ECUADOR. Tussen hooggebergte en diepzee
Ecuador heeft drie troeven :
de Andes, de Galapagoseilanden en het Amazonebekken.
De kennismaking met de eerste twee was verrukkelijk autentiek.
PIERRE DARGE
Een paar keer deden we de test : behalve de naam van de hoofdstad weten maar weinig reislustigen iets van Ecuador. En toch heeft dit kleine, pal op de evenaar gelegen Zuidamerikaanse land erg veel te bieden. De Galapagoseilanden bijvoorbeeld, die nu als een kostbaar kleinood worden beschermd. Maar ook de hooglanden zijn de moeite waard, en de achterzijde van de Andes waar zich het Amazonegebied uitstrekt. Wie zich Ecuador als een groen paradijs voorstelt, wordt bij een nachtelijke landing in de hoofdstad Quito meteen ontnuchterd. Tussen de hellingen, waar de stad bescherming vond, blijken kilometerslange slierten lichtjes, autowegen, en zelfs files te kronkelen. We ontdekten de chaos van een veel te snel gegroeide agglomeratie, betonnen kasten die konkurreren met puinhopen, stukken braakland en sierlijke geveltjes, een spinneweb van elektriciteitslijnen, veel lawaai, verkopers allerhande én een luchtvervuiling die zeer ouderwets aandoet. En toch hielden we meteen van het oude stadsdeel, vergaten we de ijle lucht op 2800 meter hoogte, en slenterden we eindeloos door de straten die de Plaza de la Independencia omringen. Zoekend naar handige notitieboekjes en naar onvindbare Engelstalige kranten en magazines, leerden we jonge schoenenpoetsers kennen, timide lotjesverkopers, en een oudere vrouw met een opklapbaar kraampje die zich bijna verslikte toen bleek dat ik niet één sigaret wilde kopen maar een volledig pakje.
Moe van het slenteren strijk ik neer in het Plazuela, het Café del Teatro, dat ik ontdekte op één van mijn nachtelijke wandelingen. Aan één van de muren hangen ingelijste zwart-witfoto’s van het plein en van akteurs, ik herken ook straatbeelden en jonge kinderen uit vervlogen tijden. Ik nestel me in één van de Thonetstoelen, en vervloek mezelf dat ik ooit Italiaans leerde in plaats van Spaans. Daardoor herken ik nu alleen een porción de olivas op het menu. Ik bestel er een espresso bij, en maak een snel portret van de kastelein die fluisterend een meisje met opvallend fijne trekken toespreekt. Te laat bedenk ik dat ik monsieur Edgard, die wel tien talen spreekt, had moeten uitnodigen me te vergezellen. Maar dan zou ik geïsoleerd zijn gebleven van de intimiteit van een stad waar kerkgangers niet op uitgekeken raken, een stad met kleurrijke markten in hellende straten en beelden die steeds terugkeren. Geïsoleerd ook van het halfnaakte jongetje dat met uitgestoken hand zijn brandwonden op borst, schouders en gezicht aan de voorbijgangers laat zien. Of van de twee heren in sjofel kostuum die midden het gewoel zeepbellen blazen. Of van de volronde, in een fluorescerend pakje ingesnoerde juffrouw die balpennen van het merk Universal verkoopt en niet weet waar ik een toilet kan vinden. Van de kleurrijke, volgestouwde, gammele bussen die een rookpluim door de Avenida 10 de Agosto jagen, en van de veertiger die in de opengeslagen koffer van zijn auto de meest afzichtelijke kollektie herenhemden tentoonstelde die deze ogen ooit hebben gezien. Ik eet de olijven op en drink de espresso leeg. Ik herneem mijn slentertoer langs winkeltjes waar goud wordt verhandeld, en kijk op het plein voor het teater naar de gevels van de Cine Variedades, het Centro Bellezà Mary Frances en de Clínica Dental. Ik loop even langs de Fritada de la Benat Cazar, waar het avondeten voor het hele restaurant in één metalen pot wordt gaargestoofd, en duw een bescheiden bedrag in een beglaasd kastje waarin moeder Maria op wat aalmoezen wacht.
