Een kasteelheer op de fiets

Tussen Utrecht en Gelderland ligt een vlak fietsland met als bezienswaardigheden middeleeuws aandoende kastelen, oude landhuizen – en hotels die hun historisch erfgoed paren aan exclusiviteit, comfort en gastronomie.

Het zijn namen die ook ons, zuiderburen, vertrouwd in de oren klinken. Soestdijk met het koninklijk paleis. De bossen van het Gooi. Utrecht met z’n domkerk en winkelstraten langs oude grachten. De radio- en televisiewereld van Hilversum. Of de weersvoorspellers van het KNMI in De Bilt. In dat hart van de Nederlanden, druk bevolkt en toch landelijk, wemelt het van de kastelen en landhuizen, in Amerongen en Doorn, of in het mondaine Zeist met z’n chique winkelstraat. Op de landkaart, vastgemaakt aan het stuur van mijn fiets, woekeren de groene bossen tussen de stedelijke vlekken. Ze glooien over de Utrechtse Heuvelrug naar een eerste onderkomen voor de nacht.

Boven het bladerdak steekt een monumentale toren uit, van baksteen, kantelen en balkons. Ik voel me een ridder op een fiets. Het Bilderberg Kasteel ’t Kerckebosch is een van de zeventien hotel-restaurants die deel uitmaken van de keten Châteaux et Résidences Gastronomiques, een los samenwerkingsverband tussen hôteliers in Nederland en België. Het zijn kastelen en landhuizen met een aparte stijl, een eigen geschiedenis en een trots karakter. Ze staan voor historisch erfgoed, voor comfort en gastronomie in een stijlvolle ambiance.

’t Kerckebosch, dat ook toebehoort aan de Bilderberg-keten, oogt als een middeleeuwse burcht. “Anno 1620, non sans cause”, zo staat gebeiteld boven de ingangspoort. Maar wat is er niet “zonder oorzaak”? Ik voel nattigheid, iemand zet me op het verkeerde been. Want had de hotelfolder niet schalks gesuggereerd dat schijn bedrieglijk is? Zo is het. In werkelijkheid is het kasteel pas drie eeuwen later gebouwd: in 1904 liet Jonkheer Lintelo de Geer zijn fantasie de vrije loop. De kantelen, spitsboogvensters en luchtbogen versmelten in een stoere neogotiek, die al meteen getemperd wordt door de collectie antiek van de eerste eigenaar: ornamenten en voorwerpen uit kerken, kloosters en kastelen geven de vertrekken een eclectische elegantie. Voorbij de receptie hangt in de inkomhal onder een sterrenhemel een immense kroonluchter. Alles is ridderlijk fors, massief, een tikkeltje donker. Bij de haard staan leren zetels. Glasramen werpen hun licht op de eikenhouten lambrisering. Zo lijkt het geheel ouder dan het is, al zijn de afzonderlijke delen wel degelijk antiek: schilderijen en deuren komen uit de domkerk van Utrecht, een zeventiende-eeuwse schouw is afkomstig uit een herenhuis in Den Haag. Dwalen door de Ridderkamer, de Ridderzaal en de Hofstedezaal is dwalen door een wereld waarin de jonker geschiedenis heeft veranderd in een tijdloze illusie. Op weg naar de slaapkamer kraakt de vloer zoals een oude vloer moet kraken. Onder het baldakijn van het bed is zelfs de nachtelijke droom verpakt in een historische begoocheling.

Schijn mag bedriegen of verleiden, maar een keuken kan niet liegen. St.-Hubertus staat hier evengoed in de glasramen als op de menukaart van het restaurant De Kamer van Lintelo: klassiek Frans, een beetje gewaagd, zegt mijn gastheer. Lekker grof brood, een Californische chardonnay die het goed doet bij de vissalade van zalm, gepocheerde tarbot, sint-jakobsschelpen en heilbot, in een dressing van look en basilicum. Bij de lamsrug met noedels, lamsoor en wortels schenkt de sommelier een voortreffelijke Saint Emilion. In de eetzaal staan grote bloementuilen met witte lelies en margrieten. Aan de andere kant van de vensters bloeien in de kasteeltuin rond de fontein Hollandse tulpen, rood en geel, met pruilerige mondjes. Een spreuk van Seneca is in een glasraam vereeuwigd: “Het doet er niet toe hoe lang maar hoe goed men geleefd heeft.” Dat is geen illusie.

Voor een fietstocht door het vlakke land van onze noorderburen is geen weg ongeschikt. Oostwaarts gaat het, over de Midden-Nederland route naar de provincie Gelderland. Afgezonderde paden, degelijke kaarten, richtingborden en aanwijzingen voor fietsers: dit zijn eindeloze kilometers veiligheid. In Nederland fietst iedereen: schoolgaande jongeren, vrouwen die boodschappen doen, trotse vaders met peuters voor- en achterop, wielertoeristen en kranige ouderlingen. Zo gaat het langs brede lanen met oude beuken en jonge berken, langs doorkijkhuisjes en statige villa’s en landhuizen met veranda’s, met fraai geschilderd houtwerk en mooi onderhouden tuinen. Zo geordend saai als de dorpen soms zijn, zo open, weids en leefbaar is het landschap, vol licht en ruimte. Ik rij langs knotwilghorizonten en over heuvels van twee meter. Nederland, dat is de kromming van een zwanenrug als enige oneffenheid in het weideland.

Stil is de overgang, zonder verraad, tussen de provincies Utrecht en Gelderland. Hoeves worden bejubeld door bloeiende fruitbomen. Alles is geel: brem en gouden regen, koolzaadtapijten en paardebloemen, stralende zonnen die straks hun pluisjes dromerig met de wind laten meedrijven. Voorbij Ede fiets ik de Hoge Veluwe binnen: in Nederlands grootste nationale park kunnen wandelaars en fietsers urenlang door uitgestrekte heidevelden, zandverstuivingen en bossen hun weg zoeken. Zelfs de auto mag erin, maar zo’n negenhonderd witte fietsen staan er gratis voor het grijpen en rijden. Onderweg zingt een boomleeuwerik in de kruin van een spar, in het Beeldenpark scheert een bonte specht langs de sculpturen van Rodin en Permeke.

Bijna geruisloos versmelten natuur en kunst, haast onopvallend wordt de Hoge Veluwe het Kröller Müller Museum. In het strakke gebouw, naar een ontwerp van Henri Van de Velde, begeleidt het gedempte licht de bezoekers langs een rijke verzameling kunst uit zoveel eeuwen. Daar hangen schilderijen van Hans Baldung Grien en Lucas Cranach de jonge, maar er is ook werk van Bruce Nauman of Marina Abramovic uit onze twintigste eeuw. Daartussen prijken de strenge Hollandse koppen van Charley Toorop naast modernen als Léger, Picasso en Braque, Mondriaan en Ensor, of impressionisten als Monet, Renoir en Seurat. Verbaasd over zoveel rijkdom sta ik voor een zelfportret van Vincent van Gogh, middenin het harde leven van aardappeleters, vissers of wevers. Maar ook het intense leven van de Provence prijkt aan de muren: koren, zon, bloemen, olijfgaarden en cipressen, de portretten van een Arlésienne, een zoeaaf en de postbode, of boven een hooimijt kraaien die de duisternis voorspellen.

Voorbij het Nationaal Park Veluwezoom ligt mijn laatste halte in Brummen. Een lange oprijlaan is altijd veelbelovend: ver weg aan het eind van de bomendreef lokt een witglinsterende gevel. Waterlelies dobberen op het water, de brug over de slotgracht wordt bewaakt door twee stenen wachters, die in hun speelse naaktheid niets van strengheid hebben. Een achttiende-eeuwse tekst vertelt over dit Kasteel Landgoed Engelenburg: “een aanzienlijk Heerenhuis… op de Veluwe staande, dat met schoone Plantagien voorzien is.” Exclusief is geen gestolen woord: verscholen in de groene weelde van een groot wandelbos van dertig hectare staat die façade, een tikkeltje streng klassiek, met vele vensters en een klokkentoren op het dak. De kamers zijn ondergebracht in twee zijgebouwen, in het koetshuis en de orangerie. Rondom is water, ik slaap op een eiland.

