De mooiste en meest indrukwekkende Jaguars zijn volgend weekend in Jabbeke te gast voor de viering van de vijftigste verjaardag van een record.

Jaguar is altijd een buitenbeentje geweest. William Lyons – later Sir William – wiens vader piano’s restaureerde, zette in de jaren twintig samen met ene William Walmsley de Swallow Side Car Company op. De elegante en gestroomlijnde sidecars trokken een gevarieerd cliënteel aan, maar zouden vooral de springplank naar meer en beter worden. Al in 1927 voorzag Lyons zijn Austin Seven van een eigen koetswerk en het resultaat werd Austin Swallow gedoopt. In de daaropvolgende jaren werden ook onderstellen van andere auto’s in een Swallow-kleedje gestopt, maar het was tot 1931 wachten op een geheel eigen model, de SS 1. Twee jaar later werden auto- en sidecarbouwers gescheiden, en werd SS Cars in het leven geroepen. Weer zes maanden later verscheen het epitheton Jaguar op de SS 100, een sportieve tweezitter. En na de oorlog werd de naam van de firma om begrijpelijke redenen van SS Cars veranderd in Jaguar Cars Ltd.

Toch was het pas in 1948 dat Jaguar voor het eerst de wereld echt verbaasde, met de XK120 die op het eerste naoorlogse autosalon in Earls Court in Londen werd voorgesteld. De wagen had niet alleen opvallend vloeiende lijnen en géén deurklinken, de naam zinspeelde ook op het feit dat hij 120 mijl per uur zou rijden – een ongehoorde prestatie. Toch was de voorstelling maar een smaakmakertje: William Lyons wilde eigenlijk zijn nieuwe zescilindermotor uittesten en had daarom het chassis van een Mark VII ingekort en er de krachtbron ingebouwd. Het mechanisch geheel voorzag hij van een koetswerk van eigen hand, nadat hij het in zijn tuin op de esthetische kwaliteiten had gekeurd. Het was lang niet zeker dat de wagen ook zou worden geproduceerd: de XK120 was niet meer dan een experimenteel mechanisch concept waarop haastig een aluminium kleedje was gehamerd.

Het publiek bleek bijzonder enthousiast over de vormen, maar stond sceptisch tegenover de aangekondigde prestaties. Daarom werd op 30 mei 1949 de nieuwe snelweg in Jabbeke over een afstand van acht kilometer afgesloten en Jaguars eigen chief-testpiloot Ron ‘Soapy’ Sutton opgetrommeld om de 120 een run te geven.

De witte XK120 was een development car, zeg maar een pre-productiewagen, die ogenschijnlijk conform was aan de te verwachten seriemodellen. De auto bleek méér dan aan de verwachtingen te voldoen, want de snelle heer Sutton haalde in beide rijrichtingen een gemiddelde van 126,594 mijl per uur (meer dan 203 km/uur). Geruggensteund door dat succes werd de kap weggehaald en de voorruit vervangen door een klein schermpje voor de chauffeur, terwijl de passagiersstoel met een voorgevormde plaat werd afgedekt om de luchtwervelingen beter in toom te houden. Ook bumper en nummerplaat werden gedemonteerd. Voorzien van die kleine aanpassingen haalde Sutton deze keer een gemiddelde van 132,596 mijl per uur, meer dan 213 km/uur. Kortom, de XK120 was onder een goed gesternte geboren en, precies vijftig jaar later, wordt daaraan hulde gebracht.

De XK120 zou niet alleen vijf jaar lang worden geproduceerd, in 1951 werd er ook een gesloten coupé van gebouwd die bijzonder fraai oogde. De ingenieurs wierpen zich intussen op de XK120 C, een raceversie die vooral aërodynamischer was en waarvan de motor 210 pk ontwikkelde. Een slanke racer, die in 1951 in de 24 uren van Le Mans werd ingezet en prompt de race won. Een klantenversie van de winnaar werd vanaf augustus 1952 aan de sportieve Jaguar-rijders geleverd. Een evolutie ervan maakte in oktober 1953 opnieuw zijn opwachting in Jabbeke en – afgewerkt met een aërodynamische bobbel over de zitplaats van de rijder – werd er een hallucinante 179,817 mijl per uur gehaald, net geen 290 km/uur. Een C-type won ook in 1953 in Le Mans, terwijl het D-type daar de overwinning behaalde in 1955, 1956 en 1957. Van de XK120 zouden uiteindelijk ruim 12.000 exemplaren worden gebouwd, van de XK140 net geen 9000, en 9382 stuks van de XK150.

De XK120 van Stefaan Schutte (48) uit Houthulst wordt als de meest gave en meest authentieke in dit land beschouwd. Niet echt een wonder, als je weet dat de eigenaar op de dag van zijn plechtige communie diep geraakt werd door een ritje in de Jaguar Mark II van zijn oom. De sfeer, de geur van hout en leder is hem tot vandaag bijgebleven. Later sleutelde hij aan vele Jaguars. Hij kocht er ook, volgens het principe dat er eentje werd gerestaureerd en vervolgens verkocht, terwijl de centen meteen in een nieuw, wat exclusiever exemplaar werden geïnvesteerd, dat dan weer onder handen werd genomen. Zo’n twintig jaar geleden leek zijn droom in vervulling te gaan, toen hij een E-type op de kop kon tikken. Maar toen hij zich als gegadigde aandiende, stond in de garage van de verkoper ook een rijklare XK120. Uiteindelijk kocht Schutte de twee Jaguars, al legde de laatste nog een lange weg af. Nadat de liefhebber de auto mechanisch in orde had gebracht, liep Schutte langs bij min of meer competente koetswerkbouwers – een avontuur waaraan hij met gemengde gevoelens terugdenkt. Na vier carrossiers en vier jaar omzwervingen was de XK120 eindelijk af.

