Elk seizoen verrast hij weer met nieuwigheden. Hij is ongrijpbaar en niet in één term te vatten. En toch loopt er een duidelijke rode lijn door het werk van Dirk Van Saene. Couture.

Ontwerper Dirk Van Saene heeft meer dan negen levens. Al tijdens de periode van de Zes van Antwerpen bleek hij de meest grillige, de meest ongrijpbare, en nog steeds, na een resem uiteenlopende collecties, kan je hem niet met één slagzin omschrijven. “Ik pas in geen enkel hokje”, beaamt hij, “en dat is eigenlijk wat ik wil.”

In zijn Antwerpse atelier ruikt het naar pas aangebrachte verf, maar het blijkt geen symbolische betekenis te hebben. Geen nieuwe start of plotselinge herbronning? “Het was gewoonweg hoog tijd”, lacht Van Saene. “Ik zit hier nog altijd even krottig, net als in het begin. In dat opzicht is er dus nog niet veel veranderd. Tja, geld, hè.”

De ene helft van de ruimte, waar een schilder op zijn ladder staat, is voorlopig afgespannen met plastic. Rond Van Saenes werktafel staat daardoor kriskras door elkaar een tiental rekken, waaraan toiles, researchstukken en kleren van zijn voorbije collecties hangen. Een beetje een willekeurige, inderhaast samengestelde best of, een letterlijk samengepropt overzicht van zijn werk van de laatste jaren. Sinds hij weer in Parijs is gaan defileren – na een aantal showroomseizoenen – lijkt een nieuwe Van Saene te zijn opgestaan. Zo vinden wij toch. Een tweede, derde of vierde adem kunnen we het allang niet meer noemen: al sinds zijn begin, in de helft van de jaren tachtig, is elke Van Saene-collectie zodanig verschillend of verrassend geweest dat het lijkt of hij elk seizoen opvat als zijn alles-of-niets-debuut. Zijn laatste vijf Parijse defilés waren belevenissen – soms verwarrend, soms dubbelzinnig, maar altijd fris, met ijverige ideeën en getuigend van een eigenzinnige opvatting. Toch ziet Van Saene zijn visie niet omgezet in klinkende munt en de grote doorbraak, rode-loperstijl, blijft ook uit. Hoewel hij een bepaalde naam en faam geniet, in binnen- en buitenland, en op respect en bewondering van de alternatieve modepers en oplettende kenners mag rekenen.

Na zovele jaren staat u nog steeds gekenmerkt, gebrandmerkt misschien, als buitenbeentje. Hebt u daar zelf een verklaring voor?

Dirk Van Saene: Ja en neen, want het blijft moeilijk om zelf een analyse te maken. Eigenlijk had ik dat imago bij de Zes van Antwerpen al. Ik hield me meer op de achtergrond, was veel kalmer dan de anderen. Bewust hoor, want ik voelde mij best goed in die positie. Maar ik heb wel door vallen en opstaan geleerd dat ik op die manier niet veel verder kwam. Daarom ben ik van strategie veranderd, niet bruusk, maar op mijn eigen tempo. Om de aandacht van pers en winkels te krijgen moet je defilés geven, interviews doen. Vroeger dacht ik dat het volstond om een collectie in elkaar te steken. De kleren zijn goed, zo redeneerde ik, dus kan het niet mislukken. Maar er komt zoveel meer bij kijken. Ik moet toegeven dat ik daar nu pas achter kom, achttien jaar nadat ik afgestudeerd ben.

Werpt deze andere strategie dan wel vruchten af?

Het blijft moeilijk. Ik ben geen “bekende” ontwerper. Niemand weet blijkbaar wat hij met mij aan moet. Ik val overal een beetje tussenuit. Over mij wordt niet zoveel geschreven en mijn kleren komen zelden in magazines. Iemand als Suzy Menkes van The International Herald Tribune komt nog steeds niet naar mijn shows kijken.

Stoort u dat? En belangrijker, waaraan denkt u dat het ligt?

Storen is niet het juiste woord, maar het kan soms ontmoedigend werken, dat wel. Tegenwoordig moet je een jonge ontwerper zijn om publicaties te krijgen, want dat is de nieuwe dada van de media, en aangezien ik niet meer zo piep ben… (lacht).

Let op: mijn verkoopcijfers gaan wel goed omhoog, dus kan ik niet zeggen dat het slecht met me gaat. Integendeel. Maar ik denk dat de buitenwereld het moeilijk blijft hebben met het feit dat er geen duidelijk, welomlijnd Dirk Van Saene-beeld is, met een meteen herkenbaar silhouet of een terugkerend thema. Die opmerking blijf ik maar horen. Maar ik wil niet onderverdeeld worden in een hokje. Dat is zo beperkend, zo kortzichtig ook. Je bent dan heel “etnisch”, of “minimaal”… Ik vind dat loze benamingen. Wat houden ze uiteindelijk in? Ik ben daar zodanig tegen gekant dat ik er eigenlijk alles voor doe om maar geen stempel te krijgen.

U bent daar inderdaad radicaal in. Elk seizoen is uw lijn weer zo anders dan de voorgaande en dan de concurrentie. Maar elke collectie barst weer van de uiteenlopende ideeën en vondsten. Misschien geeft u gewoon te veel.

Dat is ook zo, ik wil alles in dezelfde collectie kwijt. Mettertijd ben ik wel gaan beseffen dat het soms moeilijk is voor het publiek om dat allemaal in één keer te slikken. Maar ik vrees dat ik het niet kan laten. Voor mij is het zo logisch: ik wil alles in één keer afronden en daarna weer iets helemaal anders maken. Ik ben bepaalde ideeën vlug beu. Waarmee ik niet wil zeggen dat ik alles wat ik vroeger gemaakt heb niets meer waard vind. Alleen is het bij mij: punt, andere lijn. Een collectie met honderd variaties op hetzelfde thema vind ik te leeg, daar kan ik geen vrede mee nemen.

Is er dan niets wat uw verschillende collecties met elkaar verbindt?

Natuurlijk wel, in mijn ogen toch. De rode draad is steeds coupe. Ik zoek graag naar àndere oplossingen. Een seizoen geleden had ik bijvoorbeeld mijn Fake Tailoring-collectie. De basisidee achter die collectie was hoe ik een kledingstuk platter kon maken. Niet zozeer letterlijk, eerder in de zin van minder “verdikkend”, zodanig dat diegene die het draagt er eleganter uitziet. Mijn jasjes en vesten hadden dus revers en kragen, alleen waren die in het voorpand zelf met naden en aparte patroondelen “ingelegd”, zodat er een optische illusie ontstond. Je had de indruk dat ze erop getekend waren.

Soms hebben uw collecties, vooral tijdens hun presentaties, ook een provocerend kantje. Het lijkt wel of u altijd iets meer wil vertellen. Een paar seizoenen geleden bracht u een defilé waarbij alles wat normaal achter de schermen gebeurt, nu op een podium plaatsvond: het aan- en uitkleden, het kappen, het opmaken… Het gaf ons de indruk dat u de modewereld zelf binnenstebuiten wilde keren. En het seizoen daarop presenteerde u alle kleren op mechanisch aangedreven paspoppen, wat ons ook als een statement overkwam.

Ja en neen. Soms wordt aan zulke dingen een uitleg gegeven die ik zelf helemaal niet gepland had. Bij die live-defilé was het vooral de bedoeling om aan het publiek te laten zien wat allemaal mogelijk was met de kledingstukken in kwestie. De collectie heette niet voor niets Transformations: elk item kon op meerdere manier gedragen worden of kon omgetoverd worden tot iets helemaal anders. De enige manier om dat te laten zien was door de meisjes in het bijzijn van het publiek aan- en uit te kleden. Meer niet. En de paspoppen hoorden bij de Fake Tailoring-lijn waarover ik het daarnet had. In de kleren zaten zoveel details dat ze verloren zouden zijn gegaan, als ik ze op vlug voorbijwandelende mannequins had gepresenteerd. Dus: statische poppen die heel traag vooruit schoven. Maar ik geef toe dat daar ook een stukje kritiek op de modellencultus inzat. Ik was het beu dat men meer over modellen sprak dan over kleren.

Bij die collectie hoorde trouwens ook een prachtige catalogus. Maar plots heette die lijn “Black Sissi”!

Ja, typisch ik. Ik wou die poppen absoluut fotograferen. En zomaar, zonder enige aanleiding, heb ik toen besloten ermee naar de Oostenrijkse bergen te trekken. Een beetje voor het contrast. En aangezien ’98 het Sissi-jaar was, heb ik de fotoreeks maar Black Sissi gedoopt, in plaats van de originele Fake Tailoring-titel. Ik zei toch al dat ik dingen vlug beu raak. De collectie voor deze zomer is weer anders: alles in het wit, heel jong en positief. Bewust hoor. Want het kan misschien lukraak lijken, maar ik doe nooit zomaar iets.

Had u bepaalde zaken toch anders gedaan, als u terugblikt op uw carrière?

Als ik het opnieuw mocht doen, zou ik niet veel veranderen. Misschien zou ik het vanaf het begin een beetje professioneler hebben aangepakt. Ik zeg wel: een beetje. Want zoals sommige jonge ontwerpers nu bezig zijn, dat zou ik niet kunnen. Overgeorganiseerd, alles op voorhand uitgepland en volgens de regels. Op zich is daar niets mis mee, de meesten noemen zoiets “modern”. Maar ik ben impulsiever in mijn aanpak en dat wil ik ondanks alles niet kwijt.

Waarop bent u, nog steeds terugblikkend, trots?

Ik word steeds trotser, gewoon om het feit dat ik er geraakt ben en dat ik nog steeds bezig kan blijven. Vraag me niet om een bepaald kledingstuk of een specifiek feit uit het verleden te citeren. Zoals de meeste ontwerpers ben ik steeds het meest trots op mijn laatste collectie. Maar nog veel waardevoller is de appreciatie die je krijgt van vrienden, van klanten. Dat is het belangrijkste.

Samen met Walter Van Beirendonck runt u de “Walter-shop” in Antwerpen. Jullie kopen vooral collecties van jonge, beginnende designers aan. Hoe voelt het om aan de andere kant van de lijn te staan, in de positie van inkoper, terwijl jullie tegelijk ontwerpers zijn?

In het begin voelde dat een beetje raar aan, zowel voor ons als voor de anderen. Heel wat mensen vinden het vreemd dat Walter zijn eigen shop met andere ontwerpers vult. Zoiets is zeldzaam. Maar de samenwerking tussen ons en de jonge merken verloopt prima. Eigenlijk besef ik door zelf in te kopen hoe moeilijk ik het sommige winkels in het verleden moet hebben gemaakt. Leveringen, producties… Dat is lange tijd mijn zwakke kant geweest. Ik hield er mij niet echt mee bezig en het resultaat was dan meestal ook chaotisch. Dat aspect heb ik met de jaren ook op punt moeten stellen. Weer wat bijgeleerd dus.

We hebben tien kernwoorden opgeschreven waarover we graag uw mening willen horen. Algemene modebegrippen, die niet specifiek op uw persoon of werk slaan. Wat associeert u met het begrip couture?

Dat is een term waarmee ik zelf lang ben geassocieerd, nu soms nog. Misschien omdat ik mij zo op coupe concentreer. Ik heb vroeger inderdaad wel enkele echte couture-experimenten neergezet. Over het algemeen blijf ik het een fantastische discipline vinden. En ja, ik zou meteen een couturehuis willen. Met tientallen modelleurs, ruime, chique kamers vol met paspoppen… Een droom lijkt me dat. Als ik aan couture denk, dan zie ik de Balenciaga van vroeger, of Dior. Niet hetgeen tegenwoordig voor couture moet doorgaan. Meestal is dat kitsch. Letterlijk erg lelijke dingen.

Kunst.

Die term is de laatste tijd wel erg misbruikt. Te pas en te onpas wordt de link met mode gelegd, en dat is irritant. Het is een cliché geworden: vroeger noemde elke ontwerper de straat als inspiratiebron, en nu heeft iedereen het over kunst. De vermenging van kunst en mode is te alomtegenwoordig en meestal werkt het niet. Mijn favoriete kunstenaars? Vind ik moeilijk. Als ik Picasso zeg, dan klinkt dat zo afgezaagd, maar uiteindelijk bewonder ik hem toch heel erg. Net als Kees van Dongen. Het werk van Louise Bourgeois vind ik heel vernieuwend en vooral ontroerend.

Mannenmode.

Een eigen mannenlijn begint me stilaan te interesseren. Tien jaar geleden zou ik er geen seconde aan gedacht hebben, maar nu ben ik wel zoiets van plan. Mannenmode is wel beperkter. Je kan er minder in kwijt dan in een vrouwenlijn. Dus als ik aan een goed geklede man denk, dan zie ik hem – ik weet het, het is voorspelbaar – in een kostuum. Maar dan in een pak zonder één modisch detail, want dat is er altijd te veel aan.

België.

Het goede aan België is dat iedereen hier met de voeten op de grond staat. Nuchter. Aan de andere kant kan België zo bekrompen zijn, zo klein, ook qua manier van denken. Al bij al ben ik toch liever Belg dan bijvoorbeeld Fransman. Met de Zes van Antwerpen hebben we indertijd wel een ander klimaat voor mode geschapen. België is nu trots op zijn vele ontwerpers.

Pers.

De pers – mag ik het zeggen? – vind ik een beetje dom. Blind ook. De modepers heeft een erg kort geheugen. Ze hollen van het ene naar het andere. Ik vrees dat ik een beetje een haat-liefdeverhouding met de pers heb. Vaak word ik, en met mij vele anderen, heel oppervlakkig benaderd. Ik laat me er dan ook nooit door beïnvloeden. Ik introduceer nooit iets in mijn collecties om de pers te behagen, zo van: dat zullen ze zeker goed vinden. Of ik een goede journalist zou zijn? Absoluut niet. Ik zou veel te subjectief zijn.

Ambacht.

Ik hou wel van traditie. Vooral van de manier waarop oude kleren gemaakt zijn. Maar tegelijk vind ik het ook geen algemene vereiste. Ambachtelijke technieken moeten voor mij enkel aangewend worden als het de look van een bepaald silhouet of een kledingstuk dient. Het is wel jammer dat ambacht vaak niet meer haalbaar is: het is erg duur. Komt daarbij nog dat de mensen die zich toch zo’n duur stuk kunnen aanschaffen, niet altijd de juiste zijn.

Millennium.

Stop. Dat woord kan ik niet meer horen.

Anarchie.

Bij dat woord denk ik aan punk. Dat was de laatste keer dat we anarchie meegemaakt hebben. Er zou tegenwoordig wel weer wat anarchie mogen komen, vind ik. Om de algemene verzadiging in de modewereld tegen te gaan. Of ik mezelf contrair vind? Soms.

Jeugd.

Nu klink ik vast als een grijze grootvader, maar de jeugd van nu vind ik wat flauw en braaf. Misschien vind ik dat omdat ik er nu niet meer zo middenin zit: vanop een afstand bekeken lijken ze wat apatischer. Er onderscheiden zich weinig karakters. Maar de jeugd is mooi, dat wel. Nu pas zie ik dat. En ergens ontwerp ik voor hen, ik hou toch dat beeld voor ogen. Niet dat ik dan zo’n geijkt iemand zie, een typische punkgriet, of een skater. Ik denk aan een meer abstract beeld van jeugd. Onschuld, frisheid, schoonheid.

De jaren tachtig.

Zelf ben ik de jaren tachtig doorgevlogen zonder enig besef van wat er rond mij gebeurde. Ik zocht niet naar wat toen tof en hip was. Het zijn voor mij tien jaren zonder veel herinneringen. De terugkeer naar de eighties, die nu erg binnen de modewereld leeft, vind ik vreselijk. Ik heb niets tegen retro, want dergelijke elementen heb ik ook in mijn werk gebruikt. Maar van revivals moet ik niets hebben, omdat ze tweederangs en vals zijn. Het is sentiment, meer niet. En het is zo gemakkelijk om naar de meest voor de hand liggende dingen terug te grijpen.

Tenslotte doen we toch een poging om een passend etiket voor u te vinden. Maar u mag het wel zelf bepalen.

Onder dwang dan. Want nog eens, ik gruwel van hokjes en benamingen. Uiteindelijk wil ik gewoon mooie dingen maken en brengen, dus zou ik mezelf vooral een estheet noemen.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content