Eco is in

Een trend : ecologisch bouwen. Hoe ?

Dat vertellen Paul Tavernier en Marc Zeghers. Waarom ? Dat hoort u uit de mond van

eco-architect Bart Cobbaert.

Huizen worden niet enkel ‘duurzaam’ ontworpen, maar ook opgetrokken uit en afgewerkt met ‘andere’ bouwmaterialen van uitstekende kwaliteit.

“Wij gebruiken grondstoffen zoveel mogelijk in hun oorspronkelijke vorm”, zegt Paul Tavernier van de Harelbeekse firma Biecomat. “Stoffen die zo weinig mogelijk bewerkt zijn, zodat het ecosysteem ze makkelijk terug kan opnemen. Bovendien nemen we het liefst materialen die ‘aangroeibaar’ zijn, zoals hout ; of die onuitputtelijk zijn, zoals klei. We beoordelen de materialen ook op hun levenscyclus en houden er rekening mee hoe ze zich later, als afval, zullen gedragen.”

“Het mooiste voorbeeld is leem, om wanden en plafonds mee te bepleisteren. Traditioneel doet men dat met gips, dat door een chemische reactie verhardt. Leem is samengesteld uit klei en zand. Dat materiaal droogt maar blijft zacht en kan weer van de muur worden gehaald en hergebruikt. Leem neemt makkelijk vocht op en geeft het ook weer af : ideaal voor binnen- en buitenmuren. Het is gezond wonen in zo’n huis, waar ook geen schimmelvorming is. Dat zijn allemaal kwaliteiten die pleister niet heeft.”

Daarom maakt leem – een van de oudste bouwmaterialen ter wereld – een comeback. “Soms is het een probleem, als de bouwheer voor ecologische materialen kiest, maar zijn aannemer ermee weigert te werken. Die voert dan het klassieke argument aan dat die materialen en technieken minder kwalitatief of ‘voorbijgestreefd’ zouden zijn. In het geval van leem volgt de ecobouw inderdaad oude procédés, simpelweg omdat ze goed zijn. Veel traditionele technieken raakten in onbruik omdat de industrie er weinig aan verdiende, waardoor de basisproducten niet eens meer te vinden waren”, aldus Marc Zeghers, collega van Paul. Het komt er dus op aan om de aannemer te overtuigen. Sommigen staan er zeker voor open en, eens ze ermee gewerkt hebben, onderkennen ze de kwaliteit van de meeste producten. Er zijn zelfs huisschilders die nog uitsluitend met biologische verven willen werken, omdat die ook voor hun gezondheid minder schadelijk zijn. Ten slotte moet ook gezegd, dat sommige aannemers om financiële reden weigeren ecologische bouwmaterialen te gebruiken. Ze krijgen bij hun leverancier een korting van 20 tot 30 procent, een extra die door de klant wordt betaald. Door de kleine winstmarges op ecologische producten kan die handel zulke grote kortingen gewoon niet geven.

Bakstenen

Je kan een huis volledig ecologisch bouwen. Er bestaan zelfs ecobakstenen, gemaakt van pure klei. In de meeste bakstenen zit immers industrieel afval, zoals vliegas uit steenkoolcentrales. Ecostenen kunnen worden gemetseld met traditionele kalkmortel, zoals dat tot 1900 algemeen gebruikelijk was. In tegenstelling tot in Frankrijk heeft cement in ons land de kalkmortel min of meer verdrongen. Bij onze zuiderburen is die hydraulische kalk nog wel in zwang. Kalk is net als leem elastisch en vochtregulerend, in tegenstelling tot cement.

Vaak neemt men enkel ecologische materialen voor de afwerking. Daar bestaan redelijke argumenten voor : het is inderdaad met het pleister- en schilderwerk, dat we het meest in contact komen.

Isolatie

In een duurzame woning is isoleren van groot belang. “Met isolatie mag je niet krenterig omspringen, maar je mag ook niet overdrijven”, zegt Paul Tavernier. “Bij te veel of ondeskundig isoleren, krijg je vochtproblemen. Met een natuurisolatie zal dat niet gauw gebeuren omdat die producten ademen. Maar met een paar lagen plastic bijvoorbeeld, scherm je het condenswater af. Hoe meer je naar de buitenkant van een gebouw werkt, hoe opener de structuur van de isolatie moet zijn om condens te laten ontsnappen. Glaswol is een traditioneel industrieel product. Het is zeker doeltreffend, maar ongezond om te verwerken en moeilijk te recyclen. Als alternatief kiezen wij voor houtvezel die gemaakt wordt van de minder kwalitatieve delen van een boom, de schors en het spinthout. Die houtvezelproducten, ook verkrijgbaar in matten, spuit men meestal in een holle ruimte. Ook cellulosevezels van oud papier kan men op deze manier verwerken. Papier- en houtvezels zijn ook perfect te recyclen, maar het materiaal heeft zijn beperkingen. Je kan het niet, zoals piepschuim, onder de grond stoppen om er beton op te gieten, maar het is ideaal om er zolders mee te isoleren.”

Pleister

In de meeste woningen krijgen muren en plafonds een laag pleister, al dan niet in de vorm van gipsplaten. “Industrieel pleister wordt net zoals cement gemaakt door opwarming in ovens. Door de lange verhitting ontstaat er een zeer agressief, bijtend stof”, zegt Paul Tavernier. “Natuurlijk pleister ondergaat zulke bewerkingen niet, het komt rechtstreeks uit de natuur. Het enige nadeel ervan is het delven – vooral in omgeving van Parijs – en dat tast de natuur ook aan. Daarom bestaat er een alternatief, rogips, afkomstig van rookgassen uit elektriciteitcentrales op steenkool. Rogips is zo goed als neutraal en niet radioactief. Gipsplaatfabrikanten werken er steeds meer mee en dat wijst erop dat de industrie op lange termijn zal overschakelen op natuurvriendelijker producten.”

Verf

Wie verft, moet het hout eerst schuren en plamuren. Voor het opstoppen van gaten en spleten bedient men zich overvloedig van siliconen, en daarvoor bestaat er in de ecohandel nog geen alternatief. “Maar er zijn wel veel andere soorten verf”, zegt Marc Zeghers. “Zowel voor wanden als voor houtwerk en metaal.” Dat is maar goed ook, want verf is behoorlijk vervuilend, zelfs de wateroplosbare acrylverf. “Iedereen spoelt zijn verfborstel met acryl onder de kraan, omdat op de verpakking vaak staat : ‘wateroplosbaar = milieuvriendelijk’. Maar dat klopt niet helemaal : acrylaathars breekt heel langzaam af en hecht zich onder meer achter de kieuwen van vissen.” Ook synthetische olieverven, de alkydverven, zijn sterk vervuilend omdat er producten aan te pas komen uit de petroleumindustrie. In het algemeen laat schilderen een berg afval achter : plastic en metalen potten, borstels en rollen. Tel daarbij nog het veelvuldig gebruik van solventen en je kunt niet anders dan vaststellen dat schilderwerk flink vervuilend is, en ongezond voor de schilder zelf.

“Daarom kwam in de jaren zestig in Duitsland, Nederland en Scandinavië een natuurverfbeweging op gang. Dankzij de hedendaagse technologie is het mogelijk om volwaardige, duurzame en natuurvriendelijke verven te produceren”, aldus Marc Zeghers.

Als alternatief voor acrylverf bestaat er natuurlijke latexverf (met echt rubber), silicaatverf (uit kwartszand), caseïneverf (uit een melkderivaat), kalkverf en leemverf. Daarnaast zijn er enkele soorten lijmverf die uit weinig meer bestaan dan water, pigment en een bindmiddel. Men kan ook kiezen voor traditionele lijnolieverf (lijnolie komt uit vlas). Er bestaan ook natuurlijke oplosmiddelen en verdunners, zoals de dure citrusolie, of petrochemische producten die ontdaan zijn van hun bezwarende bestanddelen. Het is verrassend hoeveel natuurverven, beitsen en houtveredelingsproducten (ook voor verdelging van houtworm en -zwam) er op de markt zijn, en van uitstekende kwaliteit.

Er hangt weliswaar een prijskaartje aan ecologische bouwmaterialen : ze kosten gemiddeld 15 procent meer. Dat is de prijs die je betaalt voor een degelijk product, dat niet enkel je gezondheid ten goede komt, maar ook het milieu. Eigenlijk valt dat nog mee, omdat veel van die materialen ambachtelijk vervaardigd of gewonnen zijn, en omdat de fabrikanten kleinschalig werken, weinig centen stoppen in reclamecampagnes maar des te meer in research.

Tekst Piet Swimberghe l Illustratie Pieter Van Eenoge

Duurzaam betekent vooral flexibel, vandaag rekening houden met de noden van

morgen. Als je woonst plots te groot is, bijvoorbeeld omdat de kinderen het huis uit zijn, kan men die opnieuw indelen

zonder ingrijpende werken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content