Een artistiek salon

Piet Swimberghe

Tussen de Beurs en het Zuidstation ontdekten we

een door de tand des tijds getekende herenwoning

van twee artistieke aristokraten.

PIET SWIMBERGHE

FOTO’S : JAN VERLINDE

Mocht burgemeester Anspach hier terugkomen, dan schrikt hij zich een aap, want de buurt tussen de Beurs en het Zuidstation staat er zeer verkommerd bij. Hier realizeerde hij zijn levenswerk. Goed 130 jaar geleden bouwde hij op de gewelven van de Zenne een residentiële wijk voor de beau-monde. Het middeleeuwse Brussel ruimde plaats voor een eclatant pronkdecor met torenhoge huizen en hotels. Vandaag speur je met een vergrootglas naar de resten van die glorietijd. Buiten de Passage du Nord en het Hotel Métropole aan het de Brouckèreplein schiet er weinig over. Veel woonhuizen zijn verdwenen.

’s Avonds valt de leegstand op. Toch is dit het moment van de dag waarop je ontdekkingen doet. Zo kwamen wij deze woning op het spoor. Het was een van de weinige panden in de straat waar licht brandde.

Grote kroonluchters en drukversierde plafonds verraden een ooit somptueus decor. Maar ook dit is een relikt : door de afgebladderde gevel en de verweerde interieurs heeft het huis aan grandeur ingeboet. Claude Terryn en Philippe L’Eveque maakten van hun riante flat een artistiek salon. “Er kwam geen dekorateur aan te pas, want we hebben ook niets gerestaureerd”, legt Philippe uit. “Integendeel, we maakten er een ruïne-decor van. Het behang werd weggehaald en daaronder zat de originele opsmuk. Weliswaar verminkt. Er zijn veel gaten in de muren en je ziet dat er heel wat ontbreekt. ” De wanden waren bekleed met op ramen gespannen stof en kostbaar behang. Zelfs boven de deuren hingen sierlijke olieverfschilderijtjes. Deze opschik verdween met de vorige bewoners. Toch bleef er wat gespaard. De prachtige schouwen van kostbare en ondertussen onvindbare marmersoorten en de drukversierde plafonds zijn behoorlijk gaaf bewaard. Alles is ontzettend fijn en kundig afgewerkt.

Toen dit huis werd opgetrokken, in 1867 meent Claude, stond de dekoratiekunst op een biezonder hoog peil. De dekorateurs pronkten met nieuwe technieken. Artistiek Europa stond onder sterke Franse invloed. De overdadige Napoleon III-stijl was overal in de mode. De voorliefde ging naar donkere kleuren, zelfs zwartgeschilderde meubels werden niet geschuwd. Zo moet je je ook dit interieur voorstellen : aan de vensters hingen zware draperieën en de meubilering was druk. Er stonden veel pronk- en speeltafels met diepe sofa’s, crapauds en Voltaire-zetels errond. Komfortabele zitjes waarin een doorluchtig gezelschap genoot van een bevallige aria van Offenbach. “Het gebouw werd opgetrokken door een adellijke familie uit het Gentse”, vertelt Claude Terryn. “Die kwam hier vermoedelijk in de winter logeren om te genieten van alle luxe die de hoofdstad destijds bood. Vergeet bijvoorbeeld niet dat de Munt hier vlakbij ligt. ” Maar intussen is er zoveel veranderd. De koetspoort waardoor de sjees met de gasten naar binnen rolde bestaat nog, maar er is geen spoor meer van de tuin en de stallen. “De omgeving hebben we nog, maar ze is niet meer als vroeger”, klaagt Philippe. “Precies omdat het hier buiten zo onherbergzaam is, heb ik deze oaze van ruimte en rust dubbel nodig. “

“We zijn hier samen ingetrokken met de arbeiders die voor wat modern komfort hebben gezorgd. We hebben dus lang gekampeerd, misschien zie je dat nog wel”, verklaart Claude. Inderdaad, en zeker bij het eerste bezoek, want de flat stond propvol prullaria : stoelen, tafels, beelden en grote schilderijen. Alles opgestapeld in gangen en kamers, alsof het gisteren pas werd verhuisd. Charmant, maar chaotisch. Het leek op een stapelplaats van een ouderwets veilinghuis. “We hebben jullie komst goed voorbereid”, zegt Claude. “Gisteren hebben we hier nog de inhoud van vijf kleine kamions uitgehaald. Nu is het beter, veel beter en minder druk. ” De riante flat wordt avontuurlijk bewoond. De sfeer, hoe kan het ook anders, weerspiegelt de persoonlijkheid van de bewoners. Philippe L’Eveque heeft de meest uiteenlopende jobs gehad. Ooit stond hij op de planken en hij heeft gedanst. “Daarna begon ik te schilderen, en zo leerde ik Daniël Buren kennen, met wie ik heb samengewerkt. Ooit vroeg hij me kleren te ontwerpen voor een tentoonstelling in Amerika. Toen ik naar Spanje trok op zoek naar stof en een naaiatelier, vroegen ze me ginds een kollektie te ontwerpen. Zo kwam ik in de modewereld terecht, waarin ik vijf jaar ben blijven hangen. ” Nu werkt Philippe als assistent-dekorateur bij een filmploeg. Dus gaat hij steeds op zoek naar biezondere spullen. Claude Terryn is momenteel de kok van restaurant Martens in de Dansaertstraat. Voorheen zat ook hij in de wereld van mode en design. Als kind al ging hij met zijn moeder op rommelmarkten snuisteren. “Van haar heb ik het virus te pakken”, bekent hij. “Hoewel ik wat meer koop dan Philippe, ben ik nog geen echte verzamelaar, omdat ik belangstelling heb voor van alles en nog wat. Echte kollektioneurs zijn een beetje blind, ze zoeken enkel hun verzamelobjekt. Ik kijk naar de meest uiteenlopende voorwerpen, en hecht ook belang aan volkomen andere dingen. Ik kan me niet inbeelden dat iemand met een oog voor schoonheid niet van lekker eten geniet. Alles hangt toch samen met alles, niet ? “

