Je ziet ze steeds vaker : fietsers die aan de verkeerde kant van de weg rijden, zo doodgemoedereerd dat ik mij afvraag of ook die wet misschien is veranderd terwijl ik lag te slapen. Ik vind de fiets veruit het prettigste vervoermiddel maar evengoed vloek ik geregeld, bij drukke oversteekplaatsen, als er opeens een opduikt waar ik hem het minst verwacht. Eén keer heb ik bijna een meisje op de motorkap geschept, ze had ogen als kogels en bont aan haar laarzen. Ze riep iets wat ik niet verstond en pinde haar middelvinger in de lucht, zodat ik dacht : ze moest die met evenveel overtuiging tegen de banken gebruiken.
Blijgezind, niettemin, vervolgen mijn dochter en ik onze weg naar school, rond kwart over acht in de ochtend, het tijdstip waarop de stad lijkt op een kameraquarium waarin het halve visbestand van de Noordzee is uitgezet. Wij wurmen ons door het verkeer, laverend en ritsend, stilstaand meestal, dromend van schooltjes op het platteland met houten banken waarin een inktpot past, van borden waarop met krijt wordt geschreven, van een wereld die nog niet verpowerpointiseerd was. Wij luisteren dan naar de kinderliedjes, die ik al tientallen keren gehoord heb en waar dingen in voorkomen als klompen, houten benen en eigenaardige toespelingen. O kapiteintje, sla mij niet / Ik ben je liefje, ik ben je liefje / Zij moest komen in de kajuit / Kreeg een pak rammel / en toen was het uit.
“Dat vind ik het mooiste”, zegt dochtertje dan, met haar talent om er de raarste kronkels uit te vissen. Hoewel ze Old ideas van Leonard Cohen ook wel ‘een mooi muziekje’ vindt, blijft de cd met kinderliedjes haar favoriet. “We zullen die áltijd houden, hé, papa”, zegt zij, met dat onvoorwaardelijke eigen aan de leeftijd. Ik knik, vooruitdenkend aan het land dat ginds al aan de horizon glooit, aan de brutale tienertijden waarin zij die liedjes zal uitlachen en ik er misschien nog eens eentje zal beluisteren, op een weemoedige dag.
Tussen het aankleden en het spelen met de koelkastmagneten, stond zij vanochtend opeens met het beeldje in haar handen dat haar grootvader uit Afrika heeft meegebracht, in jaren die voor haar verder weg zijn dan voor mij het stenen tijdperk.
“Niet laten vallen”, zei ik. “Dat is ivoor.”
“Wat is ivoor ?” vroeg ze, zoals ze zulke dingen kan vragen, als mankeert haar computer gegevens voor een ingewikkelde berekening. Wat is trol ? Wat is pomp ? Wat is zitpenning, papa ? Zo dicht zij, als ijverige doe-het-zelver, onverdroten gaten in haar wereld.
“Ivoor is…”, begon ik, en toen werd het moeilijk. In een fractie van een seconde moet je beslissen hoeveel inkijk je wilt geven in de nietsontziendheid van haar soort. “Ivoor is… dat waarvan de tanden van de olifant zijn gemaakt.”
Ik hoorde het computertje draaien, alsof het werkt met tandwielen en radertjes. “Dat ivoor, papa”, zegt ze nu : “Hebben ze die olifant daar dood voor moeten maken ?”
Ik moet aan de rechtszaal van Nürnberg denken, aan de bleke gezichten en de zonnebrillen van de beklaagden. “Vroeger gebeurde dat wel, ja,” antwoord ik. “Maar nu is dat gelukkig verboden.” Het is een handige plek, vroeger, om al wat niet deugt in achter te laten.
Hoorbaar gezoem. Geklik van lepelspillen en schakelpallen. Met het zeepaardje en de zeesterren in de badkamer heeft zij nooit veel moeite gehad, die fascineerden haar vooral. Maar dit ligt blijkbaar anders. Zij mag de olifant nogal, evenals het stinkdier en de giraffe. “Goed gedaan hoor papa”, is het verdict dat er uitrolt, met dat ironische ondertoontje dat zij nog niet zo lang geleden ontdekt heeft en dat mij erg kan ontwapenen. “Zou die meneer het soms leuk vinden als hij zelf voor zijn tanden werd doodgeschiet ?”
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. De zogeheten Gulden Regel, aarzelend tussen spreuk van de Bond zonder Naam en universele wijsheid. Vier jaar en elf maanden moet je dus zijn om het principe te ontdekken dat werd verkondigd door roemruchte knakkers als Confucius en Thales van Milete.
Doodgeschoten, wil ik corrigeren, maar ik weersta de verleiding. Voor sterke werkwoorden is er nog tijd zat. Ik zet haar af aan school, zoals altijd is ze weg zonder nog op of om te kijken. Onderweg naar huis, alleen in de auto, laat ik de kinderliedjes nog even verder spelen uit een vreemdsoortige loyauteit. Met iets van tegenzin keer ik terug naar het radionieuws, waarin woorden vallen die ik alvast probeer uit te leggen – zoals kasteelmoord, zitpenningen en Newt Gingrich.
jp.mulders@skynet.be
Jean-Paul Mulders
VIER JAAR EN ELF MAANDEN MOET JE DUS ZIJN OM HET PRINCIPE TE ONTDEKKEN DAT WERD VERKONDIGD DOOR ROEMRUCHTE KNAKKERS ALS CONFUCIUS EN THALES VAN MILETE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier