Kirgizië is een klein land in de steppen van Midden-Azië. Tientallen nationaliteiten wonen er in vrede samen. In een grandioos decor, in een tent omringd door bergen, of in de stad, getuigen Kirgizische vrouwen van hun nieuwe manier van leven, twaalf jaar na het einde van de Sovjet-Unie.
Aan de bedwelmende rit door de schijnbaar grenzeloze steppe lijkt geen eind te komen. Golvende prairie zover het oog reikt. Afgezien van het galopperen van de paarden heerst hier vooral stilte. Het geluid van de hoeven wordt gedempt door de veerkrachtige bodem die zich meteen na onze doortocht herstelt. In de vooravond cirkelen hoog in de azuurblauwe lucht enkele arenden. Nog even en de zon verdwijnt achter de horizon. De lucht is ongewoon zuiver en onze schaduwen vormen danteske figuren in het zacht wuivende gras. In de verte huilt een wolf. Plots slaakt iemand een kreet : onze jonge Kirgizische gids Aziza wijst naar een gigantische, lichtgevende, smaragdgroene vlek : het Son Kul-meer. Aan de overkant zien we nog net de besneeuwde toppen van het Tian Shan-massief (‘de hemelse bergen’). Het contrast met de uitgestrekte prairie waar nog enkele jaks grazen, is adembenemend. Op de oevers van het meer, drieduizend meter boven de zeespiegel, ontwaren we een kamp dat rondtrekkende herders hebben opgetrokken, een tiental joerten gehuld in de opkomende nevel en in de rook van de aangelegde vuren. Daar zullen we de nacht doorbrengen.
Een joert is een grote, ronde dubbelwandige tent van vilt en takken, waarvan de vorm al duizenden jaren dezelfde is. In de winter biedt ze bescherming tegen de sneeuw, in de zomer tegen de zon. Het dak bestaat uit houten stokken die in het midden samenkomen rond een rond gat dat men ‘oog’ noemt. Door dit oog komt licht naar binnen en kan de rook naar buiten. Volgens de aanhangers van het sjamanisme is het oog van de joert ook de poort tussen hemel en aarde. Vooral in Kirgizië is de joert een nationaal symbool. Men zegt dat het vijfentwintig dagen duurt om er een te bouwen en dat ze vijfentwintig jaar meegaat.
Gedwongen huwelijk
In een van deze joerten wonen de ouders van Aziza. Ze ontvangen ons heel hartelijk. Terwijl haar vader de paarden verzamelt, biedt haar moeder ons koumis aan, in een schapenvel gegiste merriemelk. Van oudsher zijn Kirgiezen buitengewoon goede ruiters die de voorouderlijke gebruiken in ere houden. Een van hun spreekwoorden luidt : “Wie geen paard heeft, heeft geen voeten.” Sinds mensenheugenis begeleiden de families geiten, schapen, koeien en paarden naar de hoger gelegen grassteppen. Na het avondmaal û vis en granen û maakt Aziza de bedden klaar. Zoals de traditie het wil, slapen de mannen links en de vrouwen rechts. In het midden van de joert ronkt een oude kachel. We krijgen het lekker warm, ook door de wodka.
Het uur van ontboezemingen is aangebroken. Aziza, het meisje van de steppe dat ons aan het dromen zette, brengt ons weer met beide voeten op de grond als ze haar leven vertelt. Ze houdt van deze majestueuze natuur en voelt zich één met de Kirgizische tradities die weer opbloeien. “Hoewel, niet met allemaal”, voegt ze eraan toe. Een van die weer opkomende gebruiken is het ontvoeren van jonge meisjes om ze tot een huwelijk te dwingen. “Een meisje dat de nacht doorbrengt in de joert van een man, of ze nu seks hebben of niet, is in de ogen van de gemeenschap niet meer geschikt voor het huwelijk. Ze is dan wel verplicht te trouwen met haar ontvoerder !” Aziza steekt haar angst voor die praktijk niet onder stoelen of banken, hoewel zij in de ogen van haar clan een stadsmens is geworden en daardoor minder risico loopt.