Op het eerste gezicht is het interieur een allegaartje van stijlen. Het pronkstuk van de woonkamer is een metalen tafel ontworpen door Pascal Bauwens. Een biezonder stuk, want ze is hedendaags en toch helemaal fifties van lijn. In dit vertrek staan vooroorlogse lampen, ontworpen door de befaamde Franse architekt Jean Prouvé, zo vermoedt Philippe. In het bureau van Claude ontdekken we een weids biedermeierlandschap, olie op doek, samen met wat Afrikaanse kunst. Een zoetzure kombinatie. En achter de deur hangt op een onopvallende plek zijn lievelingsstuk : een pentekening van Philippe Jullian. Voor kenners een pronkstuk van formaat. Deze essayist heeft in de jaren zestig veel zinnigs gepubliceerd over interieurdekoratie. Zijn uiterst zeldzame tekeningen zijn erg gezocht. “Het klinkt onvoorstelbaar, maar ik had net een boek van Jullian gelezen en was op bezoek bij iemand die boven me woonde. En wat zag ik ? Een echte Jullian. Niet te geloven dat je zoiets zeldzaams op de kop tikt. Velen zouden hiervoor de wereld afreizen, bij mij hing het gewoon bij de buurman ! ” Als je hier speurneust, ontdek je wel meer fraaie kunstwerken. Op net zo’n onopvallende plaats zagen we een originele plaasteren studie van Jean-Baptiste Carpeaux, een van de tenoren van de Franse romantiek. “Ook dat was een koopje”, legt Philippe uit. “De handelaar die het ons verkocht, wist niet wat het was. En wij aanvankelijk ook niet, want er staat geen signatuur op. Maar de konservator van het Carpeauxmuseum in Parijs heeft ons verzekerd dat het om een origineel kunstwerk van de meester gaat. ” Helemaal achteraan in de grote eetzaal, waar een enorme tafel staat, heeft Claude zijn bescheiden kollektie dienbladen uitgestald : “Ik ben dol op licht versleten hotelzilver. Vooral dienbladen spreken me aan. Ik bezit er uit beroemde en verdwenen Brusselse hotels, zelfs een uit de Métropole en de Moulin Rouge van Parijs. “

De woning is een frivole mengelmoes van stijlen. De kontrasten tussen de romantische kokon en het stijve meubilair uit de jaren vijftig zijn gedurfd. In de zitkamer geniet je vanuit een autentieke chaise-longue van Le Corbusier van het overdadig rijk plafond : een pakkende belevenis. Hieruit blijkt een diepe bewondering voor Jullian, die er nooit voor terugschrok grote kontrasten te laten harmoniëren.

Hoewel er nogal wat moderne stukken staan, is dit een ouderwetse woning. “Dat komt door het grondplan. In deze ruime kamers die in elkaar lopen, waan je je in een landhuis”, merkt Philippe raak op. Dit is een grondplan uit vroegere eeuwen. De grote vleugeldeuren zorgen voor een schitterende enfilade tussen de vertrekken. Als alle deuren openstaan, is de hele flat één grote feestzaal. Deze enorme ruimte nodigt uit om nooit stil te zitten. Trouwens, Claude en Philippe kunnen dat niet.

Het bureau van Claude Terryn : op de schouwmantel een landschap uit de biedermeiertijd, op tafel Afrikaanse kunst. Kleine foto : in elk hoekje merk je hoe rijk dit huis ooit was. Hier een plafonddetail.

Zicht vanuit het bureau op het prachtig salon, met in het midden de metalen tafelvan Pascal Bauwens.

Als assistent-dekorateur bij een filmploeg gaat Philippe L’Eveque steeds op zoek naar biezonderespullen. “We maakten er een ruïne-decor van. Het behang werd ook van de muren gehaald, en daaronder zat de originele opsmuk. Weliswaar verminkt. ” Precies dat is zo charmant.

Een verloren hoek : deze vroegere meidenkamer, tussen salon en eetkamer, werd omgetoverd toteen beeldige studio. Kleine foto : het pronkstuk vande kollektie zilveren dienbladen is een relikwie uit de Moulin Rouge.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content