Het kasteel heeft een lange geschiedenis: in 1624 liet graaf Hendrik van den Berg het platbranden. Nadat het was heropgebouwd, diende het als voorbeeld voor het koninklijk paleis Het Loo. In de achttiende eeuw had patriottenleider Robbert Jasper van der Capellen er zijn hoofdkwartier. Vandaag is Engelenburg al meer dan tien jaar een luxueus hotel, dat zich tooit met het wapenschild van Châteaux et Résidences Gastronomiques. “Zo’n tien jaar geleden was ik op zoek naar een rustige plek voor mijn kinderen, weg uit Amsterdam”, zegt eigenaar Anton de Langhe. “Het is dit kasteel geworden. Nu zie ik dit als een levensopgave, de uitbouw van een exclusief hotel met een beperkt aantal gasten, maar zonder iemand uit de markt te prijzen. Van tuinman tot baron, iedereen moet hier kunnen genieten. Ik heb lang in Afrika gewoond en dat zie je hier: we zijn bezig met de bouw van een replica van een Zuid-Afrikaans wijnlandgoed uit Boschendael, met een witgepleisterde klokgevel, goed voor zeven suites. De keuken is het domein van twee chef-koks, één uit Nederland en de andere uit Zuid-Afrika, een geslaagde mix van twee keukens. En in de gewelfde kelders liggen 192 wijnen, bijna het hele gamma uit het land van de Kaap.”

In de helverlichte inkomhal glundert een houten mannetje met pofbroek. Spontaan raad ik dat het een golfspeler moet zijn. Want ook op het schilderij spelen de adellijke gasten dat vreemde balspel waar ik niets van begrijp. “Een negen holes par 3/4 golfbaan, met een driving range, putting green, pitch- & chipcourse”, lees ik op het visitekaartje van het hotel. Ik zie ze spelen, kenners evengoed als debutanten, en ik zie ze genieten. “Dat is uniek”, zegt de heer des huizes. “De gasten van het hotel hebben altijd voorrang op clubspelers.”

Terwijl ik zo door het historisch park in vroeg-Engelse landschapsstijl slenter, vraag ik me af of die golfers ook weten wat in het “Groot Bomenboek van Nederland” staat: de oudste beuk, de eerste sequoia en de grootste taxus van het land groeien in deze tuin.

De vredigheid van de avond staat op z’n kop: de bomen van het park ruisen en de reiger langs de oever, weerspiegeld in de vijver tussen de waterlelies, is onrustig. Het restaurant gaat schuil onder een negentiende-eeuwse serre van handgemaakt smeedijzer. Palmbomen kruiden het diner met een exotische tint. Ieder doet zijn werk: terwijl een witte kwikstaart over het grasperk wipt, maak ik een keuze: springbokfilet met gedroogde vruchten en kaneelsaus. Of bobotie, mild gekruid lamsgehakt met gele rijst en pompoen, appelchutney en komkommersalade. Bij het dessert krijg ik een Engeltjipipi, een zeldzame dessertwijn die vrij vertaald uit het Zuid-Afrikaans zoveel betekent als “Engeltje op je tong”. En dan is er, in de rust van een met leergeur gevulde lounge, een voortreffelijk drankenkabinet dat zelfs de niet-liefhebber moet bekoren: er is keuze uit een verzameling malt whisky’s, gevarieerd in kleur en gelouterd door hun leeftijd. Je moet er niet eens van drinken om te proeven hoeveel fijnzinnig genot in al die aroma’s is bewaard.

De fietsroutes zijn oneindig, het traject is kort of lang. Gewoon de bordjes volgen. Het vlakke land wordt vlakker, het beboste Nederland verandert in waterland met z’n kanalen, plassen en rivieren. Daar ligt de IJssel met z’n snoer van hanzesteden, met de kerktoren van Doesburg als eerste in een lange rij naar het noorden, met Zutphen, Deventer en Zwolle, Hattem en Kampen. Maar dat is een ander verhaal, een andere vakantie. Het veer brengt me naar de overkant, ik wil stoppen in Bronkhorst, met z’n 160 inwoners het kleinste stadje in dit land, waar nog altijd van alles te ontdekken valt: het Knip-Museum waar Sille spreuken debiteert en met haar schaar allermakkelijkst profielen van het verdwenen stadsleven vormgeeft: een silhouet van de kerk, of de ambachten rond het veertiende-eeuwse bakstenen kapelletje, gerestaureerde woonhuizen zoals het Hooghe Huys en Huyze Ophemert met z’n trapgevel, het leven in een kaasmakerij en een pottenbakkerij, of het met rariteiten gevulde Charles Dickens Museum, waar de eigenaar rondloopt als Scrooge, Mr. Pickwick of Oliver Twist. Op een van de terrassen laat ik me verleiden tot een koffie en een Bronkhorster koek. Dat is krachtig genoeg om de terugweg aan te vatten. Met de fiets, m’n stalen ros.

Mark Gielen / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content