Iana is het andere meisje dat ons begeleidt. Zij heeft ook de Kirgizische nationaliteit maar is van Russische afkomst. Zij heeft andere zorgen. Vijf jaar geleden voelde ze zich zeer ongemakkelijk in de Kirgizische gemeenschap. Ze vreesde voor een nationalistische beweging. “In de bus en op straat in de stad hoorde ik kreten als ‘ Russians go home’. Ik besloot toen maar te vertrekken. Ik ging naar mijn grootmoeder die in Tomsk woont, in Siberië. Maar het was daar niet beter. Daar kon ik geen werk krijgen omdat ik Kirgizische was ! Dat was in feite nóg erger, omdat ik als een vreemde behandeld werd in het land dat ik beschouwde als mijn thuisland. Toen schreef een Russische vriendin die hier gebleven was, dat de etnische spanningen aanzienlijk verminderd waren omdat veel Russen het land hadden verlaten. Ik ben teruggekeerd en had het geluk deze job te vinden. Uiteindelijk voel ik me hier wel degelijk thuis.”
Discretie is de boodschap
’s Anderendaags gaat de reis naar Bisjkek, de hoofdstad van het land. De hobbelige weg lijkt oneindig lang maar het landschap blijft grandioos. Stéphane, aan het stuur van zijn Lada Niva, is een Fransman die sinds 1996 in Kirgizië woont. Hij werd tot over zijn oren verliefd op dit berglandschap en lanceerde zich in het toerisme. “Zes jaar geleden kwamen amper honderd toeristen naar dit land. Vandaag zijn er dat bijna zesduizend. Er is bovendien nog een enorm groeipotentieel.” We naderen het Tian Shan-gebergte. Adembenemend mooi ! De top van de Pobeda en die van de Lenin zijn méér dan zevenduizend meter hoog. Daarachter bevindt zich een immense hoogvlakte, waar kudden paarden vrij rondlopen in een landschap waar nauwelijks een mens te bespeuren valt.
Stéphane heeft het helemaal niet gemakkelijk. “De inwoners zijn bijzonder gastvrij, dat wel, maar je mag niet vergeten dat hier nog altijd een oosterse heerschappij overleeft. Om in dit land een activiteit van de grond te krijgen, moet je een beschermheer hebben. Ik had geluk. Een vriend heeft mij rechtstreeks bij de president van de republiek geïntroduceerd, aan wie ik heb uitgelegd dat ik toeristen naar hier wilde halen. En dat heeft gewerkt. Ik heb nog geen last van de maffia omdat die nog niet goed begrijpt waar ik mee bezig ben. Je moet wel één gouden regel in acht nemen : zeer discreet blijven ! Wie op een of andere manier opvalt door uiterlijke tekenen van rijkdom, is gezien.”
Kasteeltjes als begraafplaats
In de verte, tegen de flank van de berg, zien we een dorp dat lijkt op een samenraapsel van kleine versterkte burchten. Dichterbij gekomen, merken we dat het dorp leeg is en dat overal grote schilderijen hangen waarop arenden, herten en wolven afgebeeld staan. “Dit is geen dorp”, verduidelijkt Aziza, “maar een van onze begraafplaatsen. De graven zijn zo groot omdat men er met de hele familie naartoe komt om te eten en te drinken, om de overledene te groeten en met hem of haar te praten. Wie geen huis of kasteeltje kan bouwen, stelt zich tevreden met een stuk muur of een gevel, in de hoop dat de overledene ook tevreden zal zijn. Onze tradities leunen meer aan bij het sjamanisme dan bij de islam. Dit is ook de reden waarom je afbeeldingen ziet van bepaalde dieren. Dat zijn onze goden, die van de bergen en van de steppe. Voor veel Kirgiezen, en vooral dan de nomadische herders, zijn die goden even belangrijk als Allah.” En toch rijzen minaretten overal als paddestoelen uit de grond. Bij het naderen van steden en dorpen zien we talrijke fonkelnieuwe moskeeën, meestal gefinancierd door de Saudiërs, maar voorlopig blijven ze leeg.
Via hemelsbrede valleien en diep uitgesneden bergengten zetten we onze weg voort, richting Bisjkek. Lang geleden lag dit schier onbekende grondgebied op het kruispunt van keizerrijken en beschavingen. Ten oosten China, ten zuidoosten India, ten noorden Rusland en ten westen Samarkand en, ver van hier, Byzantium en Europa. Hier trokken gigantische karavanen voorbij. Het was een van de belangrijke doorreisgebieden voor ontdekkingsreizigers en kooplui langs de zijderoute, van oost naar west en vice versa. Het land werd herhaaldelijk onder de voet gelopen door de horden van Genghis Khan, later door de hardvochtige legers van Timoer Lenk en ten slotte door de meedogenloze pletwals van de Sovjet-Unie. De schrijfster Hélène Carrère d’Encausse voorspelde dat de demografische ontwikkeling in Midden-Azië het sovjetimperium aan het wankelen zou brengen. Niets daarvan. Toch werden deze republieken in 1991 onafhankelijk, net als de rest van de vroegere Sovjet-Unie. Tegenwoordig wonen tientallen ‘nationaliteiten’, samen zo’n 5 miljoen mensen, op een oppervlakte half zo groot als Frankrijk : Kirgiezen, Kazakken, Oezbeken, Turkmenen, Russen, Oeigoeren, Tadzjieken, Afghanen, Oekraïners…
Sovjeterfenis
’s Avonds Bisjkek binnenrijden bij regen en wind, is een mentale opdoffer. De stad oogt grauw, triest en leeg. Met uitzondering van een aantal lichtreclames en een zeldzame bar die nog open is, lijkt het of de stad helemaal in de sovjetperiode is blijven hangen, met fabrieksschouwen midden in de stad, brede en eentonige lanen met diepe kuilen in het wegdek en een monumentaal standbeeld van Lenin. Gelukkig krijgen we ’s morgens een totaal andere aanblik. Er heerst een gezellige drukte. Op de kleurrijke marktpleinen loopt veel volk en er is van alles te koop. De terrasjes langs de Chuy-laan ogen zeer uitnodigend. Talrijk zijn hier de vrouwen die alleen of in groepjes op markten en pleinen rondwandelen.
Niet ver van het standbeeld van Lenin, drinken we een kopje groene thee en ontmoeten we Alima. Ze is Kirgizische en werkt voor een internationale organisatie. Zoals elke autochtoon hier, is Alima benieuwd naar wat wij van haar land denken, maar ze heeft er, zo lijkt het wel, vooral nood aan om over zichzelf te vertellen, over de problemen van het leven hier, over haar dromen en frustraties. Ze is vijftig jaar oud en heeft de sovjetperiode nog aan den lijve ondervonden. Ze vindt het vooral erg dat sommige mensen, in alle lagen van de bevolking, heimwee hebben naar die tijd.
“De mensen hebben een bijzonder kort geheugen. Ze zijn vergeten dat het communisme van ons allemaal robots heeft gemaakt, niet in staat om zelf te denken. De partij besliste over alles : je studies, je werk, je woonst… En vooral hoe je moest denken. Op de markt was helemaal niets te krijgen. Alleen de leden van de nomenklatoera konden naar believen van alles bestellen. Om naar het buitenland te reizen, had je een toestemming nodig. Om die te krijgen, moest je naar het regionale partijcomité voor een vraaggesprek. Heel je curriculum vitae en de redenen waarom je op reis wou, werden tot in de kleinste details uitgeplozen. Uiteindelijk werd op een volkomen arbitraire toelating verleend… Of niet.”
Nastia, de vriendin van Alima, gaat gedeeltelijk akkoord. Zij is van Russische afkomst en heeft van twee dingen spijt : de teloorgang van de grandeur van het imperium en de instorting van de koopkracht.
