Een op de vier jongeren experimenteert met drugs. Soms met trieste gevolgen, soms ook niet. Kun je als ouder de balans in één richting helpen doorbuigen ? Hoe de bad trip te helpen voorkomen ? Of, ook dat, hoe hem te overleven ?

Op de kast staat een foto van een stralende, knappe en zelfverzekerde jonge meid. Ze heet Iris, is 23, woont samen met haar vriend, en heeft net haar eerste jaar universiteit succesvol afgerond. “Je zegt het juist”, knikt Myriam. “Mijn dochter straalt. Zoals een meisje van haar leeftijd ook hoort te doen. Hoe lang heb ik daar niet op gewacht. Wat heb ik hem gehaat, die doffe en doodse blik in de ogen van mijn dochter. En wat een pijn, elke keer als ik leeftijdsgenoten van haar zag die wél hun leven opbouwden.”

Het warmhartige plaatje op de kast was immers ooit anders. Amper twee jaar geleden woog Iris een veertig kilo, overleefde ze op heroïne, en zat ze vast in de vicieuze cirkel van stelen en bedriegen om haar verslaving te kunnen betalen. Amper twee jaar geleden, en toch verhaalt Myriam met opvallend vaste stem uit de donkerste bladzijden. “Ja, ik ben wel een harde”, glimlacht ze. “Dat heb je dan als het leven niet altijd fluweelzacht voor je is geweest. Maar bitter ? Nee, dat ben ik niet. Integendeel. Mijn dochter is terug. Nu ben ik vooral dankbaar.” Dat liegt ze niet. Myriam brengt haar verhaal rustig, beheerst en dapper genuanceerd. Geen enkele ‘het is allemaal de schuld van de overheid’-uitschuiver, geen woede, geen sarcasme, geen klaagzang. “Soms vragen ze me : wat als het morgen weer allemaal zou beginnen ? Zou je er weer tegenaan gaan ? Ja, dat denk ik wel.” En dan, oog in oog met de labrador aan haar voeten : “Alleen weet ik, voel ik dat het niet meer zál beginnen. Ik voel mijn dochter goed genoeg aan om dat te weten. Iris is terug.”

“Hoe het begon ? Met enkele joints, op haar zestiende. Ik wist goed genoeg wanneer ze gerookt had, die eindeloze giechelbuien. Het heeft me vanaf het begin ongerust gemaakt. Iris was altijd al een risicokind : wandelde altijd graag de randen af. Risico’s opzoeken, en vooral, alles altijd alleen denken aan te kunnen. En het gevreesde gebeurde ook : ze kwam bij de verkeerde vrienden terecht, werd verliefd op een jongen die zwaar verslaafd was, en hup, ik kon haar niet meer tegenhouden. Ze voelde zich geroepen hem te redden, ging bij hem wonen, stopte haar middelbare studie en begon vanaf haar achttiende ook zelf heroïne te roken. Dat heeft ze me toen ook verteld. Omfloerst, dan wel. ‘Mama, ik ben dom geweest. Maar maak je geen zorgen. Ik heb het in de hand.’ Zo is ze altijd geweest : ‘Ik heb alles onder controle, ik ben niet verslaafd, geen probleem.’ Het ergste was dat hij haar ook sloeg. Soms zo erg dat ze het eerste uur niet meer kon opstaan, dat vertelde ze me pas onlangs. We hebben haar een paar keer ergens anders ondergebracht, zonder zijn weten. Maar telkens vond hij haar. Of erger, zocht zij hem op : hij was ook haar dealer, weet je wel. Hij heeft ook mij eens neergeslagen. Hier in mijn huis, toen hij had ingebroken om haar adres te zoeken.”

We halen het niet

“Toen het uiteindelijk uit was tussen die twee, werd ze weer verliefd op een drugsverslaafde. Het goede was : hij sloeg haar niet. Toch iets. In die periode zag ik haar soms maanden niet. Was ze in het land ? Ik huiverde bij de vraag wat ze deed om aan geld te geraken om haar verslaving te betalen. Toch geen prostitutie ? Leefde ze wel nog ? Het was toen dat ik heb leren te leven met de gedachte : wellicht halen we het niet. Ik ben verpleegster, en één keer, nadat ik haar maanden niet had gezien, werd ze binnengebracht bij ons op de spoedafdeling. Ondervoed, haar lichaam onder de insectenbeten, totaal verwaarloosd. Haar vriend smokkelde drugs in het ziekenhuis, ze was onhandelbaar, dolgedraaid. Ook begon ze mij daarna te bestelen en te bedriegen. Het was Iris niet meer. En dát, dat heb ik altijd het ergste gevonden : ik herkende mijn eigen kind niet meer. Toen heb ik zelfs ook klacht tegen haar ingediend. Het moeilijkste wat ik ooit gedaan heb. Maar ik móést grenzen stellen tegenover haar. Ik ging er zelf aan onderdoor. En dan zou ik al helemaal niets meer voor haar kunnen doen.”

“Later, op een koude novemberdag, werd ze opgepakt. Bij een razzia in Borgerhout. Het beste, achteraf bekeken, wat haar kon overkomen. Ze mocht na anderhalve maand de gevangenis verlaten op voorwaarde dat ze zich liet behandelen, haar studie hervatte en zich liet volgen door een justitieassistente. Ze heeft zich aan de drie vereisten gehouden, onder andere haar diploma middelbaar behaald via middenjury. Nadien is ze nog enkele keren licht hervallen, maar altijd op tijd gestopt. Toen ze aan de universiteit wou starten, heeft ze eindelijk beslist om definitief af te kicken met behulp van methadon. Met succes. De dosis heeft ze nu bijna volledig afgebouwd.”

Zíj moest afkicken, ik niet

“Natuurlijk steek ik voor dit alles de hand ook in eigen boezem. Makkelijk heeft Iris het nooit gehad. Ik ben alleenstaande ouder. Als kind schipperde ze tussen mij, haar vader, die zwaar alcoholverslaafd was, en haar grootouders. Toen ze vijftien was, heb ik een heel zware depressie gehad en ook dat heeft zijn effect op Iris niet gemist. Natuurlijk verging ik in het begin van schuldgevoelens. Maar ik heb hoe dan ook altijd mijn best gedaan. En hulpverleners benadrukten me dat dit nooit de enige oorzaak kon zijn voor Iris’ verslaving. Bovendien was de band met Iris altijd zeer innig. Zo innig, dat hij die vreselijke jaren heeft overleefd. Waren er momenten dat ik eraan twijfelde of ik haar graag zag ? Bijna. Haal haar weg van mij, dacht ik soms. Laat dit lijden ophouden. Maar de liefde, die blijft.”

“Aan andere ouders zeg ik : probeer de grenzen van je aankunnen te respecteren. Dat heb ik ook tegenover Iris duidelijk gemaakt. Dat heeft niks te maken met je kind graag zien of niet, maar er zijn limieten. En met die grenzen moet ook je kind leren om te gaan. Anders ga je eraan kapot. Ook heb ik moeten inzien dat het uiteindelijk háár probleem was : zij moest afkicken, ik niet. Ik dacht altijd : wat kan ík doen, maar uiteindelijk moest zij haar verantwoordelijkheid opnemen. Zoek bovendien hulp als ouder : laat je ondersteunen door hulpverleners, ga naar oudergroepen om erover te praten. Dat heeft mij althans vreselijk geholpen : het gevoel te hebben dat je niet de enige bent. Het haalt je uit je isolement. Het haalt de druk van je hart. Het helpt te ademen.”

Ze stopt even en voegt er dan zacht aan toe. “En als ik nog één raad mag geven : laat als ouder altijd de deur op een kier. Ook al heeft je kind je diep gekwetst. Wees niet bang om alle acties te ondernemen die je nodig vindt, maar laat voelen dat ze nooit je liefde zullen verliezen. Dat heeft Iris overeind gehouden, zei ze me onlangs. De liefde van hun ouders, hoe ver ze soms ook zijn : kinderen blijven ernaar hunkeren. Als ze die denken voorgoed kwijt te zijn, dan zijn ze verloren.” Of zoals Johan Anthierens, zelf ooit vader van een drugsverslaafde zoon, het zei : “Van een dochter en een zoon moet je houden. Altijd, altijd, altijd.”

De schaamte voorbij

De oudergroepen waar Myriam het over heeft, worden georganiseerd door het Gentse Centrum voor Alcohol- en andere Toxicomanieën, kortweg het CAT. Een van de drie afdelingen, het CAT-Preventiehuis, richt zich op de begeleiding van de omgeving van de drugsgebruiker, meestal de ouders. En daar is vraag naar. Dat blijkt ook uit cijfers van de Druglijn : 30 procent van de oproepen komt van ouders, en nog eens 20 procent is verwant met een verslaafde, zoals broers of zussen of dichte vrienden.

“Ouders komen vaak in paniek naar ons met iets wat ze gevonden hebben op de kamer van hun kinderen”, zegt Tomas Van Reybrouck, psycholoog en ouderbegeleider aan het CAT. “Zoals dit hier.” Hij laat een ietwat zwartgekleurd stukje aluminiumfolie zien, zorgvuldig bewaard in een plastic hoesje. “Meestal gaat het erom de ouders eerst en vooral tot rust te brengen. Vaak zijn ze enorm geschrokken, boos en ontgoocheld. Ik raad ouders aan om eerst hun emoties te ventileren en pas dan met hun kind te praten. Anders ontsnappen je wel eens te harde uitspraken en worden bruggen opgeblazen. Probeer objectief te praten over wat je gevonden of gemerkt hebt, zonder te veroordelen en zonder te interpreteren. Vaak helpt een open gesprek al om de violen weer gelijk te stemmen en is de ongerustheid van de ouder grotendeels weggeëbd. Even vaak lukt zo’n gesprek niet. Wij helpen dan de ouders een goede aanpak te zoeken. We proberen echt op te maat werken, samen met de ouders. Elk kind en elke thuissituatie zijn anders.”

Waar Van Reybrouck naar eigen zeggen van opkijkt, is de schaamte waarmee ouders nog altijd worstelen. Schaamte én schuldgevoel, omdat het problematische drugsgebruik van zoon of dochter nog vaak geïnterpreteerd wordt als het onvermijdelijke gevolg van een slechte opvoeding. “Dat wil ik toch met klem benadrukken”, zegt Van Reybrouck. “Voor de verslaving van een kind ligt de schuld niet automatisch bij de ouders. Ze hebben wel invloed, maar voor de puber zijn er zoveel meer invloedssferen dan de ouders. De vriendenkring speelt vaak een belangrijkere rol. Drugs zijn bovendien alomtegenwoordig. Als ouder heb je niet alles meer in de hand. Al geloof ik wel dat een open relatie met de kinderen kan helpen om het op zijn minst in alle rust te bespreken. Wie niet gewoon is te praten met zijn kinderen, zal het uiteraard ook niet plots in alle intimiteit over drugs kunnen hebben.”

Het CAT-Preventiehuis begeleidt ouders via individuele gesprekken en groepsgesprekken, al dan niet gecombineerd. Sommigen vinden die laatste bedreigend, anderen, zoals Myriam, putten er kracht uit. Belangrijk in elk geval, vindt Van Reybrouck, is dat ook de ouders zelf geholpen worden, dat niet alle hulp in het teken staat van de zoon of de dochter. “Hoe blijft het voor de ouder zelf leefbaar ? Die vraag is net zo belangrijk. Ze gaan dood van de zorgen, en ook hun zelfvertrouwen is aangetast. Vaak zitten ze er echt door. Het is zoals de zuurstofmaskers in het vliegtuig : bij problemen wordt aangeraden om als ouder eerst zelf het masker op te zetten en dán je kind te helpen. Hetzelfde hier. Ze kunnen pas helpen als ze zelf goed functioneren. En ten slotte : vergeet als ouder ook de andere kinderen en je partner niet. Laat niet al je aandacht opslorpen door de problemen van je kind. Koester het geluk van de anderen en put daar kracht uit.”

Psychonaut

Gelukkig eindigen de experimenten van zoon- of dochterlief meestal níét in een slopende nachtmerrie voor kind en ouder. Dat benadrukt alvast Luc Rombaut, drugspreventiewerker en auteur van het onlangs verschenen boek Een ongewoon gesprek met sla, memoires van een reiziger in drugland. En dat mag hij benadrukken, want hij levert zelf het bewijs : de man heeft vier diploma’s op zak, is perfect gezond en gelukkig, en heeft toch zowat alle uithoeken van het drugsuniversum verkend. Als kind wou Rombaut astronaut worden. Helaas, hij hield niet van wiskunde, en dus werd hij psychonaut, een drugsterm die hij in zijn boek als volgt omschrijft : “Ruimtevaarder van de geest, iemand die zeer bewust op bepaalde momenten bewustzijnsverruimende middelen gebruikt om zichzelf en de werkelijkheid te doorgronden.”

“Ja, ik ben nogal een nieuwsgierige jongen”, glimlacht hij. “Dat was de belangrijkste reden waarom ik met drugs experimenteerde. En dat blijkt bij vele jongeren zo.” En geëxperimenteerd, dat heeft hij. Alleen van lsd en heroïne bleef hij af. “Lsd omdat de juiste gelegenheid zich nooit voordeed. Heroïne omdat het, naast nicotine, de meest verslavende drug is en al vlug je leven gaat bepalen : je wordt ziek als je de drug een dag niet inneemt. Te gevaarlijk, wist ik.” De ervaringen met alle andere drugs beschrijft hij in een reeks kortverhalen die hij in zijn boek afwisselt met objectieve, meestal waarschuwende drugsinformatie. De verhalen zijn nu eens lollig en hilarisch (hoe hij onder invloed een diepgaand gesprek met een slaveld voerde), een andere keer best spannend (ondefinieerbare, acute misselijkheid na één trek van een mysterieuze joint in Marokko), maar net zo vaak grauw en triest (de bad trip van een ex-liefje toen ze alcohol met cannabis had gecombineerd). Rombaut is door de wol geverfd, en daardoor een drugspreventiewerker van de geloofwaardige soort. Hij heeft het over bollen, paddo’s, shit, stuff, weg als een ei en kiekenstoned, en praat opvallend graag in metaforen.

“Ik vond het belangrijk om met het boek de beide kanten van de medaille te belichten : de slechte, maar ook de goede eigenschappen van drugs. Drugs zijn tenslotte genotsmiddelen : ze kunnen je een goed gevoel geven. Als we als ouder of leraar enkel roepen : ‘drugs zijn slecht, blijf eraf’, dan geloven de jongeren ons niet en luisteren ze amper. Want hun vriend vertelt net hoe fantastisch die joint is. Als we eerlijk vertellen dat drugs inderdaad een goed gevoel kunnen geven, dan zullen ze ons ook vertrouwen wanneer we zeggen : let op, het kan gevaarlijk worden. Als ouder tegen je kind roepen dat ‘je buiten vliegt, als ik merk dat je drugs gebruikt’, weerhoudt ze zelden van experimenteren. Bovendien zullen ze nooit bij je aankloppen mochten er problemen komen. En dat is toch het laatste wat een ouder wil ? Als je iets vermoedt en je wilt erover praten, benadruk dan je bezorgdheid. ‘Ik zie je graag, ik merk dat je je anders gedraagt de laatste tijd, en ik maak me zorgen.’ Dat heeft veel meer effect, dan te veroordelen en aan te vallen.”

Bovendien, benadrukt Rombaut, hoeven ouders niet meteen het ergste te vrezen bij die eerste joint. “Er is een verschil tussen gebruik en misbruik. Of drugs al dan niet gevaarlijk kunnen zijn, hangt van heel wat factoren af. Van het middel zelf (een joint is iets anders dan een shot heroïne), van hoeveel en wanneer ze gebruiken (de maandagochtend is alarmerender dan de vrijdagavond) en vooral van de motivaties van de gebruiker : het mag nooit een vlucht worden. Bij wie geen noemenswaardige problemen heeft en zich goed in zijn vel voelt, levert zo’n experiment zelden een probleem op. Wie drugs integendeel nodig heeft om zin te geven aan het leven, om problemen te ontvluchten, bij die persoon kan het wél verkeerd aflopen. Maar dan mogen ouders en hulpverleners zich niet blindstaren op de drugs, wel op de dieperliggende wonden. Want daar begint het.”

Dat je als ouder alle verantwoordelijkheid draagt en alles in de hand hebt, is een misvatting die ook Rombaut snel onderuithaalt. “Je hebt als ouder wel een voorbeeldfunctie : als je bij het minste probleem kalmeer- of slaappillen slikt of naar de fles grijpt, ja, dan geef je je kind niet meteen het goede voorbeeld. Bovendien is het belangrijk om close te zijn met je kinderen, om interesse te tonen in zijn of haar leefwereld. Als je kind van een festival terugkomt, vraag dan hoe het was. Welke groepen ze gezien hebben, en of ze die goed vonden. Als je dat gewoon bent, dan is de stap klein om ook te vragen : ‘werd er veel wiet gesmoord ?’ Dan klinkt het niet als een controlevraag. Al weet ik : praten is niet altijd gemakkelijk met een adolescent. Een puber is niet meteen het meest ‘open’ wezen (lacht). Maar probeer toch. Zoek een manier van communiceren waarmee je je kind wel bereikt én leer het kritisch na te denken. Meer kun je niet doen. En nee, je hebt uiteraard niet alles in de hand. Het is zoals een bal in de basketbalring proberen te gooien : je mikt wel, maar een onvoorziene windstoot kan hem elders doen belanden. Zo goed mogelijk mikken is het enige wat je kunt doen.” n

Guinevere Claes

“Zelf klacht tegen haar indienen, dat is het

moeilijkste wat ik ooit gedaan heb. Maar ik móést grenzen stellen tegenover haar.”

“Bij wie drugs nodig heeft om zin te geven aan het leven, kan het verkeerd aflopen. Maar dan mogen ouders zich niet blindstaren op de drugs, wel op de dieperliggende wonden.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content