Vooroordelen overleven hardnekkig, hoewel het tijd is dat ze een stille dood sterven : tussen afkeer en nostalgie is Duitsland voor velen nog altijd een blinde vlek, besmeurd met een moeilijk verleden, begiftigd met een complexe cultuur.

Verdammt lange her ! Verdorie lang geleden dat ik Duitsland heb bezocht, al heb ik er vijftien jaar gewoond. Sommigen begrijpen het een noch het ander : dat ik er geleefd heb, de taal ken en verdammt over de lippen krijg, reportages schrijf en er überhaupt heen ga. Al begrijp ik sommige argumenten, ze dwalen, verdammt noch mal. Als je bij Aachen de grens oversteekt, de stad van Karel de Grote van wie omstreden blijft of hij Duitse keizer, Franse Charlemagne of vader van Europa is, kun je de geniale dichter Heinrich Heine citeren : ” Denk ich an Deutschland in der Nacht, dann bin ich um den Schlaf gebracht.” In dat vers schuilt een vooroordeel over onze oosterbuur : denk aan Duitsland en je kunt de slaap niet meer vatten.

Heine mag dan gevlucht zijn uit een vaderland dat hem in veel opzichten een gruwel was, hij verlangde vooral terug te keren om zijn liefste moeder te bezoeken. Verlangen hield hem wakker : Heimat blijft heimat. Ook voor mij : Duitsland is een stuk thuis, weg in de tijd en toch onuitwisbaar. Het kost geen moeite om beelden uit mijn kinderjaren op te roepen, door velden te lopen, met vriendjes op weg naar school met op de achtergrond de vijf kerktorens van Soest in Westfalen, in elkaar schuivend zoals ook Marcel (in Prousts zoektocht naar de verloren tijd) de kerktorens zag bewegen. Een middeleeuws stadje met verhalen van de Nibelungen waar ik onder een kastanjeboom een eerste kus kreeg. Op straat leerde ik een vreemde taal, op televisie keek ik niet naar Schipper naast Mathilde, maar naar de Augsburger Puppenkiste, Beat Club en de Tagesschau. Ik heb nog bladwijzers van de lokale boekhandel en mijn eerste literatuur was Duits : Nietzsche, wat in een katholiek gezin dreunde als een voorhamer.

Ik heb me in die taal genesteld, me nooit een Nederlands dialect eigen gemaakt, maar op school in een Pruisisch kasteel sprak ik plat Keuls. Mijn wereld is een stuk Duitse wereld : het Teutoburger Wald hoort bij mijn jeugd, van Münster is niet de vrede bijgebleven, maar de ijzeren kooien waarin hugenoten tegen de kerktoren de hongerdood stierven. Dan kwamen de Rhein, de Romantische Strasse en de kastelen van de sprookjes-prins in Bayern. Allemaal oerbeelden die ongevraagd heimat zijn.

Denk ich an Deutschland…” : verlangend én sceptisch zoals Heine, Nietzsche en Brecht dat waren. Toch blijft Duitsland voor mij, alle buitenlanders en Duitsers zelf raadselachtig. Het mist de vanzelfsprekendheid van Frankrijk en de doorzichtigheid van Engeland. Het boezemt wantrouwen en vrees in, al was het omdat het Duitse gedachtegoed ondanks zijn rijke en soms zwaarwichtige cultuur vrij onbekend blijft. Duitsland is nog steeds onaf.

Een cocktail van vooroordelen en tragische gebeurtenissen houdt velen weg uit het land van Bach en Goethe : gebrek aan waardering van de mannelijke taal, de ontzetting over een oorlog die in ons collectief geheugen slechts moeizaam wil sterven, het verlangen naar culinaire verfijning die enkel in zuidelijke landen bevrediging zou vinden, onbegrip voor een cultuur die in literatuur en filosofie bakens heeft gezet waar velen geen blijf mee weten (van Kant en Hegel tot Nietzsche, Marx en Heidegger, van de duistere romantiek tot de Aufklärung), en ten slotte door de fysieke confrontatie met een kapotgeschoten verleden. Dat vergt inspanning, terwijl Frankrijk boogt op een complexloos l’art de vivre en in Italië la vita altijd bella lijkt.

Eerste hindernis : wie reist, spreekt graag een beetje de taal. Ofschoon van Germaanse origine is het Duits voor velen een moeilijke en harde taal, een taal veeleer van het bevel dan van de omhelzing (al heeft iedereen weleens Du van Peter Maffay meegezongen). Nu zal het Duits wel nooit de sensualiteit van het Frans, Italiaans of Portugees benaderen, maar onder de orenschijnlijke ruwheid gaat een soms fluwelen taal schuil. We zijn makkelijk verleid door woorden als Sehnsucht, Weltschmerz of Fingerspitzengefühl, maar dan stopt het. Terwijl lectuur van de verzen van Hildegard von Bingen, het proza van Kleist en Novalis, de tedere beschouwingen van Benjamin, gedichten van Hölderlin of de poëzie van Rilke, de dromerige zinnen van Hesse of de woeste Brecht (die ik niet graag lees), leert dat het Duits een taal is met een onvermoede warmte.

Historie als open wonde

In Frankrijk, Italië of Spanje, Griekenland of Groot-Brittannië is het verleden een toeristische schatkamer. Het is bejubelde erfenis, die zelfs in haar bloederigste variant nieuwsgierigheid en verbazing uitlokt. Historie als attractie. In het kunstpatrimonium, in architecturale hoogstandjes, musea en zelfs in de prullaria van souvenirwinkels stralen die landen een trots uit waarover ze zich nooit schamen. Ze beschouwen haar in tegendeel als hun te koesteren identiteit.

Excessen van inquisitie en reconquista zijn pagina’s in een spannend reisverhaal, dorpen van maffiaclans zijn net zo goed stopplaatsen als kastelen waar koningen hun echtgenotes lieten onthoofden. Zelfs graven van dictators als Franco en Napoleon staan probleemloos op de toeristische kaart. De gruwel is als commerciële bezienswaardigheid aanvaard. Nergens is het verleden problematisch. Alleen in Duitsland is dat niet zo : daar is verleden een open wonde. Historie als schuld. Wat Duitsers Vergangenheitsbewältigung noemen, de dialoog hoe ze hun verleden moeten verwerken, is voor de reiziger vaak argwaan. Zelfs al staat hij open voor het bereisde land dan nog leest hij het verleden anders dan in landen waar ze met hun verleden kunnen lachen (of pochen).

Historisch erfgoed is getekend, de rijkdom van literatuur, muziek en schilderkunst roept zowel fascinatie als onbegrip op. Hoe Duits is Faust ? Mensen horen over het Nibelungenlied en huiveren voor Wagner, antisemitisme en een ouderwets festival in Bayreuth. In Weimar zien ze de kop van Nietzsche en beelden zich in dat ze hun revolver moeten trekken. Op pleinen beklagen ze het verlies van oude stadsharten. Met verpletterende kracht overviel me voor de dom van Ulm de tristesse, die soms over Duitse steden hangt, door de schuld van de eigen oorlog of de precisie waarmee de ziel van steden is kapotgebombardeerd. Een stad is haar middeleeuws verleden voor altijd kwijt.

Dat hebben Duitse steden : ze wegen zwaar, net zoals Europa’s hoogste kerk zwaar weegt. De kolossale toren is ingemetseld in naoorlogs verdriet, tegen een muur staat een hartverscheurende Bettler van Barlach. Ulm is de zoveelste verminkte stad. Ook dat houdt mensen weg : daar sta je en je kunt niet anders kijken, neergedrukt door zoveel onherstelbaar verlies (eenzelfde gevoel krijg je in oostelijk Duitsland, waar de real existierender Sozialismus van de DDR veel erfenis heeft vernield).

Vandaar dat bezoekers vreugde beleven aan stadjes en dorpen waar je het verleden kunt genieten zoals het ons romantisch voor ogen staat. Dat mag een zinsbegoocheling zijn, het is wel een mooie. Dan ontdek je hoe eigenzinnig, gelaagd en rijk Duitse geschiedenis is. Bestemmingen aan weerszijden van de verdwenen Muur kunnen Bamberg, Quedlinburg of Goslar zijn, het kan Rothenburg aan de Tauber zijn of het Zwarte Woud en de Neckar van Tübingen tot Heidelberg. Of langs de Moezel Trier en het kasteel van Cochem, omneveld zoals in het schoonste sprookje. Dat is het Duitsland van de trouwe bezoekers, de al dan niet stille minnaars die zowel Geert Van Istendael als Bart De Wever kunnen heten.

En dan sta je in Koblenz bij de samenvloeiing van Mosel en Rhein, alweer met geladen geschiedenis, zoals ook het concentratiekamp van Buchenwald bezoekers confronteert met een pijnlijk verleden. En dan wandel ik door de Harz, zoals andere gebergten een bijna behekste mix van (toverwoord) Wald, mysterie, wandelplezier, peperkoekenhuisjes en aan tafel een keuken die rijker is dan de stereotypen over Bratwurst, vergezeld van pittige wijnen (ook in Duitsland heeft de oenologie een lange weg afgelegd). Tussen onweerswolken priemt de Ilsenstein omhoog met alle clichés : dode dennen, de afgrond, een klim over gladde rotsen naar een kruis (ook Heine maakte die tocht). Duitse nostalgie ? Dat gevoel wil ik graag koesteren. Op de Stromboli, in een tempel op Delos, op een terras in Trujillo of langs de boorden van de Loire stroomt de adrenaline even intens, maar alles is even veel of weinig nostalgisch.

Good Bye, Lenin

Ostalgie is (als samentrekking van ost en nostalgie) een modewoord, al heeft het historische wortels. Toen na de Wieder-vereinigung bij DDR-burgers verwachting in ontgoocheling omsloeg, verlangden velen naar een vergane utopie : genoten ze weinig vrijheden in de Arbeiter-und-Bauernstaat dan hadden ze ten minste zekerheid. Dat heeft zich als DDR-nostalgie een tijdje in politieke verkiezingsuitslagen vertaald, maar ook, vergelijkbaar met de zogeheten Soviet Chic, in het hamsteren van huishoudproducten, voedingswaren in originele verpakking en Trabanten, in televisieshows, fuiven en rockmuziek van bewuste Ossi’s, in het verzamelen van postzegels en munten. Maar die Wende kon je niet stuiten, tenzij in de waan van een film als Good Bye, Lenin.

Al bij al was die communistische romantiek geen lang leven beschoren. Wat nu Ostalgie heet, heeft daar weinig mee te maken : het is een marketing. Als commerciële retro wil het toeristen verleiden om eens tussen meubelen en lakens van een DDR-hotel te slapen. En ze lokt nog altijd, in de buurt van Checkpoint Charlie, om souvenirs te kopen : Russische berenmutsen, Stasi-insignes, Lenin-bustes, stukjes nep-Muur, medailles of bankbriefjes. Daar lacht de Duitser intussen mee, de bezoeker betaalt met euro’s, die de nostalgie naar de Mark al lang hebben verdrongen.

Wie vertrekt, ontdekt veel. Langs Rijn en Donau. Of langs de Elbe met Dresden, ” auferstanden aus Ruinen” zoals het in het volkslied van de DDR heette. Het Mittelgebirge, de kastelen van Ludwig, de koning met progressieve ideeën. Je ontmoet symbolen van trots, nu eens min en dan weer meer nationalistisch : van het gigantische beeld van Hermann, die de Romeinen versloeg, tot het Walhalla in Regensburg. De Noordzeekust lokt met eilanden die bekoorlijk zijn als de Wadden in Nederland. Of met de Hanzesteden Bremen, Hamburg en Lübeck (van stadmuzikanten tot Thomas Mann) tot de Oost-Duitse havens waar Caspar David Friedrich thuis was. Op het eiland Rügen steken kliffen boven de zeespiegel uit, waar de schilder inspiratie opdeed voor Krijtrotsen op Rügen : boven de afgrond ligt hij op z’n buik, echtgenote en broer turen naar de oneindige zee. Romantiek op de rand van kitsch. Het maakt niet uit, het is prachtig. Ook ik sta in dat schilderij, leg me neer zoals de schilder en kijk naar de branding. Domweg speel ik romantiekertje. Duitsland is eindeloos : in het westen München, Köln en Freiburg, Würz- burg en Nürnberg, in het oosten Leipzig, Eisenach, Wittenberg of Weimar.

En natuurlijk is er het hippe Berlijn met een glazen parlement in de oude Reichs- tag, die de last van een zwartgeblakerd verleden torst ; een stad met levendige wijken, van Kreuzberg tot Prenzlauer Berg, die om beurten de culturele hegemonie opeisen ; een stad die met 200.000 Turken na Istanbul de tweede stad van Turkije is, ten westen van de Bosporus ; een stad ook waar het meest nostalgische symbool bewaard is gebleven : na de Wende beslisten de Wessies dat verkeerslichten uniform moesten zijn, zodat in oostelijk Berlijn de verkeersfiguurtjes die groen en rood aangeven noodzakelijk moesten verdwijnen. Hevig, terecht ostalgisch protest heeft die Ampelmännchen van de uitroeiing gered, zodat ze het mooiste gedenkteken aan de DDR zijn. Al is dat geen nostalgie, maar het bewaren van cultureel erfgoed. Ach, Duitsland is niet vreemd, het is allen vreemd voor wie er wegblijft. Morgen vertrek ik opnieuw : endlich, verdammt noch mal.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Ik keek niet naar ‘Schipper naast Mathilde’, maar naar de ‘Augsburger Puppenkiste’, ‘Beat Club’ en de ‘Tagesschau’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content