“Wij werken hier voor een Afrikaans salaris”, klaagt ze. “Als onderwijzeres verdien ik het equivalent van 40 euro per maand ; een arbeider krijgt amper 30 euro en een gepensioneerde slechts 20 euro. Dat krijgt mijn vader bijvoorbeeld : hij was leraar wetenschappen. Wat baat het dat we nu naar het buitenland mogen reizen, als we amper genoeg verdienen om rond te komen ? Tegenwoordig kost alles hopen geld. In het sovjettijdperk was alles gratis : school, gezondheid, logement…”
Volgens de onafhankelijke pers leeft tachtig procent van de Kirgiezen onder de armoedegrens, vastgelegd op 27 euro. Wat schoolgeld en salarissen betreft, gaat Alima natuurlijk akkoord. “In de sovjettijd liep alles op wieltjes, zowel de school als de gezondheidszorg. Mensen van mijn generatie hebben doorgaans een behoorlijke opleiding gekregen. Tegenwoordig kunnen alleen privé-scholen die verstrekken, en die zijn zeer duur. Jammer genoeg ontwikkelt de islam zich als een schimmel op een voedingsbodem van onwetendheid en armoede, zoals dat in de buurlanden Tadzjikistan en Oezbekistan het geval is. De Sovjet-Unie was dan wel een autoritaire staat, maar het was tenminste een lekenstaat. Wie weet waren we zonder de Sovjets in toestanden verzeild zoals in Afghanistan !”
Corruptie
Maar Nastia is veel strenger in haar oordeel over de huidige maatschappij : “Wij wonen als het ware in een mijnenveld. Er is natuurlijk het sociale faillissement, maar veel erger is het feit dat we door een stelletje gangsters bestuurd worden.” Nastia citeert een artikel uit de Washington Times (september 2002) waarin de corruptie aan de kaak gesteld wordt, die in dit land onwaarschijnlijke proporties aangenomen heeft. De Kirgizische kranten die de inhoud van het artikel overgenomen hadden, kregen met represailles af te rekenen. “De onafhankelijke pers”, bevestigt Jarkyn, een bevriende journaliste, “is de enige ‘factor’ in de maatschappij die zich durft te verzetten tegen de dictatoriale trekjes van de clan die nu aan het bewind is en het land bestuurt als was het hun persoonlijke business.”
Maar de baas van Jarkyn, Alexander Kim, hoofdredacteur van Moya Stalista (‘Mijn Hoofdstad’), relativeert de situatie. Kirgizië heeft het geluk dat het zeer belangrijk is geworden op het geopolitieke vlak. De Verenigde Staten willen de steun krijgen van de landen in Midden-Azië om de radicale islam in het zuiden van het continent in de dijken. De Amerikanen zijn hier overduidelijk aanwezig en willen de president onder druk zetten om zijn beloftes in verband met de democratie na te komen. Ze willen hoe dan ook de sociale explosie in dit land voorkomen. Precies daarom willen ze op korte termijn de onafhankelijke pers steunen, die objectief verslag brengt van wat er precies gebeurt en allerlei misbruiken aan de kaak stelt.”
Alima krijgt het laatste woord in dit gesprek : “De grootste hoop van dit land”, zegt zij, “zijn niet de Amerikanen. Dat is onze saamhorigheid die gesmeed werd door het harde klimaat en onze tradities. Wij willen in harmonie leven met de natuur en met onze cultuur en de ontwikkeling van de maatschappij daarbij integreren.” Daar is iedereen het mee eens. De glazen worden bijgevuld, echte wodka deze keer, en uit het daverende ” Nasdarovié !” (gezondheid !) klinkt vertrouwen in de toekomst. n
Tekst en foto’s Vincent Dudant
We zien talrijke fonkelnieuwe moskeeën, meestal gefinancierd door de Saudiërs, maar voorlopig blijven ze leeg.”De grootste hoop van dit land is niet Amerika, maar onze saamhorigheid die gesmeed werd door het harde klimaat en onze tradities.”Voor de aanhangers van het sjamanisme is het oog van de joert ook de poort tussen hemel en aarde.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier