Het grasveld tussen de Nationale Bank en het hotel was opvallend goed onderhouden. De bloemperken suggereerden zowel esthetisch inzicht als rechtlijnige gestrengheid, een combinatie waar Björn Vandecasteele erg van hield. Vanaf het balkon van zijn suite ontwaarde hij een standbeeld tussen de wilgen. De helft van een overleden geleerde in een lange koperen jas werd door dikke bladertrossen aan zijn blik onttrokken. Björn probeerde de letters op het voetstuk te lezen, maar gaf het snel op. Het opschrift interesseerde hem in feite weinig.

Een blond tienermeisje wandelde voorbij. Björn vestigde zijn aandacht op de lila string die als een walvisstaart uit haar jeans opsteeg. Hij glimlachte bij de gedachte aan een soortgelijk meisje dat enkele uren eerder in het vliegtuig naast hem was komen zitten. Ze had haar ogen niet van hem af kunnen houden. Toen ze zijn lunch aan hem doorgaf, had hij even naar haar geglimlacht. Daarna had hij gevraagd of ze zijn mini-muffin wilde hebben. Ze schudde haar rode hoofd en durfde niet meer terug te kijken. Zoiets gebeurde Björn wel vaker en hij wist hoe het kwam. Ze dacht dat hij Don Johnson was.

Op een avond in het midden van de jaren tachtig was hij voor het eerst oog in oog komen te staan met zijn evenbeeld. Het was een bijzonder moment waarbij Björn het gevoel had dat de tijd vertraagde. Tijdens de begintune van Miami Vice glimlachte detective James ‘Sonny’ Crockett hem vanaf het televisiescherm schalks toe. Alsof de gelijkenis hem ook niet was ontgaan. Björn was toen 25 en woonde bij zijn moeder. Zij zag het ook. De rest van de avond bracht hij door voor de woonkamerspiegel. De volgende dag vroeg hij zijn vrienden hem Sonny te noemen. Ze probeerden het een maandje, maar vonden het nogal onnatuurlijk en hielden er uiteindelijk mee op.

Twintig jaar later wandelde Björn van het balkon van de hotelsuite naar de barokke spiegel naast het bed. Hij tuitte zijn lippen even naar zichzelf, een handeling die een soort tic was geworden. De fysieke gelijkenissen met de acteur waren jaar na jaar toegenomen. Björn vroeg zich af of ze als bejaarden nog steeds inwisselbaar zouden zijn. Hij nam aan van wel.

De telefoon knipte zijn dagdromen door. De receptioniste verbond hem door met Inge, zijn vrouw.

“Dag lieveke”, zei Björn.

Toen hij tien jaar geleden met haar trouwde, was ze mooier geweest. Onvermijdelijk maar jammer. Björn apprecieerde haar echter nog steeds om verschillende van haar kwaliteiten. Hij had zich voorgenomen haar nooit te verlaten. Dat zou haar dood betekenen. Als compensatie had hij zijn schuldgevoelens over wat occasioneel jong vlees tot een minimum weten te beperken.

“Dag Sonny,” zei Inge, “alles goed daar ?”

“Ja hoor. Mooie stad, München.”

“En straks naar dat congres ?”

Ze klonk weer nerveus. Waarom kon ze nooit eens rustig praten ?

“Morgen. Vanavond een etentje van de firma.”

“Ah ja. Zeg Sonny, Imelda heeft mij gevraagd een weekend met haar en de kinderen mee te gaan naar Center Parks. Tom kan niet mee en anders is het toch wat te druk op haar eentje.”

Björn kon zich voorstellen dat Inge er zelf bij haar zus op aangedrongen had. Ze was zo graag bij die kinderen. Ze zou een goede moeder zijn geweest. Tegenwoordig huilde ze minder omdat het niet gelukt was, maar Björn herinnerde zich andere tijden. Hij vond het aandoenlijk dat ze hem met een omweg toestemming vroeg om een weekendje voor suikertante te gaan spelen.

Als afscheid drukte hij een kus op de hoorn. Vervolgens liet hij zich door het dikke dekbeddons omhelzen. Het kussen gaf hem de indruk dat zijn hoofd aan een volle zachte boezem werd gedrukt. De geur van wilgen en gras waaide naar binnen. Er waren veel pollen die dag. Björn ademde diep in. Hij was topverkoper bij een farmaceutisch bedrijf dat zich voornamelijk met antihistaminica bezighield. Met kennis van zaken zou hij op het WorldAllergy Congress een lezing houden over huisstofmijt. Zelf was hij nergens allergisch voor, in tegenstelling tot de meesten van zijn collega’s en zijn vrouw. Die was allergisch voor grassen en aan de meeste van zijn aftershaves. Met zijn gezondheid ging het in elk opzicht goed en vandaag voelde hij zich nog beter dan anders.

Volgens de wekkerradio op het antieke nachtkastje was het vier voor vijf toen een zacht geklop hem wekte. Op de gang stond een jonge zwarte kerel in een blauwgrijs hoteluniform.

Letter for room two five two, sir“, zei hij en overhandigde Björn een klein, dubbelgevouwen papiertje.

Björn bedankte hem en wierp een zijdelingse blik op het koperen kamernummer aan zijn deur. Tweehonderd vijfentwintig. Of het briefje was niet voor hem bestemd, of de hotelbediende was dyslectisch. Björn besloot dat de tweede mogelijkheid meer voor de hand lag en zette zich op een stoel naast het raam. Er viel niet veel te lezen. Een zekere E. richtte zich tot hem in het Engels. Ze benadrukte de afwezigheid van haar man en scheen Björn zo snel mogelijk te willen ontmoeten. Ze stelde hem een dichtbij gelegen confiserie en een nog nabijer tijdstip voor. Ondanks haar bondigheid, vond hij dat ze erg wanhopig overkwam. Haar handschrift leek hem om de een of andere reden dat van een oudere vrouw. De ontmoetingsplaats die ze had gekozen wakkerde dat vermoeden aan. Björn had geen zin taartjes te eten met een oude wanhopige vrouw. De weinige keren dat hij zich door een oude wanhopige vrouw had laten verleiden, had hij de behoefte gevoeld haar aan de centrale verwarming vast te ketenen en haar te slaan. Dit verlangen was hem ook al bekropen wanneer hij zijn moeder ging bezoeken. Ze was een goede moeder geweest, maar nu kwijlde en rochelde ze tijdens het praten. De helft van de tijd kon hij haar niet verstaan. Hij had voortdurend de neiging om over te geven. De laatste keer dat hij van haar broeierige kamer de stinkende rusthuisgangen was ingelopen, had hij besloten er nooit meer naar terug te keren. Hij vond dat zij hem dat niet kwalijk mocht nemen als ze van hem hield. En over dat laatste bestond geen twijfel.

Björn probeerde zich voor de geest te halen welke vrouwen sinds zijn aankomst in München oogcontact met hem hadden gezocht of op een andere manier te kennen hadden gegeven dat ze naar hem smachtten. Zoals steeds was dit een lange rij van voornamelijk jonge verkoopsters en kamermeisjes. Twee buitenlandse collega’s die hij in de lobby van het hotel had ontmoet, een Spaanse en een Italiaanse, hadden zenuwachtig gegiecheld toen ze hem groetten. Björn kon zich voorstellen dat hij sinds het congres van vorig jaar het hoofdpersonage was geweest in hun natte dromen. Toch zou het hem verbazen als een van hen het briefje had geschreven. Ze leken hem minder omslachtig.

Dat Björn Vandecasteele zich om kwart over vijf naar de confiserie sleepte om E. te ontmoeten, had dan ook louter met gezonde nieuwsgierigheid te maken.

Even later plantte hij zijn gespierde billen in een terrasstoel. Door de glazen van zijn RayBan constateerde hij dat het gros van de vrouwen E. kon zijn. De meesten zaten op hun eentje aan een tafel. Ze zagen hem niet omdat ze zich concentreerden op het zonder morsen verorberen van vet gebak. Hij bestelde een biertje. Hij wachtte. Een jongen legde een aankondiging voor het Münchense Filmfest op zijn tafel. Björn rolde het op en tikte ermee tegen de rand van zijn bierglas. Na tien minuten bedacht hij dat hij de speech die hij morgen zou afsteken voor een internationaal publiek van allergiebestrijders, mee had moeten brengen. Hij probeerde zich de oneliner te herinneren waarmee hij zijn betoog absoluut wilde beginnen. Toen dat niet lukte, werd hij ongeduldig en besloot hij naar zijn hotelkamer terug te keren. Telkens als hij een ober riep om af te rekenen, gebaarde die dat hij onmiddellijk zou komen. Björn wachtte nog vijf minuten. Daarna liet hij zijn ergernis subtiel doorsijpelen in de wijze waarop hij de trap afdaalde naar de toiletten. Zoals steeds kalmeerde het plassen hem aanzienlijk. De omvang van zijn penis had daar alles mee te maken.

Weer boven viel zijn blik op een vrouw in een wit zomers maatpak. Hij zag haar enkel in profiel, maar herkende haar meteen. Elke werknemer van SC Pharma Belgium herkende haar meteen. Ellen De Maerschalk was senator, maar dat deed er niet toe. Ellen De Maerschalk was de vrouw van Corneel De Maerschalk. Zij stond naakt afgebeeld op een schilderij boven zijn bureau, dat het grootste was van SC Pharma Belgium. Strikt genomen was Corneel De Maerschalk dus Björns baas. Björn had altijd bewonderd hoe Cor erin slaagde zijn werknemers gelijkwaardig te behandelen. Nooit had hij zijn beste verkoper bevoordeeld of er openlijk blijk van gegeven een boon voor hem te hebben. Björn begreep hoe moeilijk dat moest zijn. Daarom vergaf hij het Cor zijn naam uit te spreken als “Bjorren” in plaats van “Bjeurn”.

Ellen was een mooie dame voor haar leeftijd. Op bedrijfsfeestjes droeg ze achteloos opzichtige jurken. Die stonden haar. Als hij dames als Ellen zag, vond hij dat zijn eigen vrouw zichzelf verwaarloosde. Als hij daar iets van zei, haalde Inge futloos haar schouders op.

Björn stapte op haar tafeltje af. Zij had hem niet in de gaten. Toen hij een hand zacht op haar schouder liet rusten en zij zich met een verwachtingsvolle blik naar hem omdraaide, begreep hij dat zij E. was. Dat had hij niet van haar verwacht. Ondanks zijn gestreelde ego, keek hij waarschijnlijk geschrokken. De verwachtingsvolle sprankeling verdween meteen weer uit haar grote grijze ogen. Björn bedacht dat zijn onweerstaanbaarheid geen grenzen kende. Hij ging tegenover haar zitten.

“Eee !” zei hij. Zijn intonatie fluisterde er iets als “… stoutertje” achteraan.

“Bjorren ?” zei ze. Ze keek zenuwachtig rond en zocht daarna zijn gezicht af.

Hij glimlachte om haar onbeholpenheid. Het vlees was zwak en tot veel gevaar in staat. Bovenal had het geen respect voor echtelijke verbintenissen of hiërarchie.

“Wel, wel, wel”, zoemde Björn goedkeurend. “Verveelt mevrouw De Maerschalk zich een beetje ?”

Haar slanke wenkbrauwen schoten ontdaan de hoogte in.

“Pardon ?”

Even kreeg Björn de indruk dat ze haar verwarring niet veinsde. Ze ging bijna op hem over. Waarschijnlijk verwachtte ze een soort rollenspel waarbij hij haar uitnodiging diende te vergeten en zelf de eerste stap moest zetten. Ze was een trotse vrouw, hij kon zich zoiets bij haar voorstellen. Het lag echter niet in zijn aard zich door een vrouw een rol te laten opleggen. Hij haalde het dubbel gevouwen briefje uit zijn zak en tikte er speels mee op haar hoofd. Omdat ze nogal veel haarlak had opgedaan maakte het een geluidje. Tek.

Rode vlekken stegen van haar nek op en bedekten haar bleekbepoederde wangen als enorme vlinders. Björn hield haar woede voor verlegenheid. Hij knipoogde over zijn zonnebril heen.

“Wie denk je wel dat je bent ?” siste ze. Ze wenkte een ober, wierp dertig euro op tafel en haastte zich naar de deur.

Toen pas begreep Björn dat de dyslexie van de hotelbediende in zijn nadeel had gespeeld. Het briefje was voor de bewoner van kamer 252 bestemd. Niet voor hem.

Björn kon moeilijk geloven wat er gebeurd was. Goed, het was een misverstand geweest. Die ouwe doos had een ander. Ze bedroog zijn baas. Maar dat was toch geen reden om zo bot van hem weg te wandelen. Zo vanzelfsprekend. Ze hadden er samen om kunnen lachen. Zij had van de gelegenheid gebruik kunnen maken hem beter te leren kennen. Hem op zijn minst om geheimhouding kunnen smeken. Pretentieus nest. Ze maakte het hem moeilijk zich op zijn speech te concentreren.

“‘Wie altijd zoekend voorwaarts streeft, mag op verlossing hopen’, zei Goethe en het ziet er inderdaad naar uit dat die verlossing met betrekking tot de bestrijding van huisstofmijt nabij is.”

Björn schrapte het tweede deel van de zin met een langdurig gekras. VerlossING, betrekkING, bestrijdING. Het stoorde hem ook dat het citatenboek niet had aangegeven in welk werk, in welke context Goethe deze uitspraak deed. Hij haalde een blikje rum-cola uit de minibar, gooide het de lucht in en ving het achteloos op met zijn linkerhand. Hij had het gevoel dat hij nu beter niet kon drinken. Toen hij het lipje van het blikje haalde, spoot de helft van de inhoud over het vloerkleed. Björn vloekte en schopte tegen de nachttafel.

Toen ze elkaar aan de ingang van de feestzaal ontmoetten, begroette hij haar allerhartelijkst. Ze glimlachte terug.

“Bjorren ! Hoe gaat het ?”

Hij hield haar hand net iets langer vast dan nodig. Ze rukte zich ongemerkt los en stapte heupwiegend voor hem uit naar binnen. De jurk die ze droeg had een uitsnijding die tot net boven haar welgevormde billen reikte. Cor sloeg een arm om haar schouder. Björn wilde dat hij zijn vingers om haar nek kon sluiten. Hij schuifelde achter hen aan.

“Zo moet het zijn”, zei Cor. Hij knikte goedkeurend naar de grote, sfeervol verlichte zaal. Verspreid over een vijftigtal keurig gedekte tafels zaten de werknemers en leiders van de elf vestigingen van SC Pharma. Er was nog plaats bij de Zweden en bij de Spanjaarden. Ellen koos de Zweden.

De enige stoel die overbleef was die naast Mette, een corpulente Zweedse van middelbare leeftijd. Ze praatte onophoudelijk in snel, slecht Engels. Ze wilde Björn graag beter leren kennen. Ze vertelde hem dat zijn naam een Zweedse afkomst had. Dat wist hij al. Daarna wilde ze alles weten over huisstofmijten. Telkens als zijn blik naar Ellen werd gezogen, spoorde Mette hem kordaat aan een antwoord te geven op een oninteressante vraag. Het ontging Björn echter niet dat Ellen het wonderwel kon vinden met Per Jacobson, het hoofd van SC Pharma Sweden. Cor zat ernaast en had alleen oog voor het eten.

Zelden voelde Björn zich zo door plichtsbewustzijn overmand. Toen hij Cor naar de toiletten zag verdwijnen, ging hij hem achteraan. Ellen merkte het niet op.

Ze plasten naast elkaar. De penis van zijn baas was beduidend groter dan die van Björn.

“Uw vrouw kent de Zweden blijkbaar goed ?” zei hij bij de wasbak. Hij sprak Cor in de spiegel aan.

“Ja, ze is goeie maatjes met Per. Ik ook trouwens. Ontzettend grappige kerel.”

Björn wist niet meteen hoe hij verder moest. Het zag er niet naar uit dat hij de achterdocht van Cor zo makkelijk zou weten te wekken. Hij besloot het briefje dan maar sneller ter sprake te brengen.

“Ik heb vandaag iets raars meegemaakt”, zei hij. Hij zocht alle zakken van zijn pak af. Hij was er zeker van dat hij het briefje met zich mee had gebracht. Cor keek een beetje bezorgd.

“Verdomme toch”, zei Björn toen hij merkte dat het ook niet in een van zijn binnenzakken zat. Hij doorzocht zijn portefeuille en liet hem vallen.

“Kalm, Bjorren”, zei Cor terwijl hij de portefeuille van de grond opraapte en aan Björn terug gaf.

“Ben je zenuwachtig voor je lezing morgen ?”

Björn schudde zijn hoofd. In de spiegel zag hij in een flits zijn gelaatsuitdrukking veranderen. Hij dacht aan de hals van Ellen. Zijn woede was een stinkend moeras dat hem langzaam dieper zoog. Hij had de indruk dat Cor dat merkte.

“Je bent zo gespannen. Wordt het niet te veel ?”

Björn zweeg.

“Je werkt zo hard. Je weet dat je nog veel vakantie te goed hebt ?”

Björn knikte. Cor kneep hem vaderlijk in de schouder en liet hem achter tussen de marmeren muren.

Weer naast Mette was Björn er nog niet in geslaagd zich uit zijn moeras te bevrijden. Ze stortte zich op het dessertbuffet en kon hem achtereenvolgens de crème brûlée, de abrikozenmousse en het witte chocoladegebak aanbevelen. Wel kende ze vijf plaatsen in de stad waar deze desserten nog verfijnder werden bereid.

“Vindt u dat ik op Don Johnson lijk ?” vroeg Björn. De vraag had hem altijd overbodig geleken, maar nu was ze als een spartelende goudvis op het droge gesprongen.

Mette keek hem kauwend aan en knipperde een paar keer met haar ogen.

“Van Miami Vice ?”

“Ja.”

“Nee.” Ze lachte plots en luid en werd even snel weer ernstig.

“Nee, echt niet, sorry.”

Per Jacobson liep van het restaurant naar het hotel terug. Björn vermoedde dat hij erg dronken was. Altijd hetzelfde met die Scandinaven. Hij volgde hem op de voet. De receptionist overhandigde Jacobson sleutel 252.

Die nacht droomde Björn dat hij door een lange hotelgang liep. Kamermeisjes en verkoopsters kruisten hem. Ze giechelden en wezen. Er schitterden mesjes in hun ogen. Björn haastte zich naar kamer 252. Achter de deur verstrengelde Ellen haar soepele ledematen met de lakens en met het lichaam van een vrouw. Zijn vrouw. Hij herkende haar aan een moedervlekje bij haar borst.

Hij werd wakker om tien voor zeven en greep de telefoon. Na acht keer bellen werd die opgenomen door de vijfjarige Simon, de jongste zoon van Imelda.

“Dag Simon. ’t Is nonkel Björn.”

Na een paar seconden stilte scheen Simon zich te herinneren wie dit nevenpersonage in zijn leven was.

“Dag nonkel Björn.”

“Hoe is het op school ?”

“Het is vakantie.”

“Ah, ja. Is mama daar ?”

“Nee, die slaapt nog.”

“Maar dan moet mama toch snel wakker worden ! Jullie gaan toch op reis vandaag ?”

“Nee.”

“Jawel, jawel ! Naar Center Parks, een groot zwembad. Van de glijbanen… fiewww, plons in het water !”

“Nee, wij gaan naar oma. En daarbij, wij zijn allergisch voor chloor.”

Björn belde Inge 45 keer zonder resultaat. Het moeras leek te koken.

Zijn voordracht kon erger. De Powerpoint-presentatie flopte en het publiek gaapte, maar Björn kreeg een beleefd applaus . Toen hij achteraf langs de gangen van het congrescentrum een weg naar buiten zocht, beende Cor hem bij. Hij had het nog eens over verdiende vakantie. Ook wilde hij weten waar Goethe die uitspraak had gedaan. Björn zei dat hij het vergeten was .

Het was druk in het oude deel van de stad. Toeristen bezochten kathedralen, straatmuzikanten palmden pleinen in, kinderen marcheerden door fonteinwater. Björn concentreerde zich op het groepje zeventienjarigen aan het tafeltje naast zich. Een bloemenverkoper duwde hem een bos rozen onder de neus. Hij kocht er een en smeet ze met een blik vol haat naar het groepje meisjes. Allemaal sletten. Hun gesprekken vielen stil. Ze keken verschrikt naar hem om. Een van hen gooide de roos terug alsof het om een insect ging. Toen Björn opstond en wegwandelde, hervatten ze hun conversatie.

Het moeras gloeide en borrelde rond zijn ledematen. Zijn voeten dreunden over het trottoir. De portier van het hotel deed een stap opzij toen Björn op de draaideur af stoof. Zijn humeur verbeterde er niet op toen hij Ellen in de lift ontmoette. Ze droeg een badjas en geurde naar chloor.

“Dag Bjorren”, zong ze.

“Ik ga even met Cor praten,” zei hij, “wat ga jij doen ?”

Ze sloeg haar grijze ogen naar hem op en trachtte zo duidelijk mogelijk te verbergen hoe zijn vraag haar amuseerde.

“Had je dat briefje nou nog maar”, zei ze.

Toen begon ze onbedaarlijk te lachen. Ze hikte, ze gierde, ze schreeuwde dat haar kaakspieren er pijn van deden. Björn stak een hand uit het moeras en kneep er haar keel mee dicht. Dat maakte haar een stuk stiller.

Het is beter een lift te blokkeren als men er iemand in wil vermoorden. Toen de deuren zich na vijf seconden op de tweede verdieping openden, vergat Björn zijn moeras abrupt. Daar bleek niet meer voor nodig dan een gerichte vuistslag van een gespierde man die op de lift had staan wachten. Het tapijt voelde minder zacht dan Björn had verwacht. In de verte hoorde hij Ellen hoesten en vloeken en na een tijdje hoorde hij ook de stem van Cor. Het was Björn niet duidelijk wie hem bij zijn voeten door de gang sleepte. In ieder geval was het Cor die de sleutel van kamer 225 uit de jas van zijn toekomstige ex-werknemer haalde, de deur opende en hem achterliet op de vloer. Pas daar verloor Björn het bewustzijn echt.

Hij werd gewekt door het geluid van een blad dat onder de deur werd geschoven. Het bleek een ontslagbrief te zijn. Hij fladderde uit Björns slappe hand toen hij naar zijn bed strompelde. Daar sliep hij nog even verder.

Om acht uur ’s avonds trok hij de straten in. Zijn minibar was leeg en zijn vrouw had de telefoon niet opgenomen. Hij stak een plein over. Aan de overkant begon een menigte te gieren.

“Don !” riepen ze, “Don !”

Björn hield glimlachend op met wandelen. Hij zette zijn zonnebril in zijn haar en draaide zich om naar zijn fans.

Een limousine stopte voor een rode loper die naar de hal van een grote bioscoop leidde. De laatste deur werd geopend. Don Johnson stapte de wereld der stervelingen in. Björn liet zijn zonnebril zakken en liep de andere kant op.

Annelies Verbeke (1976), schrijfster, scenariste en columniste voor Deng en De Standaard der Letteren. Zij debuteerde eind 2003 met Slaap ! en won hiermee verscheidene prijzen, waaronder de Vlaamse Debuutprijs en het Gouden Ezelsoor. Haar tweede roman, Reus, is klaar en verschijnt in januari.

Annelies Verbeke

Björn wandelde van het balkon van de hotelsuite naar de barokke spiegel naast het bed. Hij tuitte zijn lippen even naar zichzelf, een handeling die een soort tic was geworden.

De geur van wilgen en gras waaide naar binnen. Er waren veel pollen die dag. Björn ademde diep in. Zelf was hij nergens allergisch voor, in tegenstelling tot de meesten van zijn collega’s en zijn vrouw.

Hij glimlachte om haar onbeholpenheid. Het vlees was zwak en tot veel gevaar in staat. Bovenal had het geen respect voor echtelijke verbintenissen of hiërarchie.In de spiegel zag hij in een flits zijn gelaatsuitdrukking veranderen. Hij dacht aan de hals van Ellen. Zijn woede was een stinkend moeras dat hem langzaam dieper zoog.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content