Tweeduizend jaren lieten hun sporen na in zeven musea, een belfort en een kathedraal.

Hilde Verbiest Foto’s Jan Verlinde

De oudste, de eerste, uniek. Onvermijdelijke woorden als je Doornik bezoekt. En eigenlijk mag dat niet verbazen : met haar 2000-jarige geschiedenis is Doornik een van de oudste steden van ons land. Hier op verkenning gaan, betekent wandelen door onze geschiedenisboekjes, vol verhalen waarin de Romeinen, Childerik en Clovis, maar ook Hendrik VIII en Lodewijk XIV een hoofdrol spelen.

Geen beter beginpunt voor een tocht dan het Oudheidkundig Museum, denkt mijn gids Frederiek De Rop, terwijl ze mij meetroont naar het oude pandjeshuis (?de eerste bank van lening die ooit door het Vaticaan werd toegestaan?) in de rue des Carmes. In het museum zijn de bodemschatten van de stad ondergebracht, meestal recent opgedolven, want ook hier heeft de Tweede Wereldoorlog zijn sporen nagelaten en een groot deel van het patrimonium verwoest. ?Een uniek stuk?, wijst Frederiek. Onder een glazen kist staat een witte sarcofaag, met verweerd oppervlak. ?Hij werd bij toeval ontdekt, toen men alvorens een nieuw bankgebouw te zetten toelating kreeg voor archeologische opgravingen. Het is een loden sarcofaag, van eind 3de, begin 4de eeuw. Hij zat volgestouwd met zand en bezinksel van eeuwen, en woog 800 kg toen men hem uit de grond takelde. Er lag een geraamte in, vermoedelijk van iemand die de Bacchus-godsdienst aanhing, zoals blijkt uit de medaillons met Bacchus-motieven aan de buitenkant.? Minstens even bijzonder is het geraamte van een paard. ?Het openbreken van een straat geeft hier vaak aanleiding tot ontdekkingen?, zegt Frederiek De Rop. Ze neemt me mee naar een straatje achter de kerk Saint-Brice. ?In de jaren tachtig vond men hier drie graven met zeven paarden per graf. Studie wees uit dat ze dateerden van de vijfde eeuw. Vermoedelijk een deel van de cavalerie van Childerik, de vader van Clovis. Wellicht werden ze hem meegegeven als offer. Hoe we dat weten ? Een eindje verderop in de straat werd eeuwen geleden al het graf van Childerik ontdekt. Heel toevallig, in 1653. Men vond een beurs met gouden munten van de Romeinse keizer en een zegelring : het bewijs dat het inderdaad Childerik was.?

Om de hoek vragen twee Romaanse huizen onze aandacht. ?Ze werden gebouwd omstreeks 1170-1175. Het zijn twee van de oudste, burgerlijke huizen in West-Europa?, zegt Frederiek. Waarschijnlijk hebben ze de eeuwen getrotseerd omdat ze van steen zijn, wat toen vrij ongebruikelijk was. Doornik grossiert in historische panden. Het kleinste huisje zoekt steun bij de Sainte-Marguerite-kerk (place de Lille). En ja, nog steeds bewoond, maar zou je er een tweepersoonsbed in kwijt kunnen ? Aan de andere kant van de kerk staat een van de mooiste 17de-eeuwse huizen (nr. 17), opgetrokken in Lodewijk XIV-stijl. Stenen reliëfs verraden het beroep van de bewoner destijds : een bakker. Wie uitkijkt, ontdekt meer dergelijke huizen, met die typische mengeling van baksteen en Doornikse steen. ?Van het begin af is deze steen een belangrijke economische factor geweest?, beklemtoont Frederiek. ?Al in de Romeinse tijd werd hij geëxploiteerd. Een voorbeeld : toen Claudius in 43 na Christus Engeland wilde veroveren, deed hij dat via heerbanen die aangelegd werden met Doornikse steen. Het Gentse Gravensteen is er helemaal in opgetrokken, en recent nog werd Doornikse steen gebruikt bij de bouw van de Kanaaltunnel.? De harde kalksteen ?met enkele moleculen carboon meer, vandaar dat hij zwart ziet? kent vele toepassingen. Grafstenen, doopvonten, beeldhouwwerk, maar ook kinderkopjes, kiezel en cement. Minstens even belangrijk voor de economie was de ligging aan de Schelde : bevaarbaar en als transportweg van niet te schatten waarde, zeker niet toen Lodewijk XIV besloot om de natuurlijke rivier te kanaliseren. Belangrijk genoeg om te verdedigen, getuige daarvan de Pont des Trous, die met haar twee torens en drie spitsbogen deel uitmaakte van de verdedigingslinie gericht op Vlaanderen. Het gevaar kwam in Doornik soms uit Kortrijk of Oudenaarde.

Pal naast de markt, op de hoek van de rue des Chapeliers, rijst het belfort hoog op : ?Het oudste van Noord-Europa, dat is bewezen?, voegt Frederiek eraan toe als ik het waag even te lachen. Op dit ogenblik wordt het gerestaureerd. Wie hoopte de toren te beklimmen om te genieten van een uniek zicht op de stad, moet nog even geduld oefenen. Via de tuinen van het stadhuis bereiken we de trots van de stad : het Museum voor Schone Kunsten. Door een wonderlijke speling van het lot verwierf Doornik immers de schitterende verzameling van de Brusselse mecenas Hendrik Van Cutsem. ?Na de dood van zijn vrouw en kinderen wijdde Van Cutsem zich volledig aan de kunst van zijn tijd. Kunstenaars hadden bij hem een open invitatie?, vertelt Frederiek. ?En toen hij overleed, erfde de Doornikse beeldhouwer Guillaume Charlier alles. Maar hij kreeg wel de opdracht om de verzameling bijeen te houden in een museum, dat door Victor Horta moest worden gebouwd. Brussel had als eerste de keuze om dat museum te krijgen, maar die weigerde omdat er een naakt in de collectie zat. Daarna bood Charlier het zijn geboortestad aan, en Doornik heeft het aanvaard.? Maar de Eerste Wereldoorlog speelde de bouw ervan parten, en de karige budgetten nadien deden Horta zijn plannen verschillende keren wijzigen. Het resultaat mag dan al soberder zijn dan wat Horta oorspronkelijk had gedacht, het blijft een schitterend gebouw met de tentoonstellingszalen gegroepeerd rond een centrale hal waar het licht overvloedig binnenstroomt. In het museum is ook de kunstcollectie van de stad ondergebracht. Verder herbergt het enkele juweeltjes : werk van Rogier van der Weyden, Rubens en Breugel, twee Manets ?de twee enige in België?, aldus Frederiek , een Monet en een Seurat, maar ook twee jeugdwerken van Ensor en een pentekening van Van Gogh.

In de rue Saint-Martin trekken affiches en ballonlampjes mijn aandacht. Het Marionettencentrum ligt wat verstopt en geeft een verwaarloosde indruk. Maar wie hier binnengaat, ontdekt onvermoede schatten : tientallen poppen, zowel handpoppen als draadmarionetten, van Jan-Klaassen en Katrijn tot Indonesische wajang-poppen. Er hangt een mysterieuze sfeer. Zijn het de poppen die mij aankijken ? Vooral de centrale hal met een koepel en de draaitrap langs de muren heeft sprookjesachtige allures.

Een bush moet je proeven?, raadt Frederiek me aan als we neerstrijken op het terrasje pal onder de kathedraal. Een bush blijkt een plaatselijk bier, iets zwaarder dan gewone pils, maar niet zo sterk als de moinette, die donker of licht alleen in grote flessen wordt geserveerd.

Verloren Maandag, de eerste maandag na Drie Koningen, is de dag dat Doorniksanen hun meest typische gerechten op tafel zetten : ? Le lapin du lundi perdu gaat terug op een heel oude traditie. Vroeger was het groot feest, en nu nog worden de traditionele gerechten klaargemaakt. Als voorgerecht worst en daarna konijn met pruimen met een salade tournaisienne, een mengeling van rode bieten, veldsla en witlof. Er is zelfs een oud gezegde : celui qui n’a pas de lapin, n’a rien ; wie geen konijn heeft die dag, heeft niets?, vertelt Frederiek. Verder vind je bij de bakker een Clovis, een soort cake, en faluche, een platte broodkoek, niet helemaal doorbakken, die je doormidden snijdt, vervolgens bestrijkt met boter en kandijsuiker, en even opwarmt in de oven. Lekker klinkt dat.

Dat Doornik vooral ook een stad van mensen is, blijkt als we op de place de l’Evêché staan. Het huis voor oude priesters (tegenover het bisdom) bood voor de oorlog onderdak aan het archief van de kathedraal, maar een brandbom verwoestte de 70.000 originele geschriften. Nadien heeft men het weer opgetrokken, alleen vergat de architect een trap te voorzien. Tot 1990 bleef de eerste verdieping van het gebouw ontoegankelijk. De burgemeester is er dan een keer ingehesen met een brandladder om te kijken hoe het eruitzag, en toen besloot men om buiten, aan de zijkant, een trap te bouwen. Sindsdien wordt het onder meer gebruikt voor tentoonstellingen.

De kathedraal zelf, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-der-Zieken, is eigenlijk een grote schatkamer. Het 12de-eeuwse schip is nog puur Romaans. ?Eigenlijk was dat op dat moment enigszins ouderwets?, merkt Frederiek op. Het koor is klassiek gotisch. Door de enorme ruimte van het sobere en lege schip wordt de bezoeker zich bewust van zijn kleinheid. De enige versiering zit in de prachtig gebeeldhouwde kapitelen : ?Een van de grootste rijkdommen, want deze zuilkapitelen zijn 12de-eeuws en werden nog nooit gewijzigd, nog nooit gerestaureerd.?

In de twaalfde eeuw, het moment waarop met de bouw van de huidige kathedraal werd begonnen, besloeg het diocees Doornik een groot deel van de Linkeroever van de Schelde : tot Brugge en Gent toe. Dat het ook een rijk diocees betrof, wordt pas echt duidelijk als je de schatkamer bezoekt. Oogverblindend is het schrijn van Onze-Lieve-Vrouw : in de twaalfde eeuw gemaakt door Nicolas van Verdun, die op de vergulde zijkanten het leven van Maria uitbeeldde. Traditiegetrouw wordt het meegedragen in de processie, die al sedert 1092 jaarlijks in september uitgaat. ?Daarbij moet ik echt vermelden dat de gelovigen uit Gent dit schrijn mee hebben betaald. Daarom hadden zij het voorrecht om het in de processie te dragen, in de tijd dat Gent nog tot het bisdom behoorde. En nog steeds worden de Gentenaren daartoe uitgenodigd?, aldus Frederiek. En er is nog meer : het vergulde schrijn van Eleutherius ; de mantel die Thomas Becket droeg toen hij hier de mis opdroeg enkele weken voor hij vermoord werd (in 1170) ; de twee enige reliëfs die nog resten van het oude Romaanse voorportaal ; en in de Heilige-Geestkapel een serie oude wandtapijten die ooit dienden om lekken te dichten. Het enige probleem van de kathedraal is dat ze langzaam maar zeker verzakt : ze staat al 55 cm uit het lood en recente metingen tonen aan dat ze nog steeds beweegt. In het buitengaan houden we nog even stil bij het kapiteel van de vallende man : volgens de legende iemand die tijdens de bouw van de kathedraal verongelukte, maar zeker is dat niet. Of de kathedraal zelf tot vallen gedoemd is ? Ook daarover is niets met zekerheid te zeggen.

De Pont des Trous moest de belangrijkste transportweg, de Schelde, beschermen : het gevaar kwam in Doornik soms uit Kortrijk of Oudenaarde.

1. De Onze-Lieve-Vrouwkathedraal.2. Het belfort,het oudste vanNoord-Europa,wordt vollediggerestaureerd.3. Huizenrij langsde kerk Saint-Brice.4. Bas-reliëf metbakkersmotief.5. Een typischecombinatie vanbaksteen engrijs-zwarteDoornikse steen,die van bij het begineen belangrijkeeconomische factorwas.

Genieten van de zon en een plaatselijke bush bij het standbeeld aan de kathedraal. 1 2 3 4 5

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content