Dead Man Ray toont zich op de nieuwe, door Bobbejaan Schoepen geïnspireerde cd “Trap” een volleerd meester in het knip- en plakwerk. Niet alleen muzikaal, ook tekstueel samplet de groep. Herkenbare beelden, reclametaal, oneliners: alles gaat door de molen. “We maken liever alledaagse dingen mythisch dan omgekeerd.”

Voor het interview geeft Rudy Trouvé een cadeautje aan Daan Stuyven, met wie hij de spil vormt van Dead Man Ray. Stuyven is oprecht blij met De Bobbejaanstory, een bijna twintig jaar oud stripalbum over het leven van Bobbejaan Schoepen. Trouvé wijst zijn kompaan op de passage waarin de kinderen van de Vlaamse cowboy worden voorgesteld. “Schattig, hé”, lacht hij haast vertederd. Plots besef ik waarom Dead Man Ray mij zo genegen is. Ik heb een boon voor rockmuzikanten die het woord “schattig” in de mond nemen en die gelukkig kunnen zijn als een kind met een klein geschenk.

Van het kunstzinnige aura dat rond Rudy Trouvé hangt, blijft weinig over als je met hem praat. Omdat hij een sleutelfiguur is van de zogenaamde Antwerpse scene, geregeld een doek volkliedert, te eigenzinnig was om gitarist te blijven bij dEUS en een waslijst projecten ( Kiss My Jazz, Gore Slut, Groep Jezus) nodig heeft om zich muzikaal te kunnen uiten, worden hem allures toegedicht die ver van de werkelijkheid staan.

Tekenend voor de spirit van Dead Man Ray is de elegantie waarmee de groep vorig jaar live een soundtrack bracht bij At the Drop of a Head, een Vlaamse cultfilm uit ’62 met Bobbejaan Schoepen in de hoofdrol. Ze hadden makkelijk het pad van de parodie kunnen kiezen. Maar in die val trapten ze niet. Ze zagen de gevoeligheden van de film, die bij momenten tamelijk Monty Pythoniaans aandoet. Een knap staaltje van hun kunnen, dat bovendien aan de basis lag van Trap, hun nieuwe cd.

Dead Man Ray bekwaamt zich in het ordenen van de chaos. De songs zijn wild én strak, vindingrijk én droog. Trap ligt volledig in de lijn van Berchem, het debuut, maar lijdt minder onder Daan Stuyvens obsessie voor de jaren tachtig. De referentiepunten zijn minder detecteerbaar.

De groep onderging intussen enkele wisselingen. Wouter Van Belle (producer van onder anderen Axelle Red, Noordkaap en Novastar en al lang een aficionado van Dead Man Ray) is nu als volwaardig lid ingelijfd, terwijl drummer Herman Houbrechts na de voltooiing van Trap uit de boot stapte. Hij nam die beslissing uit onvrede met de originele werkwijze die Trouvé en Stuyven hanteren. Zij verknippen opnamen digitaal. Door dat gepruts herkende Houbrechts nauwelijks nog zijn eigen drumpartijen. De sympathieke Limburger, die nog wel deel uitmaakt van Nemo en Mitsoobishy Jacson, werd vervangen door Karel De Backer, een jongeman die uit de jazzwereld komt.

Jullie hebben vorig jaar drie visuele projecten van soundtracks voorzien: de animatiefilm “Transatlantic”, de video-installatie “The Hamlet Machine” van Hanzel & Gretzel en de Bobbejaan Schoepen-film “At the Drop of a Head”. Zelf beelden verzinnen bij jullie muziek, is dat de volgende stap?

Trouvé: We hebben zopas de videoclip van Toothpaste gedraaid. Maar op concerten zullen we niet snel met beelden werken. Iedereen doet dat tegenwoordig. Maar het is wel al jaren onze droom ooit een film te maken.

Stuyven: Dat komt er zeker nog van. Het lijkt mij een natuurlijke evolutie.

Jullie hebben allebei een grafische achtergrond. Het zou dus niet meer dan logisch zijn als Dead Man Ray zich aan de combinatie klank en beeld waagde.

Stuyven: Ja, maar dan zouden we liever vertrekken van de beelden en daar een soundtrack bij maken.

