Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Pierre Darge

Eigenlijk heb ik hier wel naar uitgekeken, een week weg van de wereld, niet eens zo ver van huis maar wel met een lange aanloop, zodat de geest – die zoals bekend ?met de snelheid van een paard achterkomt? – voor één keer de tijd is gegund om het lichaam min of meer te volgen. Tijd genoeg ook om die verwende geest voor te bereiden op een soberder bestaan. Gisteravond The Night of the Proms ontvlucht, wegens te veel, te luid, te groot. De weg naar Alicudi moet er een van onthechting worden, een oefening in nederigheid waarvan ik een heilzaam effect verwacht. De gebeurtenissen van de jongste maanden hebben de behoefte aan een soort retraite nog versterkt : ik verlaat een land dat stuurloos ten onder gaat, ik wil geen radio en geen televisie, zelfs geen kranten meer, al bleef tot gisteren de verleiding groot om een cd-speler mee te nemen, om telkens opnieuw te kunnen luisteren naar Leo Ferré of 23 solo pieces for la naissance de l’amour van John Cale.

Bovendien heb ik in jaren niet zoveel voldoening beleefd aan de voorbereiding, die ik ook als een oefening in eenvoud heb gepland : drie boeken, drie hemden, twee dozen potloden, een kleine camera, een bescheiden toilettas en enkele slips, bijeengestopt in een aktentas.

Maandag

Anderhalf uur geleden met de vleugelboot Donatello uit Milazzo op het vulkaaneiland Alicudi aangekomen. Met signore Bartolo de klim aangevat naar het kamertje boven in een leegstaand huis waar ik een week in eenzaamheid wil doorbrengen. Ondanks de weinig omvangrijke bagage heeft de klim me de adem afgesneden. Tussendoor nog verwoede pogingen gedaan om het veel te snel gesproken Italiaans van mijn gids te volgen. Simpel is het kamertje wel : una piccola abitazione adatta ad un sogiorno tranquillo, zoals het in de brief stond. Meteen de weg terug naar het haventje genomen en in het enige winkeltje dat het eiland rijk is me proberen voor te stellen wat ik nodig heb om de eerste twee dagen door te komen. De kruidenier bleek vol begrip voor mijn onwetendheid, opende zelfs een kilozak suiker om daar een schep van opzij te leggen, gaf advies in verband met de kooktijd van spaghetti. Met mijn inkopen en zes verpakte tweeliterflessen water de klim weer aangevat naar het kamertje waar ik mijn horloge uitdoe om de tijd te vergeten. Ik zet twee stevige koppen Lavazza Qualità Rossa en steek een Davidoff Magnum sigaret op, onder het motto : ?Voor wie niet veel rookt, mag het iets duurder zijn?. Om vijf uur valt de nacht. Twee uur later werpt de volle maan een schitterend zilveren licht op zee, met daarin het donkere silhouet van het naburige vulkaaneiland Filicudi.

Dinsdag

De zee staat hoog vandaag, ze ziet diepgrijs met slierten wit schuim. Om halfvier gewekt door de opkomende wind die aan de voordeurtjes rukt en die later nog in kracht toeneemt. Vanuit het enige, kleine raam aan het voeteinde van mijn ledikant heb ik uitzicht op het bruisende geweld. Een regenvlaag heeft me vanmorgen binnengehouden zodat ik van de helling door de beglaasde deurtjes een grillig en onscherp beeld zie : de strook lava die naar zee afloopt, de purperen bougainvillea en de grote, rode geraniums die altijd in beweging zijn. Eerst was ik van plan gewoon te wachten op beter weer, maar met het ongeduld eigen aan de stadsmens, ben ik toch op stap gegaan. Geen enkel normaal pad gevonden, overal zijn trappen, die overgaan in rotsblokken, ogenschijnlijk plat en dan weer trappen die me tussen duizenden cactussen brengen. Hier moeten miljoenen blokken bijeenliggen, ooit door mensenhanden gerangschikt tot een min of meer begaanbaar geheel en variërend in grootte van een klein brood tot een tafelblad voor zes.

Tussen de paden zijn muurtjes gebouwd. Ze bakenen terrassen af die grotendeels onbebouwd zijn, maar die ooit de rijkdom van Alicudi waren toen deze gemeenschap 1650 leden telde. Ik heb alleen een stevige overjas mee, moet uitkijken om de ergste regenvlagen te ontwijken, de windrichting nauwlettend in het oog houden, want schuilplaatsen zijn er niet meer. Na twee uur stappen kom ik drijfnat en met een loodzware jas thuis, de rug bezweet en net te laat om het winkeltje nog open te vinden. Mijn lunch beperkt zich noodgedwongen tot brood met wat provolone kaas.