In de zwarte Jag met de imposante neus en de onsterfelijke lijnen maken we een ritje waarbij opvalt hoe soepel en krachtig de motor is, maar ook hoe benepen de chauffeur achter het stuur zit, de knieën uiteen. Met zijn 192 centimeter is de gastheer niet bepaald de kleinste, maar die hoekige houding deert hem geenszins: de liefde wint het van de praktische bezwaren. Ooit bezat Schutte de wat ruimer uitgevallen XK150 maar voelde zich daarin toch niet op zijn best. “De 150 was me te gewoon, ik besefte toen pas hoezeer de 120 een rasechte sportwagen is: een auto waarin je alles voelt, die Spartaanser uitvalt maar zoveel mooier en zuiverder van lijn is.”

Stefaan Schutte lacht. “Als je bij 3500 toeren gas geeft, komt de hele machine tot leven. Je voelt de macht die in de zescilinder schuilt, je wordt één met de auto. Noem het een staat van gelukzaligheid, een volledige verbondenheid tussen mens en machine, een unieke harmonie.”

De Jaguar is niet alleen in prima conditie, maar bleek ook uitermate betrouwbaar. Elk jaar maken de Schuttes en een paar bevriende koppels in andere collectieauto’s een paar grote uitstappen. Naar Schotland, of naar Donnington – op zoek naar gelijkgezinden. Sinds kort onstonden er ook contacten via het internet: XK-bezitters die elkaar nooit hebben ontmoet, spreken op elektronische wijze af waar ze straks in Brugge of in Jabbeke samen een biertje zullen drinken.

Toch kijkt Schutte niet enkel naar Jaguars: als hij er het geld voor had, mochten er ook een paar Ferrari’s in zijn garage staan, of een Bugatti type 35. En natuurlijk staat ook de unieke SS100 Jaguar op het verlanglijstje.

Na vijf Le Mans-zeges konden de Jaguar-ingenieurs op hun lauweren rusten, zo werd gedacht. Maar in 1966 dook er een nieuwe uitdager op. De Britse ontwerpers droomden al jaren van een V12-motor en ontwikkelden in het grootste geheim de XJ13, een tweezitter met een aluminium zelfdragend chassis, een centraal gemonteerde V12 die 700 pk ontwikkelt. Het werd een prachtig ontwerp maar, zoals de Britten het zeggen, it was not to be. Een van de mooiste Jaguars werd praktisch nooit rijdend door het publiek gezien, en staat sinds meer dan dertig jaar in het Jaguar Museum. In Jabbeke wordt hij een van de rijdende vedetten.

Het zou meer dan twintig jaar duren vooraleer de Jaguar met een nieuwe supercar uitpakte, en weer zou de naam naar de prestaties verwijzen. Aan de ontwikkeling van de XJ220 werd in 1985 door chef-ingenieur Jim Randle en een aantal nauwe medewerkers begonnen. In vele opzichten was de wagen de spirituele opvolger van de XJ13, waarvan hij de lay-out met een centraal gemonteerde V12 overnam. De experimentele Jaguar was in 1988 klaar, en het optimisme over de verkoop was groot. Tenslotte was het de kortstondige bloeiperiode van supercars als de Porsche 959 en de Ferrari F40. De publieke reactie was zeer bemoedigend en JaguarSport, eigendom van Jaguar en van Tom Walkinshaw Racing, besloot tot de productie van een beperkte serie. De vorm bleef zo goed als behouden, maar kreeg een V6-turbomotor ingebouwd die 542 pk ontwikkelde, en moest het stellen met achterwielaandrijving i.p.v. met vierwielaandrijving. Het prijskaartje sprak van 290.000 pond – toen ongeveer 18 miljoen frank. Toch bleken een paar honderd autoliefhebbers en speculanten bereid om een bestelling te plaatsen, maar uiteindelijk liep niet alles volgens plan. Van de aangekondigde firm orders werden er uiteindelijk zo’n 280 uitgevoerd – waarvan een dozijn voor klanten in eigen land. Zelf bestelden we er geen, maar die zomer reden we toch een paar rondjes met de XJ220 op de Österreichring. Een raceversie won in 1993 de 24 uren van Le Mans in de GT-klasse.

De (voorlopig) laatste van de supercars dateert van de vorige herfst, toen op het autosalon in Parijs zeer onverwacht de XK180 werd voorgesteld. Het was eens te meer een experimentele Jaguar, een soort rijdend labo dat in het ontwikkelingsafdeling, de Special Vehicle Operations, was klaargestoomd en indrukwekkende technische kenmerken bezit. Onder de open tweezitter steekt een klassieke vormgeving, met een voorin ingebouwde vierliter-V8-motor die door een compressor van extra lucht wordt voorzien, en achterwielaandrijving. De auto ontwikkelt 450 pk, sprint in minder dan vijf seconden naar 100 km/uur en haalt een topsnelheid van 290 km/uur. En geloof het of niet: ook deze super-Jag zal in Jabbeke aanwezig zijn op de viering.

Op 30 mei treden zowel de XJ220, de XJ13 als de XK180 in Jabbeke aan voor een demonstratierit op de N377 Jabbeke-De Haan. Dezelfde dag worden ook speed trials gereden door XK120’s, XK140’s, XK150’s en de C- en D-types, en is er een parade van alle deelnemers. Op zaterdag 29 mei zijn er vóór het sportcomplex in Jabbeke behendigheidsproeven, waarna de deelnemers om 14u.30 in parade naar Brugge rijden. Daar is vervolgens op het Zand ook een elegantiewedstrijd.

Pierre Darge / Foto’s Patrick De Spiegelaere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content