Hoe komt het toch dat veel rockgroepen op kunstscholen ontstaan? Hebben veel jonge creatievelingen behoefte aan die supplementaire uitlaatklep?

Trouvé: Kunstscholen zijn vaak reservaten voor onaangepasten. Ook jonge mensen die niet echt de ambitie hebben om iets met kunst te doen, maar nergens anders hun plaats vinden, raken daar verzeild. Er is ook geen wet die zegt dat als je schildert, je geen muziek mag spelen. Uiteindelijk vind je op een kunstschool toch vooral mensen met een drang om zich te uiten.

Beschouw je muziek als de meest directe kunst?

Trouvé: Niet noodzakelijk. Een schilderij, een film of een boek kunnen ook heel direct zijn. Muziek is gewoon een ánder medium om over te brengen wat je wilt vertellen. Bij muziek speelt natuurlijk ook de behoefte om op een podium te staan en je te manifesteren.

Wanneer voelde je die lokroep van het podium voor het eerst?

Trouvé: Van kindsbeen af. Het klassieke verhaal: je spant een vel over de waspoederverpakking en begint te drummen, of op familiefeestjes draag je opstellen voor. Zelf muziekfan zijn, geeft ook een creatieve vonk. Je bent weg van een plaat en krijgt automatisch de reflex: dat wil ik ook doen. Ik word trouwens nog altijd door anderen geïnspireerd. Als ik iets heel strafs hoor, begint het te kriebelen.

Kun je daar een recent voorbeeld van geven?

Trouvé: De laatste keer was met de cd Knock Knock van Smog. Ik werd getroffen door de soberheid van dat album. Met weinig middelen is dat rijkelijk gearrangeerd. De opsmuk is goed gedoseerd, een raar synthesizermotiefje hier, een pianootje daar. Wij hebben zelf gelukkig ook allemaal een redelijk goed functionerende bullshit-meter. Als de ideeën op zijn, is dat een teken dat het nummer af is. Iets forceren, doen we nooit.

Stuyven: Songs zijn soms koppige beesten. Ze leiden hun eigen leven. Als je ze graag ziet, merk je wel wanneer ze volledig zichzelf zijn.

Trouvé: Warehouse, een van de tracks op Trap, is mono. We denken dan niet: kom, vlug wat violen. Nee, dat nummer heeft niet meer nodig.

Gooien jullie veel in de prullenmand?

Stuyven: Eén keer op de vijftig. Je kunt té hard in een nummer geloven. Dan moet je achteraf wel eens vaststellen dat het beestje magerder is dan je had gedacht.

Daan, jij hebt altijd beweerd dat muziek een uitweg was. Dat je daarmee de vrijheid kon creëren die je miste als grafisch ontwerper, omdat je dan in opdracht werkt. Voor die drie multimediale projecten van vorig jaar stonden jullie toch ook in functie van het beeldmateriaal?

Stuyven: Nee, omdat we telkens zelf het initiatief namen. We zijn zelf op At the Drop of a Head gebotst. We hebben ook onze tijd genomen. Dat is een proces van twee jaar geweest. Nooit was er enige druk. Alleen creatieve stress.

Trouvé: Die film werkte trouwens heel stimulerend. Beelden prikkelen je geest.

Maar je diende wel rekening te houden met de timing.

Stuyven: Dat stoorde nooit. Het is leuk om te weten dat iets bijvoorbeeld maar zes minuten mag duren.

Trouvé: Het is grappig én verrijkend. Je spreekt af: wanneer de acteur de hoek omdraait, beginnen we dát stukje. Heerlijke spielerei is dat.

At the Drop of a Head is een komische film, maar jullie livesoundtrack was vrij donker.

Stuyven: Toen we de film voor de eerste keer zagen, ontstond meteen het idee om naar een contrast te werken. Het is dus een gewilde tegenstelling. Het wordt pas interessant als je aan een humoristische scène een sferisch muziekje koppelt.

Trouvé: De film bevat kolder, maar kreeg ook een heel vreemde draai. Misschien uit onkunde, ik weet het niet. Er zitten ronduit bizarre scènes in. At the Drop of a Head was méér dan een dwaze, Vlaamse film. In onze ogen kreeg hij bij momenten Fritz Lang-allures.

Stuyven: Wij hebben trouwens ook een droge vorm van humor. Zelfs mijn zwaarste teksten hebben iets onnozels.

Trouvé: Wij beslisten meteen om niet braaf nieuwe muziek bij een oude film te leveren. Nee, we wilden muziek én film tot één nieuw geheel kneden. Vandaar dat we, bij de livevoorstelling, soms de zaal vol rook stuurden of stroboscopen op het podium zetten, zodat je de film even niet meer kon volgen. Het was een samenspel.

Stuyven: Stel je voor dat je bij La Strada van Fellini zeer trieste muziek schrijft, dan wordt het toch zeer eenduidig. Dat zou ik té gemakkelijk vinden.

Trouvé: We zouden zo’n drama hilarische koldermuziek meegeven.

Kolder is niet direct iets wat ik met jullie zou associëren.

Trouvé: Trap is wel donker, maar heeft toch ook iets gezelligs. Het is geen plaat om bang van te zijn. Je kunt de cd ook opzetten als geluidsbehang en dat bedoel ik niet negatief.

Daan, er zitten gradaties in de absurditeit van je teksten. “Slow Indian” lijkt me een puur woordspelletje, terwijl je achter “Toothpaste” wel degelijk iets kunt zoeken.

Stuyven: Slow Indian is een metafoor. In dat nummer heeft elke zin een aparte betekenis. Die song is geen afgerond geheel. Met Toothpaste beschreef ik dan weer een scène tussen twee personages in een badkamer. Er zit zeker ook een boodschap in, de ene keer al iets meer verscholen dan de andere.

En welke metafoor zit er in Slow Indian?

Stuyven: Dat is een tamelijk gedrogeerde toestand, moet ik toegeven. (lacht) Nee, het gaat over traagheid, over het rustig aanvaarden van de chaos. Het is een soort hymne van een gefolterd mens, in de derde persoon geschreven.

Bij de regel “I built this bathroom for you” in Toothpaste moest ik onwillekeurig aan een Vlaamse zanger denken, die in zijn huis een bubbelbad had laten bouwen voor zijn vriendin. Toen zij eruit was getrokken, bood die badkamer hem natuurlijk een intrieste aanblik.

Stuyven: Kijk, daar hou ik van. Dat iedereen zo’n tekst op zijn eigen manier interpreteert, dat de zinnen een eigen leven gaan leiden.

Trouvé: Wat ook grappig is: popklassiekers waarvan je de tekst altijd grandioos hebt gevonden, tot je ontdekt dat je hem verkeerd begrepen hebt. Ik denk aan een song van Cream. Ik dacht dat Eric Clapton daarin zong: I will love you till the seeds run dry. Heel cynisch. Pas jaren later kwam ik erachter dat het sees was in plaats van seeds. Wat het natuurlijk banaler maakt.

Stuyven: Ik creëer wel eens met opzet misverstanden. De lijn my axe is blunt in Woods, bijvoorbeeld. Als je dat op de radio hoort, denk je dat ik het over mijn blonde ex heb.

Of je maakt een nummer over de magie van de eerste take en noemt dat “Thèque”, omdat het een disco-stamper is.

Stuyven: Ja. Het ironische is dat dit nummer net veel takes vroeg. Het spreekt zichzelf dus tegen.

Trouvé: We zijn voorstanders van de eerste take, maar het mag geen regel worden. Hét magische moment is de eerste keer dat alles samen valt. Als je dát kunt pakken, heeft het weinig zin om het nog eens te proberen.

Je hebt ooit gezegd dat de fotograaf Man Ray, naar wie jullie genoemd zijn, je niet zo erg aanspreekt omdat hij geen zielsartiest was. Je kunt je afvragen of wat jullie doen wel altijd uit het hart komt. Zijn jullie ook niet een té slimme groep?

Stuyven: Ik denk dat we erin slagen om slimmigheidjes te vermijden. We houden het graag fris. Denken niet te lang over alles na, discussiëren ook weinig tijdens het werk. Al komt het er soms in een ietwat gekunstelde vorm uit, de aanzet is altijd spontaan.

Trouvé: Je hoort goed waar we in geloven. Nee, zo slim is Dead Man Ray niet. We verkopen geen intellectueel geleuter.

Stuyven: Als het ons om de spitsvondigheid te doen was, zouden we waarschijnlijk een ander medium kiezen.

Trouvé: Of we zouden hitparadedeuntjes maken. Dát is volgens mij pas heel slimme muziek. Neem Aqua. Voor ons geldt het criterium: maak de cd die je zelf zou willen kopen.

Daan gaat nooit, als z’n lief is gaan lopen, z’n gitaar nemen en er een nummer over schrijven.

Trouvé: Daarin verschillen Daan en ik enorm. Mijn teksten zijn waanzinnig autobiografisch. Als mijn lief is gaan lopen, wil ik daar onmiddellijk een conceptalbum over maken.

Stuyven: Ik heb veeleer de ambitie muziek te schrijven waar lieven van gáán lopen. (lacht)

Schrik om je te zeer bloot te geven?

Stuyven: In zekere zin zijn ze wel autobiografisch. Maar het moet onbewust gaan. Want als ik merk dat ik over m’n vriendin aan het schrijven ben, begin ik mezelf te censureren. Soms heb ik het zelf niet eens door dat ik over m’n lief zing. Emoties wriemelen zich vanzelf een weg naar buiten.

Trouvé: Bij mij is álles uit het leven gegrepen. Maar als ik merk dat niemand een boodschap heeft aan een liedje, dan gooi ik het weg. Is het een song die mensen kan ontroeren, dan zijn er voor mij geen grenzen.

Stuyven: Ik heb de gewoonte om vanuit de verwarring en het gevoel rond een situatie te vertrekken, niet vanuit de situatie zelf.

Jullie hebben de perfecte mix tussen poppy en alternatief gevonden. Is dat een logisch gevolg van de kruisbestuiving tussen jullie persoonlijkheden?

Trouvé: Daan en Wouter luisteren in de auto soms naar muziek waarvan Elko en ik denken: lieve deugd, hoe kunnen ze het? R&B bijvoorbeeld. Terwijl zij van onze favoriete platen zeggen: “Dat is gewoon een hoop lawaai en slecht gespeeld bovendien.”

Ten tijde van je vorige groep VOLT, een periode waarin je op de mogelijkheden van de computer kickte, vertelde je me nog dat de gitaar braaf was geworden.

Stuyven: Ik heb de gitaar zelfs ooit de CVP van de instrumenten genoemd. (lacht)

Intussen zit je in een groep met drie gitaristen: jij, Rudy en Elko Blyweert. Hoe rijm je dat?

Stuyven: Ik heb dat instrument weer leren appreciëren. Wij gaan ook ánders om met een gitaar. We zijn heel klankgericht. Onze riffs zijn meestal gedistilleerd en subtiel. Bij ons heeft een gitaar niet de connotatie van een scheurende Gibson op een Marshall-versterker. Dus ja, het is te rijmen. Een electro-groep als Underworld had op z’n eerste plaat toch ook een gitaarnummer. Dat te horen, gaf mij een waw-gevoel. Vijf jaar geleden, toen ik thuis begon te knutselen, heb ik de gitaar herontdekt.

Trouvé: Onze benadering ligt tussen folk en techno. Wij spelen folky en melodieus gitaar. Toen ik in het Antwerps café De Muziekdoos folkmuzikanten observeerde, viel het mij op dat zij een stevige beat onder hun muziek staken door met hun voet op de grond te stampen. Folk is perfect met techno te verenigen.

Stuyven: Elko is ook een zeer expressieve gitarist. Wij hebben nooit het gevoel dat we gitaarrock aan het maken zijn.

Trouvé: Ik vind Dead Man Ray absoluut geen rock.

Met de computer knippen en plakken jullie de songs. Maar in Daans teksten is het geprogrammeerde leven een van de thema’s. Hebben jullie een haat-liefdeverhouding met het cybertijdperk?

Stuyven: Ik gooi eerder dagdagelijkse beelden en gedragspatronen overhoop dan me militant tegen dat programmeren te verzetten. Ik ben geïntrigeerd door simpele, menselijke handelingen, door uithangborden, oneliners en reclame. Als je met die overbekende beelden en citaten begint te knoeien, is het effect veel groter dan wanneer je vreemde woorden en symbolen gaat gebruiken. Ik maak liever alledaagse dingen mythisch dan omgekeerd.

Trap van Dead Man Ray is uit bij Heavenhotel/Virgin.

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content