Edinburgh
Er is meer te zien dan een oud kasteel en winkels vol met tweed en tartan. Een verrassend museum voor moderne kunst bijvoorbeeld. Een trendy havenkwartier. En straks heeft Edinburgh ook een heus parlement.
Dat kasteel, daar kan je natuurlijk niet naast. Het is het oudste van Schotland, en vanop een uitgedoofde vulkaan domineert het op majestueuze wijze de stad. De straat die vanaf de burcht naar beneden loopt, is de Royal Mile, de ruggengraat van de stad. Zij eindigt precies een mile verder bij Holyrood House, eerst een abdij en later het koninklijk paleis. Vandaag trouwens nog steeds de officiële residentie van de Engelse koningin in Schotland. De roodharige Sandra Pardoe, die ons wegwijs maakt in de stad, haalt haar eerste anekdote boven: het was hier dat Mary Queen of Scots, terwijl ze zwanger was van James (later de eerste koning van Groot-Brittannië), haar Italiaanse secretaris – en volgens de geruchten ook haar amant – David Rizzio vond, afgeslacht met welgeteld 56 messteken. Hofdrama’s zijn van alle tijden.
Links en rechts van de Royal Mile liggen de closes, smalle straatjes, waar zich vroeger wel eens opstoppingen voordeden van draagstoelen, de toenmalige taxi’s waarmee de dames zich naar de kroegen lieten voeren. Het was de tijd dat de nachtemmers nog gewoon door het raam werden gekieperd, terwijl de passanten werden verwittigd met een luid gebruld gardyloo!, wat een verbastering van het Franse gardez-vous zou zijn. Terwijl we naar boven wandelen, richting kasteel, wil Sandra ons ook doen geloven dat marmalade zijn naam dankt aan het feit dat koningin Mary dat graag at als ze een beetje malade was. Maar dat van de bodysnatchers, bezweert ze ons, is écht waar! Die gingen ’s nachts lijken stelen om ze te verkopen als oefenmateriaal voor leergierige chirurgijnen. Tot de heren Burke en Hare bedachten dat ze ook verser vlees konden leveren. Ze slepen hun messen en maakten bij het zwakke schijnsel van de straatlantaarns achttien slachtoffers voor de Wetenschap.
Bij de burcht worden we verwelkomd door een krachtig kanonschot. Dat buldert hier iedere dag om één uur stipt, de Edinburghers zetten er hun klok op gelijk. “Natuurlijk niet om 12 uur”, zegt Sandra met enige zelfspot. “Als we het met minder kruit kunnen doen, zullen wij Schotten dat niet laten.” Daarom ook, vertelt ze, is het 12de-eeuwse kapelletje, gewijd aan de heilige Queen Margaret, dat zich midden in het kasteel bevindt, zo populair bij trouwers: er kunnen maar een tiental gasten binnen. In de Crown Room liggen de Schotse kroonjuwelen te schitteren, en daar is dan weer op geen frank gekeken. Sinds vorig jaar kregen zij het gezelschap van de Stone of Destiny, de steen waarop Schotse koningen werden gekroond. In 1296 was hij weggesleept naar de Londense Westminster Abbey om volle zevenhonderd jaar onder de Engelse troon te zitten. John Major gaf hem terug en dat is voor sommigen voldoende reden om aan de echtheid van het ding te twijfelen.
Schotland krijgt overigens meer dan symbolen terug. Er komt een grotere vorm van zelfbestuur en vanaf 2000 zal – voor het eerst in bijna driehonderd jaar – in Edinburgh dan ook een eigen Schots parlement zetelen. Men hoopt dat de stad dan stilaan zal ophouden een pseudo-metropool te zijn van een land dat er eigenlijk geen is. En nog dit jaar, op 30 november, opent het Royal Museum of Scotland, waarvan Prins Charles, naar men zegt, weigerde beschermheer te worden vanwege de naar zijn zin te modernistische aanpak.
Vooral de komst van het parlement maakt dat de immobiliënprijzen de hoogte inschieten. Zeker in de New Town, waar de prijzen van de huizen zich nu al tussen de tweehonderd en de vijfhonderduizend pond situeren. De New Town kwam er toen op het einde van de 18de eeuw de Old Town te vol en te vuil geworden was. De 23-jarige architect James Craig kreeg de opdracht een nieuwe stad te bouwen, en het werd een schitterend staaltje van neoclassicistische architectuur. Mooier dan Bath, zeggen plaatselijke chauvinisten, Sint-Petersburg zien zij qua schoonheid zo’n beetje in de buurt komen. Het centrum van deze wijk wordt gevormd door drie parallelle straten: Queen Street, George Street en Princes Street, dé winkelstraat van Edinburgh, ooit upmarket, maar lang niet meer. Sandra noemt het warenhuis Jenners “de Harrods van het Noorden”, maar dat gelooft alleen wie nog nooit in Londen is geweest.
Hoog tijd voor een publunch. En daar moet je in deze stad nooit ver voor omlopen. Vorig jaar werd Edinburgh door de Good Pub Guide verkozen tot Best City in Britain for Pubs. Er zijn er dan ook niet minder dan zevenhonderd. In vele daarvan kan je terecht voor een eerlijke schotel. Zo is er de befaamde Beehive Inn op de levendige Grassmarket, een poststation uit de 16de eeuw, waar men vandaag o.a. een salmon bagger serveert: rundvlees van Aberdeen gevuld met zalm.
Maar wij kiezen voor Deacon Brodie’s Tavern, op de hoek van de Lawnmarket en George IV Bridge. Deze pub ontleent zijn naam aan William Brodie, ooit een gerespecteerd meester-schrijnwerker. Althans overdag. Want eens de zon onder, ontpopte hij zich tot een schurk eerste klas. Zijn leven eindigde in 1788 aan een galg die hij in betere dagen zelf ontworpen had. Robert Louis Stevenson liet zich door Brodie inspireren voor zijn wereldveroverende verhaal van Dr Jekyll and Mr Hyde. Een zekere gespletenheid wil men trouwens ook wel aan de stad toeschrijven: kleinburgerlijk pretentieus, maar daaronder… All fur coats and nae drawers (veel pelsen jassen en geen ondergoed), zeggen die van Glasgow graag.
Op de eerste verdieping van Brodie’s Tavern serveert men stevige dagschotels. Het had haddock gekookt in melk kunnen zijn, of kippensoep met pruimen, maar vandaag staat er haggis op het menu. Een schapenmaag gevuld met gemalen hart, lever en long. We drinken er een malt whisky bij, dat geeft moed.
Whisky is hier geen onbelangrijke zaak. Als Sandra Pardoe erover vertelt, lijkt iedere druppel symbool te staan voor al het goede van eigen bodem. Vanmorgen nog schreeuwde de The Scotsman moord en brand omdat Bell’s whisky besloten had zijn hoofdkwartier van Perth over te brengen naar het Engelse Harlow. De drank, zo schreef het populaire ochtendblad, dreigde hierdoor zijn Scottishness te verliezen.
Wat vele bezoekers verrast, is dat Edinburgh met The Gallery of modern Art zo’n schitterend museum voor moderne kunst heeft. Prachtig gehuisvest in de voormalige John Watson’s School in Dean, een kerstkaartdorpje, op slechts vijf minuten wandelen van Princes Street. The Gallery is het enige Britse nationale museum dat uitsluitend aan de twintigste eeuw is gewijd. En de collectie mag er zijn: Picasso, Léger, Klee, Braque, Dalí, Breton… Het meest fascinerende spook van Schotland is te zien op het werk The Missing Person, een intrigerende geretoucheerde foto van Ger van Elk. In het park voor het museum zetelt een indrukwekkende Master of the Universe – streng wijzend met een driehoek in de hand – van Eduardo Paolozi. Ondanks zijn naam een echte Edinburgher. Naar hem wordt ook de nieuwe galerij genoemd, die nog dit jaar zal openen in het kasteel aan de overkant, en die behalve werk van hemzelf dadaïstische en surrealistische kunst zal tentoonstellen.
Wie van het ene tijdperk in het andere wil duiken, moet even doorstappen tot aan het schilderachtige kerkhof van Deacon. Heel wat mensen die hier begraven liggen, zijn nog in de achttiende eeuw geboren. Tussen al die verweerde, soms wat scheefgezakte zerken torent de gepolijste roodgranieten piramide met de resten van ene Lord Rutherfurd. Kleiner, maar ontroerender zijn de twee afzonderlijke abstracte sculpturen bij de ingang. Als je ze vanuit de juiste hoek bekijkt, vormt de holte tussen de twee stenen een uitgespaard Keltisch kruis. Op de ene staat al een naam, de andere is nog blank.
Door Dean village stroomt The Water of Leith, en als je dat riviertje helemaal zou volgen, kom je logischerwijze uit in Leith, het havenkwartier van Edinburgh. Zoals in zovele steden is the waterfront hier the place to be aan het worden. De regering heeft miljoenen gestoken in de restauratie van pakhuizen en oude woonblokken, en Leith is nu een favoriete vestigingsplaats voor reclamebureaus, designers en andere trendy bedrijfjes. Sandra weet dan ook niet naar welk restaurantje ze ons eerst moet sturen: Silvio’s, een rookvrije zeer Italiaanse Italiaan, Vinter’s, kaarslicht-chic in een voormalige wijnopslagplaats, Malmaison brasserie van het gelijknamige stijlvolle hotel dat met zijn voeten in het water staat, of het eenvoudige Marinette, met zijn fish and chips de blitz van het ogenblik voor de beautiful people.
In het nabijgelegen Newhaven, dat een geschiedenis heeft die teruggaat tot de vijftiende eeuw, heeft deze yuppificatie nog niet toegeslagen. Ooit werden hier oesters gekweekt die in heel Europa gegeerd waren. Ooit trokken de visvrouwen van hier met een mand met meer dan vijftig kilo vis op hun rug naar het centrum van Edinburgh. De oude visserstradities worden in beeld gebracht in een klein maar interessant museumpje aan het water. Op een videoscherm kan je het plaatselijk koor aan het werk zien: allemaal respectabele dames, maar ze noemen zich nog steeds fier De Viswijven. Een muur vertelt over het bijgeloof van zeelieden: “Neem nooit een konijn mee aan boord, en als je er over spreekt, noem het dan Map-Map”. Een wijsheid die ook niet zou misstaan in het nieuwe surrealistische museum.
Pol Moyaert / Foto’s Travel Pictures
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier