Dirk Bikkembergs is geen man van weinig woorden, zeker niet na twee jaar creatieve herbronning. Begin 2000 gaf hij er bijna de brui aan, nu staat hij er weer. Een gesprek over Italiaanse buren, eerzucht in de modewereld en voetbal.

Wim Denolf

Morgen zit hij alweer op het vliegtuig om zich toe te leggen op de zomercollectie voor 2003. Bestemming: Zuid-Afrika. “Inspiratie ga ik niet zoeken,” corrigeert hij meteen, “ik heb gewoon zon nodig. Als ik hier uit het raam kijk, heb ik niet veel goesting om me eraan te zetten. Teken maar eens een zomercollectie als je zelf in een trui loopt. Na zo’n week staat alles op een rij en moet ik, als een chef d’orchestre, alleen nog instructies geven.”

Bikkembergs woonde ruim twintig jaar in Antwerpen, maar groeide als zoon van een beroepsmilitair op in het Duitse Flamersheim. “Mijn roots zijn universeel: ik voel me nergens thuis. Waarom ik naar Italië ben getrokken? Je leeft maar één keer. Ik heb daar alles wat ik leuk vind: een huis op een kwartier van de Adriatische Zee, witte stranden, een blauwe hemel, zonneschijn, lekker eten en mooie mensen die kleding maken met hun hart, niet met hun portefeuille. Hoe lang ik er blijf, weet ik niet. Misschien voel ik over enkele jaren weer iets helemaal anders. Bij mij thuis staat altijd een koffer klaar, ik kan vertrekken wanneer ik wil.”

Fossombrone zelf is een pittoresk dorp met renaissancepalazzo’s en terracottadaken in de Metauro-vallei. De voormalige Romeinse nederzetting langs de via Flaminia, die de hoofdstad met de noordelijke provincies verbond, telt amper 9000 inwoners. Velen werken in familiebedrijven in de schoenen-, kleding- of meubelsector.

Ginds is Bikkembergs niet meer dan een onuitspreekbare naam: “Niemand kijkt er naar me op. Mijn dorpsgenoten hebben niets te maken met de modewereld, al hebben ze overal een mening over. Sowieso heb ik weinig vrienden in die sector. Als ik de verhalen uit Antwerpen hoor, ben ik vaak blij om mijn privacy.”

Zijn woning vergelijkt hij met een schilderij, een oord van rust met uitzicht op heuvels, grazende koeien en een kippenerf: “Een luxe voor iemand die altijd een stadsmens was. Ik kan er zuiverder denken: in België sta ik elke twee meter voor een vitrine, ginds kan ik me terugtrekken in mijn wereld. Er is televisie, internet en alle nodige informatie, maar alleen als ík het wil. Mijn indrukken zijn er ongebonden, al begreep ik dat pas na lange tijd. Ik moest afkicken van de stad. Het lawaai, de chaos en de mensenmassa zijn verslavend, maar ook zielloos. Thuis word ik wakker van de stilte, schijnt de zon door de houten jaloezieën op mijn bed en hoor ik buiten vogels tjilpen – believe it or not. Meer heb ik niet nodig.”

In Italië staat niet alleen zijn huis, maar ook zijn productieapparaat. Bovendien is Bikkembergs de enige “Belg” die zijn mannencollectie voorstelt in Milaan, waar de mannenmode een bovengemiddeld testosterongehalte vertoont. Met profileringsdrang heeft zijn keuze echter niets te maken, stelt Bikkembergs: “Ik heb me nooit afgevraagd of ik me ergens aan moest vasthaken. Het was goed geweest bij de groep te blijven en mee te genieten van de aandacht voor de Belgische mode, maar ik heb gewoon mijn gevoel gevolgd. Milaan was destijds een creatieve goudmijn voor mannenmode. Nu wordt het stilaan een onderonsje tussen de Gucci– en de Prada-clan, er gebeurt weinig nieuws. Ik weet trouwens niet of zulke modeweken nog zinvol zijn. De mode wordt steeds globaler: in Zuid-Amerika, Oost-Europa en Rusland gebeuren ook interessante dingen. Ik voel me absoluut niet verplicht om in Milaan of waar dan ook te blijven. Ik sta ondertussen zo stevig in mijn schoenen, ik kan overal mijn ding doen.”

In Milaan is hij de vreemde luis in de pels, zegt Bikkembergs. “De Italiaanse modewereld is vrij defensief. Vooral in het begin werd ik met argwaan bekeken, als een vreemdeling die alleen maar extra concurrentie vormt. Die kliekjeshouding wordt nog versterkt door de greep van de modehuizen op de nationale pers. Bij defilés staat op voorhand vast hoeveel aandacht iedereen krijgt. Het is al een wonder dat Italiaanse journalisten nu aan mij vragen waarom ontwerpers voetbalsterren optrommelen en Andrei Shevchenko bij Giorgio Armani defileert. Meestal steken ze de lof in eigen zak.”

Sinds hij in ’82 afzwaaide aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, heeft Bikkembergs een aardige weg afgelegd: een Gouden Spoel als beste jonge ontwerper in ’85, kort daarna een eerste schoenencollectie, en twee jaar later zijn eerste mannendefilé. Het volgende decennium vertaalde hij zijn sobere maar mannelijke pennenstreek naar een damescollectie, en werd Bikkembergs gelanceerd, een wat toegankelijkere spin-off van de innovatieve hoofdcollectie. De ontwerper, in 2000 de eregast op de Pitti Uomo-kledingbeurs in Firenze, werd een vaste waarde, synoniem met topkwaliteit, onder meer in leder- en breigoed, en met zelfverzekerde, soms architecturale kleding met een ruw of stoer kantje.

Bikkembergs werd ook zijn eigen baas. Tegenwoordig leidt hij een bedrijf met een 60-tal werknemers, showrooms in Parijs, Milaan, Tokio en New York en een flagship store in Hongkong. Daarnaast stuurt hij een 80-tal onderaannemers: “Net zoals mijn Antwerpse collega’s moet ik het spel zelf controleren. De Modeacademie stimuleerde onze eigenzinnigheid, niemand moest ons zijn wil opleggen.”

Een succesverhaal, zou je denken, maar onderhuids groeide er ongenoegen. Begin 2000 wou hij er zelfs mee stoppen: achter de gedeukte torso’s en kledingscheuren van zijn ruige Fight Club-collectie schuilde een verongelijkt ontwerper. “Ik had al maanden geen poot meer uitgestoken”, bekent Bikkembergs. “Die collectie moest mijn afscheid worden, mijn arrivederci. Ik was de hele modewereld kotsbeu en ongelukkig in het systeem waarin ik meedraaide. Ik wilde me niet meer uitsloven en elk seizoen nieuwe gimmicks verzinnen om toch maar de mooiste collectie te hebben. Om zes maanden later alles in de vuilbak te kieperen en weer van nul te beginnen.”

Bikkembergs herinnert zich hoe Thierry Mugler, Claude Montana en Jean-Paul Gaultier in het begin van de jaren ’80 de mode deden exploderen: “Elk seizoen verzon men wel iets nieuws – hippies, Hell’s Angels, scheepsjongens, noem maar op. Elke zes maanden een nieuw verhaal, gepresenteerd op een superdefilé met een dikke saus erover en gretig overgenomen door de trendjagers van de pers. Nu is de mode een gigantische industrie die niet veel meer te maken heeft met de tijdgeest. Is er één man die zich aangesproken voelt door de 16-jarige poppemiekes van Hedi Slimane? Hoeveel ontwerpers vragen zich af wat een gewone man denkt, voelt en wilt? De meesten willen zo snel mogelijk hun stempel drukken op de mode, maar vergeten het fundament van hun collectie.”

Zijn ongenoegen bereikte een hoogtepunt in ’98, toen Helmut Lang jeansbroeken met verfvlekken lanceerde: “We konden inmiddels mensen opereren zonder hen open te snijden, draadloos telefoneren en auto’s doen rijden zonder benzine, en het beste wat de mode kon doen was verf kwakken op een jeans en in koor uitroepen: dit is 2000!? Met wat voor lui heb je dan te maken? Dat was voor mij een keerpunt.”

Bikkembergs voelde zich een slaaf van een systeem waarin trends en marketing de plaats innemen van continuïteit en visie. “Ik wou nooit kleding maken voor een handvol fashionistas, maar voor gewone mannen die vaak niet geïnteresseerd zijn in mode. Iets dat herkenbaar is en aansluit op hun leefwereld. Onderweg heb ik me laten meeslepen en beïnvloeden door dingen die niet ter zake deden, ook omdat ik aanvankelijk niet de nodige middelen had. Ik moest terug naar de kern van de zaak en besefte dat ik twaalf jaar lang had geëxperimenteerd met een droom: een jongen in een wit Hanes-shirt, een versleten 501 en All Stars – het uniform dat ik al als student in mijn hoofd had. Zo’n jongen is niet intellectueel of artistiek, maar straalt iets gezonds en krachtigs uit: hij is te nemen of te laten. Onbewust had ik altijd geprobeerd dat uniform te overtreffen.”

Maar er was meer: op het eind van de jaren ’90 sloot zijn viriele look moeilijk aan op de bleke types en androgyne kleding die de modewereld veroverden. “Op een bepaald moment werd het lachwekkend”, zegt Bikkembergs. “Kom, we gaan naar de schone jongens kijken”, zeiden sommigen. Goed, in de modewereld zijn de meeste mannen gay en ligt de nadruk op schoonheid. Ik vind schoonheid ook belangrijk, maar ik maak in de eerste plaats kleding voor gezonde mannen. Omdat mijn modellen sportief zijn, zien ze er automatisch goed uit. Ik hoef hun lijf niet te zien, hun gezicht toont meteen of ze hebben wat ik zoek. Steek die gasten in kleding die op het lichaam is gemaakt en het resultaat is vanzelf sexy. Dat is geen doel op zich, het is gewoon de som der delen. Yohji Yamamoto heeft dat niet. In zijn pakken denk je nooit: I’m gonna rock the house (lacht).”

Hoe dan ook, Bikkembergs viel uit de gratie – ongetwijfeld een opdoffer voor iemand die bekent eigenwijs te zijn en gevoelig voor kritiek. Bikkembergs relativeert: “Mode is mijn leven, ik denk er dag en nacht over na. Ik zal je dus niet snel gelijk geven. Anderzijds begreep ik wel wat er gebeurde, zoveel had ik ondertussen wel gezien. Het was gewoon zo’n moment waarop de mode haar eigen gang gaat. Wie daarbuiten rondkeek, zag alleen maar dat mannen met andere zaken bezig waren. Ik heb nooit geprobeerd om iets anders van mezelf te maken, om mee te zijn met de anderen, want dat was faliekant afgelopen. Ik kan alleen doen wat ik voel. Zo wanhopig was ik trouwens niet. Het is niet omdat de modewereld je niet geweldig vindt, dat je geen publiek hebt.”

Vorig jaar groeide de verkoop van Bikkembergs-kleding met 12 procent, de orders voor de huidige zomercollectie namen toe met 30 procent. Modekritiek en verkoop liggen echter steeds verder uit elkaar, zegt Bikkembergs stellig: “Het fashion system draait dol. De mode is zo wispelturig en confuus geworden dat de consument haar stilaan de rug toekeert. Niemand heeft trouwens nog kleding nodig. Onze kasten puilen uit van fantastische kleding, we hebben alles in overvloed. Merken als H&M en Zara hebben ons geleerd dat mode geen fortuin hoeft te kosten. Om te overleven zullen ontwerpers zich moeten bezinnen. Een schoon pulleke op zich zal niet volstaan, je zal een bepaald gevoel of een visie moeten bieden. Dat ze dat in Parijs en Milaan niet willen zien en alleen zichzelf amuseren, was voor mij een grote teleurstelling. Met die cinema wou ik niets te maken hebben.”

Bikkembergs gaf er niet de brui aan. Integendeel, in juni 2000 stelde hij in het San Siro-stadion in Milaan een nieuw project voor: Bikkembergs Red, een jeans- en sportswearcollectie. Die volgde na een creatieve herbronning die begon bij de Gazetta dello Sport, een van Italiës twee dagelijkse sportkranten. “Ik dronk gewoon een cappuccino op het dorpsplein van Fossombrone toen ik een voorpagina-artikel las. Iets over de waanzinnige bedragen die Inter Milaan had betaald bij voetbaltransfers: een miljard frank om Ronaldo weg te kopen bij Barcelona, anderhalf miljard voor Lazio-speler Christian Vieri. Ik stond perplex. Zelf had ik nooit oog voor zulke zaken, maar die krant is wel de grootste van Italië. Ik ontdekte hoe fenomenaal de sportwereld wel niet is: de krantenwinkels puilen uit van de sportbladen, de uitreiking van de Gouden Schoen is tegenwoordig een zaak van nationaal belang. Na de dood van Diana worden David Beckham en Posh Spice zelfs de new royalty genoemd.”

Volgens Bikkembergs is het geen toeval dat sportlui zulk een status verwerven: “Vijftien jaar nadat de fitnessrage naar Europa kwam, zijn sport, gezondheid en welzijn belangrijker dan ooit. We moeten immers voortdurend waakzaam zijn, er is altijd wel iets om voor op te passen: bloeddruk en cholesterol, de kwaliteit van onze voeding, de ozonlaag. Jonge mensen worden daar als kind op voorbereid en kijken helemaal anders naar de wereld dan mijn generatie: jongeren wéten dat je geen water mag verkwisten en afval moet beperken. In mijn tienerjaren was dat geen punt, wij smeten alles in de vuilniszak. Het is in die sfeer dat sportfiguren idolen worden. In mijn tienerkamer hingen de Rolling Stones aan de muur, tegenwoordig kijken jongeren op naar Ronaldo, Maldini en Zidane.”

Met de graag-gezondgeneratie voor ogen ging Bikkembergs opnieuw aan de slag: “Ik dacht: als de technologie ons onbeperkte mogelijkheden verschaft, waarom kleding dan niet het geheugen geven van een gezond lichaam? Het moest mogelijk zijn een gezonde broek te maken die je, net als het eten van een gezond slaatje, een goed gevoel geeft over je eigen lichaam, ook al ben je niet sportief aangelegd.”

Het opzet lukte: Bikkembergs zocht en vond in zijn Italiaanse thuisstreek een jonge, onbekende voetballer, ene Gianluca Cordella, maakte een couturejeans die als een tweede huid om Cordella’s benen spande en ontwikkelde samen met een Italiaanse denimproducent een complex 3D-procédé dat diens lichaamsvormen reproduceert. Het G8-model was geboren. “Ik had nog nooit een jeans gemaakt,” zegt Bikkembergs, “precies omdat het mijn droomuniform is. De afspraak was dat ik er alleen aan begon als ik er iets nieuws mee kon doen. Stonewashen en pailletten plakken was niet goed genoeg. Een broek die een sportersgevoel geeft daarentegen is niet alleen een technologisch hoogstandje, maar ook sensueel: geef een vrouw een broek met de dimensies van een sportieve man en ze denkt dat ze in bed ligt met een voetbalspeler ( lacht).”

De “voorgevormde” jeans zet de toon van het Bikkembergs Red-label: een minder trendgebonden collectie waarin de grenzen tussen sportief, casual en gekleed vervagen, maar toch herkenbaar Bikkembergs is. Het voetbalthema wordt tot in de kleinste details doorgetrokken, niet alleen met voetbalbuttons en -logo’s op de kleding, maar ook in de communicatie. Bikkembergs droomt er zelfs van om de traditionele winkelverkoop te vervangen door “appartementen”, ingericht als de woonruimte van een voetballer annex superster.

Ondertussen werd hij zelf een voetbalfan, die elke zondagmiddag in het voetbalstadion van Fossombrone zit: “In zo’n energieke omgeving komt de inspiratie vanzelf. Al is die opwinding ook angstaanjagend, zoals die keer dat ik met 40.000 toeschouwers op de tribune zat in Chelsea. Toen ik de emoties in hun gelaatsuitdrukking zag, bedacht ik dat ik met mijn concept al die mannen kan kleden. Uiteindelijk was die ervaring zo intens dat ik al na de eerste helft vertrok. Ik wil de situatie altijd meester zijn.”

Toch wil hij geen “voetbalontwerper” worden, zegt Bikkembergs nadrukkelijk. “Alleen moet ik nu mijn punt maken. Zodat ik later hawaiibloemen kan tonen en men nog steeds mijn gezonde, sportieve kerel ziet. Dat is het soort man waarmee ik me identificeer en waar ik een comfortabele garderobe voor maak. Ik zal pas gelukkig zijn als ik iemand als David Beckham een smoking kan geven waarin hij zo gemakkelijk zit als in een trainingspak. Ik zweer het je: negen op de tien mannen willen zoiets, en negen op de tien vrouwen willen zo’n man.”

Daarmee wil Bikkembergs zich opwerpen als een alternatief voor sportswearlabels die moeilijk buiten hun stijl kunnen treden, maar ook voor de traditionele designerskleding. “Op straat zie je steeds meer jongens in sportkleding, steeds meer mannen fitnessen, maar niemand vraagt zich af wat zo’n jongen aantrekt na de training, als hij zijn douche heeft genomen.”

En dus trekt Bikkembergs volop de voetbalkaart, de vergelijking makend met ontwerpers als Ralph Lauren en Giorgio Armani. “Ralph Lauren roept meteen een beeld op: een dennenbos, een blokhut met een open haard en twee mooie mensen naakt in een plaid. Die man heeft heel slim gehamerd op het beeld dat Amerika koestert van zichzelf. Hetzelfde bij Armani: die heeft de hele jaren ’80 Italiaanse kwaliteit in relaxte stoffen en modderkleuren gegoten. Zulke mensen zijn een standaard, monumenten waaraan niemand kan raken. Sindsdien heeft niemand nog zo’n sterk en herkenbaar concept gehad.”

Het zou overmoedig klinken, mocht hij de zaken niet zo rustig bekijken: “Ik heb 15 jaar lang gedacht dat ik alles meteen hier en nu moest doen, dat ik elke zes maanden het warm water moest uitvinden. Nu doe ik gewoon waar ik zin in heb. Als ik het resultaat goed vind, gooi ik het niet meer weg. Het is alsof ik op piazza San Marco van Fossombrone naar de blauwe hemel en de duiven op het plein kijk. Trouwens, Armani is er nu bijna 68. Die is ook pas op zijn veertigste begonnen. Ik heb dus alle tijd.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content