’s Avonds zit ik onvoldoende opgekleed in het restaurant. Buiten verkopen de vrouwen geen maiskolven meer, het atelier van de hoedenmaker is dicht, en zelfs de taxi’s lijken de Plaza de la Independencia te zijn ontvlucht. Oud Quito is leeg, maar in La Cueva del Oso waar ik soupeer, geniet ik van de burgerlijke families uit de hoofdstad. Ze brachten hun welopgevoede kinderen mee en kijken beducht rond als iemand even de stem verheft. Daartussen herken ik ineens de dochter van Bianca Castafiore, met de volumineuze vormen van haar moeder, helemaal in het wit, maar stralend zoals men in Europa niet meer straalt. Volgens de gidsen is de oude stad ’s avonds te mijden, want onveilig. Dat kan, maar ik heb er in ieder geval niets van gemerkt, ook niet toen ik me om één uur naar hotel Colon liet terugbrengen in een taxi waarin de chauffeur ook zijn vrouw en baby meenam.
’s Anderendaags rijden we door het platteland bezuiden de hoofdstad, waar de lucht weer zuiver is, de heuvels groener, de mensen minder gehaast. Over de Panamerican Highway bollen we lui-loom naar het nationale park van de Cotopaxi. Een verrassing wacht ons op een zijwegje, waar we ’s middags in een witgekalkte afspanning aan tafel schuiven. La Estacion blijkt een alleraardigst hotelletje met houten vloeren, de huiselijkheid van een herberg, divans met kussens, een open haard die voor ons is aangemaakt, kortom de ideale rustplaats voor de reiziger onderweg. Monsieur Edgard, klein van stuk, dun besnord en met gitzwart, glimmend achterover gelegd haar, legt uit dat de lokale spoorwegen sinds de overname door de staat in 1945 een ramp zijn. Bij het passeren van eender welk monument weet hij de exacte afmetingen te vermelden, en ook het bouwjaar en de naam van de architekt. Al eerder op de dag gaf hij de paus de schuld van de bevolkingsexplosie en de Amerikanen de schuld van de berekeningen volgens dewelke het land tegen het jaar 2000 twintig miljoen inwoners zal tellen in plaats van de huidige twaalf. Vóór 1945 bekommerde een Amerikaans bedrijf zich om het wel en wee van de spoorwegen. De ingenieurs woonden in het huis waar we nu gastronomisch zo voortreffelijk verwend worden door Gladys de Valarezo, die bij het dessert de vier muzikanten vervoegt tijdens hun bescheiden optreden. Achter het huis lopen twee sporen naar de hoofdstad, waarop geheel onverwacht een rode trein van de Ferrocarrillos komt aanrijden. Die houdt halt pal achter het hotel, waar de gasten het dessert en het muzikale vijftal ontvluchten. De schoolkinderen op de trein negeren efficiënt de taalbarrière met hun entoesiast gewuif. Het is een heerlijk moment. We klimmen even aan boord, lopen door de houten wagons, drukken handen en nemen foto’s. En als het konvooi weer aanzet, joelen alle kinderen tegelijk. Achter op de laatste wagon steken twee Rambo’s-met-zonnebril ten teken van afscheid een stevige duim op.
Een uur later lopen we door de koude stilte van het Cotopaxi-park, en wachten we tot de wolk zal wijken die de besneeuwde top in zijn greep houdt. Het late middaglicht zorgt voor paradijselijke kleuren. Op de achtergrond grazende wilde paarden, een klein meertje en een ijselijke wind. De Cotopaxi is niet alleen de hoogste nog werkzame vulkaan op aarde, hij is ook de vedette op alle schilderijtjes die door de lokale artiesten zo heerlijk naïef worden geborsteld en waar geen mens ongevoelig voor blijft. Die nacht logeren we in Rumipamba de las Rosas, bezijden de Highway, waar we al in de vroege ochtend door het vrachtverkeer worden gewekt. Het hotelletje bestaat uit losstaande huisjes, en is volgestouwd met oude ledikanten, kerkstoelen en radio’s uit vervlogen tijden. En op wel elke muur is er een gezegde gespijkerd in de trant van “God, geef mij de waardigheid om de dingen te aanvaarden die niet kunnen veranderd worden, geef mij de sterkte om de rest te veranderen, en de wijsheid om het verschil tussen beide te kunnen zien”. Of nog, van generaal de Gaulle : “De menselijke intelligentie heeft haar grenzen. Jammer genoeg kan dat niet van domheid worden gezegd. “
Het echte leven van Ecuador vindt de reiziger op de markten. Bij de toeristen geniet vooral de markt van Otavalo enige bekendheid, juist omwille van het toerisme. Maar wie niet tegen de rit door de Andes opziet, kan beter doorsteken naar Zumbahua om er de autenticiteit van een markt-van-arme-mensen te ontdekken. Er is een rijkdom aan kleuren en geuren. De Indiaanse bevolking werd meer dan vier eeuwen geleden onder de voet gelopen door het Spaanse geweld, aangevoerd door Pizarro’s rechterhand Bartolomé Ruiz de Andrade. De autochtone bevolking is die golf van geweld nooit te boven gekomen. In 1553 kwam het uiteindelijk tot de terdoodveroordeling van de Inka Atahualpa en tot de ondergang van het Inkarijk. Het is treffend dat we bij de sjieke Zuidamerikaanse families in geen enkel gezicht de zo typische Indiaanse trekken herkennen. In de late middag delen ze met ons de eetzaal in het voormalige, bijna vier eeuwen oude landhuis La Cienega. Dat kon in South Carolina hebben gestaan, zoals het er aan het eind van de schitterende oprijlaan bijligt, geflankeerd door twee rijen eukalyptussen en gevuld met 19de-eeuws meubilair. Het is er goed toeven, en het versterkt de vaststelling dat her en der in het land in oude panden prima en betaalbare hotelletjes schuilgaan met een gastvrijheid die tot aanbeveling strekt.
De eilandengroep van de Galapagos ligt pal op de evenaar, zo’n 1000 km ten westen van de kust van Ecuador en 1600 km bezuiden Guatemala. De dertien eilanden beslaan een oppervlakte van 7882 km² (ongeveer een vierde van ons land). Op vijf ervan wonen zo’n 14.000 inwoners die van het toerisme, van de visvangst en van de opbrengst van het land leven. Vijf miljoen jaar geleden rezen de eilanden bij vulkanische erupties op uit de bodem van de Stille Oceaan, die vlakbij de kust tot drieduizend meter diep is. Door hun afzondering vormen de eilanden een nagenoeg perfekt voorbeeld van een besloten gemeenschap waarbinnen wetenschappers allerhande afwijkende levensvormen kunnen bestuderen. Wat ook Charles Darwin in 1835 op briljante wijze deed. Hij publiceerde zijn bevindingen in 1859 in On the Origin of Species, een wetenschappelijk boekwerk van majeur belang. De Ecuadoriaanse regering ging de eilandengroep pas beschermen vanaf 1935, maar het duurde nog tot 1959 eer de Galapagos het statuut van nationaal park verwierven. Sindsdien zijn de bezoekvoorwaarden alsmaar strenger geworden, en al wie aan boord klimt van één van de schepen krijgt onmiddellijk een preventieve bolwassing. Op de eilanden wordt niet gerookt, geen voedsel of zaden meegenomen, zelfs geen uitwerpselen achtergelaten : die moet men maar in een zakje opscheppen en terug aan boord brengen. Uiteraard wordt niet van de begane paden afgeweken, de dieren worden niet aangeraakt. En het is zelfs niet toegelaten een hand of een voet in zee te steken, want die zou bijvoorbeeld kunnen ingesmeerd zijn met zonnecrème, wat een vloek is in zo’n natuurlijke omgeving.
Op die strenge inleiding komt echter een romantisch vervolg wanneer we met zijn tienen in een klein bootje voor de kust van North Seymour worden afgezet en op de glimmende rotsen aan land klauteren. Overal koesteren zeeleeuwen zich in de zon, en bij onze intrede worden we al snel door een paar eksemplaren omringd en begroet met een blaffend geluid. De bezoekers coëxisteren vredig met de dieren, die zich probleemloos laten benaderen. Zwijgend kijken we naar honderden blue footed boobies (rotspelikanen) die volop in het broedseizoen zitten, naar de fregatvogels waarvan de mannetjes zo pronkerig rondvliegen met opgeblazen rode krop. Iets verderop bewegen leguanen zich voort.
Het feest-zonder-mensen duurt drie dagen lang. Elke dag keren we in de late namiddag terug aan boord van de Ambasador I, het 90 meter lange schip dat in 1958 werd gebouwd en plaats biedt aan zo’n 160 gasten. Omwille van de strenge regels die in het nationaal park gelden en die het bezoekersaantal tot 40.000 per jaar willen beperken, wordt slechts de helft van die plaatsen gebruikt, en dat maakt het leven aan boord eens zo aangenaam. ’s Nachts legt het schip een deel van de noordelijke route af. Een flink stuk van de dag lopen we over eilanden met grillige strukturen, en luisteren we naar Grace die zich met liefde over de kleinste levensvormen buigt en eindeloos kan vertellen over dit ongerepte stuk natuur. Vier maanden lang verblijft ze op de Galapagos, waarna ze voor veertig dagen naar de hoofdstad terugkeert. “Dat is nodig, omdat je nu eenmaal weer onder de mensen moet komen om niet helemaal geïsoleerd te geraken. Maar eigenlijk kom ik liever naar hier terug”, zegt ze. We stappen over de gerimpelde lavavelden, die getuigen van de tien uitbarstingen die hier sinds 1813 werden geregistreerd. De opgestuwde platen laten bijwijlen indrukwekkende spleten zien waarin bruinrode en zwarte gesteenten geblakerd liggen. Het is pas halftien in de ochtend maar al behoorlijk heet, de leguanen kruipen tergend traag over de ondergrond, aan zee licht de oranje rug op van de heremietkreeften met turkooiskleurige flanken. Onze wandeling loopt vier uur uit, met lange pauzes om te genieten van het sierlijke zwemmen van roggen en van het bewegen van de schildpadden waarvan vaak alleen maar het schild boven het water te zien is.
Maar het mooist is het tafereel op dinsdagmorgen, als we op het eiland San Salvador na een strandwandeling gaan zwemmen. De zeeleeuwen begeven zich sierlijk tussen de zwemmende bezoekers en vragen om aandacht. En de namiddag brengt nog een verrassing. Terwijl een klein groepje voor een laatste verkenning weer op een ander eiland is geklommen, genieten we op het dek wat na van de voorbije ervaringen. En opeens krijgen we daar het gezelschap van een zeeleeuw die via de scheepstrap aan boord is geraakt. Dat doet hij volgens de purser sinds drie maanden elke week als het schip langskomt en een paar uur in de baai voor anker ligt. De eerste keer als vluchtreaktie na een haaiebeet die nog als een langwerpig litteken op zijn rug te zien is. En sindsdien elke week, tot de bemanning hem in de vooravond met zachte dwang weer de trap afduwt. Mona Lisa is niet enkel een bezienswaardigheid die bij de rustpozes even over het dek wandelt, maar ook een symbool van het vredig samenleven tussen mens en dier.
Een herinnering die dagen later weer opduikt als we ons in de business class van Lauda Air tussen Miami en München voor het eerst weer onder de mensen begeven.
De Cotopaxi is de hoogste nog werkzame vulkaan op aarde, en ook de vedette op alle schilderijtjes van de lokale artiesten.
Het echte leven van Ecuador vindt de reiziger op de kleurrijke markten.
Opmerkelijke fauna op de Galapagoseilanden : zeeleeuwen en leguanen.
De hoofdstad Quito, op 2800 meter hoogte : de chaos van een veel te snel gegroeide agglomeratie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier