Vijftien jaar lang woog ze afwisselend 100 en 45 kilogram. Intussen heeft Inge Struelens vrede met haar lichaam, studeerde ze psychologie en behandelt ze op haar beurt mensen met eetstoornissen. Maar over de slankheidsmaatschappij en over de doorsneetherapie is ze pessimistisch gestemd.

Het hele interview kijk ik er recht op : de meterhoge ingelijste foto in het midden van de woonkamermuur. Een lange, gebruinde vrouw in een kort broekje slentert langs de vloedlijn. De zon schijnt, de zee schittert, de vrouw straalt. “Ja, dat ben ik”, zegt Inge Struelens (51). “Dat was zo’n vijf jaar geleden, op vakantie. Vroeger hing er een kleinere foto bij, van toen ik honderd kilo woog. Sinds ik die heb meegenomen bij een interview weet ik niet meer waar die ligt. Andere foto’s van de periode met overgewicht heb ik amper, ik heb ervoor gezorgd dat die in de fotoalbums niet voorkomen. En foto’s van toen ik 45 kilo woog, nee, die toon ik je niet. Dat is nog erger. Té erg.”

Ze zegt het aan al haar patiënten die hulp komen zoeken bij een eetstoornis : “Ik heb zelf vijftien jaar lang vreetbuien gehad.” Struelens : “Ik heb ondervonden dat mensen voor dit probleem liever ervaringdeskundigen willen dan psychologen. Het is zo moeilijk te begrijpen en zo beschamend. Het geeft ook moed : als ik eruit ben geraakt, dan kan een ander dat ook.”

“Ik was achttien toen ik trouwde. Voor het eerst zorgde ik zelf voor het huishouden. Heel snel ben ik ongecontroleerd beginnen eten. Ik at bijvoorbeeld een boterham, en dan moest het hele brood op. In het begin stond ik er zelf niet bij stil. Op den duur was dat met alles zo, en vooral zoet werd mijn favoriete verslavingsmiddel. Wafels, koeken. Ik herinner me de opkomst van de witte producten. Ik dacht toen : dat is echt iets voor jou, meer ben je eigenlijk niet waard. Als het maar calorieën zijn. Ik durfde ook dingen zonder te betalen meenemen uit winkels, want ik wilde toekomen met mijn huishoudgeld. Ik maakte mezelf wijs dat ik al die zoetigheid in huis moest hebben omdat ik anders ambetant zou zijn. Toch zat het dan al in mijn hoofd : die avond of die paar uur ben ik alleen, dan ga ik alles opeten. Op het moment zelf gaf dat eten rust. Je kunt je even afsluiten. Dan volgt het schuldgevoel.”

“Zes maanden lang heb ik alles er ook weer uitgebraakt, omdat ik al die calorieën niet binnen wilde hebben. Dat heb ik op een dag aan de huisarts verteld. Die schrok zich dood. Het was jaren voordat boulimie als ziekte werd erkend, dat gebeurde pas in 1986. Mijn dokter dacht aan een maagprobleem, hij hield vol dat ik braakte uit misselijkheid. Hij waarschuwde me dat ik in de kliniek zou terechtkomen als het zo doorging. Dat maakte me bang, en ik heb toen beslist te stoppen met braken. Met als resultaat dat ik op een zes tot acht maanden tijd van 65 kilogram naar zo’n 100 kilogram ging. Voor mezelf verdrong ik dat, ik was me er niet echt van bewust. Tot mijn schoonmoeder zei dat ik eens op de weegschaal moest gaan staan. Dat had ik al die tijd niet gedaan. Die dag, we waren aan zee, staat in mijn geheugen gegrift. Ik woog 98 kilogram.”

Kentering

“Toen begon de echte lijdensweg die vijftien jaar zou duren. Ik ging op dieet, ik heb alle diëten die er bestaan gevolgd. Maar bij mensen met een eetstoornis lokt dat juist vreetbuien uit. Het werd een vicieuze cirkel van diëten, eetbuien, schuldgevoelens, weer diëten. Ik herken het bij heel veel cliënten : je staat ’s morgens op en het gaat goed. ‘Ik ben goed bezig’, zeg je tegen jezelf. Dan heb je iets nodig, ineens ’s avonds ga je je helemaal vol eten. En dan ga je ofwel braken – maar dat durfde ik niet meer – ofwel beloof je jezelf dat je het morgen opnieuw probeert. Ik ken vrouwen van zestig die zeggen dat het al van hun vijftien bezig is. Andere periodes was ik dan weer gevaarlijk mager, echt lelijk.”

“Op een dag kreeg ik een boek in handen. Mooi dik is niet lelijk, was de titel. Ik stond daar in de boekhandel in te bladeren, en het bleek over dwangmatig eten te gaan. Het was van een Engelse psychologe die uit eigen ervaring sprak en zelfhulpgroepen had opgezet. Ik ben adressen gaan zoeken en stond al op het punt om naar Engeland te gaan, toen ik een groep in Nederland vond. Vanaf toen ging ik wekelijks naar Breda. We werkten daar rond twee punten : niet op dieet gaan, en zelfacceptatie. Dat was op mijn maat geschreven : ik haatte mezelf al van jongs af aan en ik ging elke dag op dieet.”

“Door dat stoppen met diëten ontbrak er opeens een stuk in de vicieuze cirkel. Op papier lijkt dat nu simpel, en dat was het natuurlijk niet. Maar ik weet nog goed dat ik op een dag wakker werd en dacht : Ik moet vandaag niet vreten. Moet ja, want het was wel degelijk een verplichting. Als er geen mogelijkheid was, dan creëerde ik die : het moest gebeuren, anders wist ik met mijn opgekropte agressie geen blijf.”

“Ik ging op advies van de mensen in Nederland ook bij een therapeut, en ik las zelf veel. Op mijn vijfendertigste kreeg ik mijn gewicht eindelijk stabiel. Vijf jaar later ben ik psychologie gaan studeren met de expliciete bedoeling rond eetstoornissen te gaan werken. Intussen werk ik al acht jaar als zelfstandig therapeute. Ik geef psychotherapie aan vrouwen met eetproblemen en heb een aantal zelfhulpgroepen opgericht. Ik schat dat ik intussen een vijfhonderdtal vrouwen heb begeleid. Voor mezelf ben ik ervan af, maar het blijft wel een gevoelige snaar. Als ik op reis hele lange buffetten zie bijvoorbeeld, of mensen telkens opnieuw heel veel zie opscheppen, dan heb ik het even moeilijk.”

“Mijn psychologieprofessor had me afgeraden om rond eetstoornissen te werken. Je gaat met jezelf geconfronteerd worden, je gaat een burn-out krijgen, hervallen… Maar dat is nooit gebeurd. Ik krijg vaak kritiek, dat mijn tarieven te laag liggen, dat ik te veel tijd stop in een patiënt. Als ik voel dat we op een belangrijk punt zijn gekomen, dan kan een sessie van vijftig minuten inderdaad twee uur duren. Voor mij is het passioneel, voor een andere therapeut is het werk.”

Verkeerde aanpak

“Ik ben psychologie gaan studeren vanuit de frustratie dat er voor eetstoornissen zo weinig gespecialiseerde therapeuten zijn. Zelf heb ik heel erg naar hulp moeten zoeken. Ik heb met mijn eigen therapeut destijds veel rond het zelfbeeld gewerkt, maar niet veel rond eten. Toen mijn vreetbuien verleden tijd waren, ging ik naar een psychiater omdat ik wat meer stabiliteit wilde rond dat eten. ‘Ik moet ook opletten wat ik eet’, zei die. ‘Eet eens een beschuit’.”

“Het probleem bestaat nu nog. Ik hoor nog altijd veel verhalen van mensen die gefrustreerd zijn over hun behandeling. Ik heb een vrouw in mijn praktijk. Van haar therapeut moest ze na elke vreetbui naakt voor de spiegel gaan staan om de gevolgen te bekijken. Die vrouw is er compleet onderdoor gegaan en in de psychiatrie beland. Behandeling van eetstoornissen is iets wat veel hulpverleners niet graag doen. Het is dan ook heel frustrerend. Een eetstoornis is vaak al zo lang bezig dat het een patroon is geworden, en heel moeilijk te behandelen.”

“Het klopt dat er in België wel drie gespecialiseerde klinieken zijn. Ik sta echter niet achter hun aanpak. Alles draait rond zo snel mogelijke gewichtsstabilisatie, met wat groepsbijeenkomsten waarin de patiënten moeten zeggen hoe ze zich voelen. Als het gewicht goed is, is alles goed, en dat verkrijgen ze via een systeem van straffen en belonen. Als een anorexiepatiënte te weinig bijkomt, dan mag ze niet naar huis in het weekend, niet telefoneren. Ogenschijnlijk werkt dat, want ze halen een normaal gewicht. Maar is dat helend op lange termijn ? Stabiliseren in een kliniekomgeving is altijd heel gemakkelijk. Genezen kun je volgens mij echter pas in je eigen situatie. Ik zie het vaak genoeg : mensen zijn een half jaar in de kliniek, dan moeten ze terug naar huis. En dan hervallen ze dikwijls, of krijgen een depressie.”

“Straffen en belonen is de verkeerde aanpak bij eetstoornissen. Want die mensen straffen zichzelf al de hele tijd. Ik heb een meisje gehad, die had een hele lijst : 1 boterham = 10 keer rond de tuin lopen, 1 keer gewoon mee-eten met het gezin = 100 kilometer fietsen. Ik volg een andere aanpak : inzichtgevende therapie. Waaróm wil dat meisje met anorexie niet eten ? Cliënten met vreet-aanvallen vraag ik alles op te schrijven. Wat ze eten, hoe laat, wat ze erbij voelen. Ik suggereer ze eens iets anders te proberen als ze zich slecht voelen : een vriendin bellen, of mij bellen of een mailtje sturen. De stap naar anderen zetten dus, en dat is het tegendeel van de isolatie die ze in die klinieken toepassen. Vandaar ook de waarde van zelfhulpgroepen.”

Homo’s en barbies

“Ik ben ervan overtuigd dat de slankheidsmaatschappij in grote mate bijdraagt aan het ontstaan van eetstoornissen. Mijn ervaringen als therapeute bevestigen dat. Er zijn uitzonderingen, zoals ikzelf, want toen het bij mij begon, bestond de slankheidsmaatschappij nog niet. Later, in het diëten, speelde het wel mee. Vast staat dat de overgrote meerderheid van de meisjes met anorexie wil vermageren om erbij te horen. Als je slank bent, ben je mooi. Als je mooi bent, heb je vrienden en ben je gelukkig. Dat is wat de maatschappij predikt. En volgens mij is dat niet meer terug te schroeven.”

“Ik heb mijn eindwerk psychologie gemaakt over het zelfbeeld bij eetstoornissen, en ik heb dikwijls in de clinch gelegen met mijn professoren. Zij hielden steeds vol dat door de eetstoornis een negatief zelfbeeld ontstaat. Terwijl ik ervan overtuigd ben dat het negatief zelfbeeld er voordien al is, en volgens mij in belangrijke mate bepaald wordt door het slankheidsideaal. We zijn allemaal zodanig gehersenspoeld dat we ervan overtuigd zijn dat mager aantrekkelijk is. En een mens streeft naar volmaaktheid. Neem barbiepoppen. Wat voor ideaalbeeld krijgt een kind van vijf, zes, acht jaar door die lange benen, dat hele figuur van die pop ? Ik mocht het niet in mijn eindwerk zetten, maar het is toch duidelijk dat de meeste modeontwerpers homo zijn. Zij kiezen voor een beeld van een vrouw dat sterk op een man lijkt, en dat tegelijk een gemakkelijk pasmodel is.”

“Mannen zijn minder gevoelig voor eetstoornissen omdat ze door hun opvoeding een sterker zelfbeeld meekrijgen. Een man moet een goede job vinden en dan is hij geslaagd. Een vrouw moet veel meer : een goede job én knap zijn én jong.”

“Er is een heel grote groep volwassen vrouwen die in medische termen geen eetstoornis hebben, maar wel geobsedeerd zijn door een slank lichaam. Die lezen elk boek over vermageren, gaan drie keer per week naar de fitness en zijn volgens mij continu ongelukkig. Niemand besteedt daar aandacht aan, maar die vrouwen zijn hun hele leven slaaf van de slankheidsindustrie.”

Of ze intussen bij de één procent Belgische vrouwen behoort die zich volgens een recente enquête van het cosmeticamerk Dove mooi durft te noemen ? Struelens : “Ik heb na zoveel jaar echt vrede met mijn lichaam. Ik heb vrede met mijn gewicht, ik kan in de spiegel kijken en zeggen : oké. Maar mooi, goh. Ik mag er zijn, en het is een grote overwinning dat te kunnen zeggen.”

En dan zegt ze iets waar mijn mond van openvalt. “Ik zou nog alles willen meemaken. Kanker bevechten, je noemt het maar. Maar nooit nog wil ik dik zijn. Laatst zag ik een dikke vrouw die in een ijssalon een coupe zat te eten. Die werd zowat buitengepest door opmerkingen van andere klanten. Dik zijn is een teken van zwakte en wordt met walging bekeken. Als therapeut kan ik het niet zeggen. Als mens geef ik toe : als ik iemand zie die echt dik is, denk ik : mens, doe er iets aan. Ik weet wat een dikke vrouw voelt, elke dag. Het is een veel te zware opgave om dik te zijn. Als ik die foto van mezelf van vroeger zie… Dat gevoel van uitsluiting, van niet-acceptatie was zó erg. Opnieuw dik zijn is mijn grootste schrikbeeld. Mijn hel.” n

Tekst Ann De Ron I Foto’s Michel Vaerewijck

“Als je slank bent, ben je mooi. Als je mooi bent, heb je vrienden en ben je gelukkig. Dat is wat de maatschappij predikt. We zijn allemaal gehersenspoeld.”

“Dik zijn is een teken van zwakte en wordt met walging bekeken. Ik weet wat zo’n vrouw voelt, elke dag. Het is een veel te zware opgave om dik te zijn.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content