De wolken schieten voorbij, het ene moment klettert de regen tegen het glas, even later lijkt het alsof de hele zee door de lucht wordt opgeslorpt, mooi en beangstigend tegelijk. Dan oogt de horizon ineens helder lichtgeel en kan ik duidelijk het reliëf van Sicilië onderscheiden, terwijl zich boven mijn hoofd al weer nieuwe, kleine wolken samenpakken. Ik voer niets uit, lummel wat rond, vind mijn draai nog niet. Zoek vruchteloos naar een dagindeling met nieuwe regelmaat, kijk uit naar het bescheiden ritueel van de maaltijden dat veelal niet meer om het lijf heeft dan het opentrekken van een doos sardines, het uitpakken van de kaas en het snijden van het brood. Maar ik laat geen gelegenheid voorbijgaan om mijn servet en zilveren servetring keurig naast het bord uit te stallen, en de witte wijn, geheel toepasselijk Isola genaamd, met enige zwier te ontkurken. Gezondheid.

Woensdag

Vanmorgen wist ik het meteen, door het gelig licht dat in het kamertje binnenviel : voor het eerst sinds mijn aankomst is er zon en dat brengt mij in een lichte euforie. Alleen zijn gaat nog wel, maar niet tussen vier muren. Ik heb tien uur aan één stuk door geslapen, wat me thuis nooit meer overkomt, en kijk uit naar de eerste echte verkenning van de vulkaan. Na het fruitontbijt pak ik wat brood, sardines, chocolade en een fles water in, en sla de koffie-om-tien-uur over om meteen met het klimmen te beginnen. Twintig minuten later sta ik geheel bezweet op een soort plateau. Na drie kwartier kom ik bij het kerkje van San Bartolo aan, waar een ijzige wind me wegjaagt. Ingeduffeld rust ik even in het kerkportaal : mijn eerste halte. Onderweg heb ik niets dan leegstaande huizen gezien, twee bordjes Si Vende op terreinen met niets dan stenen en twee ezels, waarvan ik het bestaan al uit de verse keutels had afgeleid. Voor me ontplooit zich een schitterend panorama met de Filicudi oprijzend tegen een staalblauwe hemel, rechts in beeld omzoomd door de kale takken van een boom die boven het terras uitsteekt. Een postkaart uit Japan.

Ik heb tien jaar niet meer getekend, en had me voorgenomen om op deze tocht opnieuw aan te knopen met mijn oude liefde. Maar ik ben veel te voorzichtig en te geremd, wat ik presteer, is net goed voor de prullenmand.

Hogerop passeer ik een ambachtelijk ineengeflanst terras met het opschrift Mille Stelle, Duizend Sterren : het huis van een mens met een gevoelig hart die zo hoog boven het dorp woont dat het geen toeval meer kan zijn. In de deuropening staat een vijftiger met een beret op. Even kijken we sprakeloos naar elkaar, dan lacht hij.

Vuole caffè ?

Ik aarzel even, maar tegen zoveel gastvrijheid kan een eenzame stapper niet op. Ik knik, en terwijl hij koffie zet, moet ik vertellen wat ik hier kom doen. Dan zwijgen we en kijken naar de zee, ver beneden het kerkje dat nooit meer dienst doet. Errond wonen nog tien mensen. ?Veel Duitsers?, zegt Antonio die nu ernstig kijkt. Ik antwoord dat het uitzicht schitterend is, maar dat hij daar misschien al lang aan gewend is. Hij kijkt me verbaasd aan. ?Natuurlijk niet, elke dag is het anders.?

De klim naar de top is loodzwaar en voert me naar de noordzijde van de berg waar ijskoude winden heersen. Dan is er geen pad meer, alleen verlaten terrassen met doornstruiken en muurtjes waar ik niet overheen kan. Veertig minuten dwaal ik rond, sla mijn enkel om en val in een struik met doornen. Dan heb ik het wel gehad, ik denk aan de goede raad van Sir Winston Churchill : ?Never, ever sports?, en keer op mijn stappen terug. De kraters zal ik nooit zien. Ik zoek een beschut plekje om te rusten, om brood met sardines te eten. Wanneer ik op de terugweg voorbij Antonio’s terras kom, wenkt hij weer. ?Al gegeten ? Geeft niks, wacht.? Hij verdwijnt in een keukentje, zet me een bord olijven voor en wat geweekt brood. Hij lacht, met schitterende lichtjes in de ogen en zegt fier : ?Mijn olijven !?

Wanneer ik thuiskom, is mijn enkel gezwollen, de meeste doornen heb ik uit mijn hand kunnen verwijderen. De wind is sterker geworden en voor de tweede opeenvolgende dag zijn er geen vleugelboten geweest.

Vanavond voor het eerst een warme hap klaargemaakt : een bord spaghetti met tomaat, olie en basilicumsaus uit een blikje. Niet niks, want ik kan niet inschatten hoeveel gram pasta een man eet na een klim van 700 meter, en bovendien geraak ik niet wijs uit de in het Italiaans gestelde gebruiksaanwijzing van de saus. Moet je ze samen met de spaghetti opwarmen of apart ? Toch smaakt het lekker, maar 100 gram is wat weinig. De Isola-wijn smaakt verrukkelijk en het koken heeft het kamertje wat opgewarmd, zodat ik ’s avonds zonder hemd kan slapen. Mijn overjas gebruik ik wel als derde deken.

Als het wat meezit, haal ik zonder problemen een auto tegen hoge snelheid uit een vierwielslip, maar kokkerellen heb ik nooit gedaan. Ik vermoed dat ik wat ouderwets ben en wellicht beter had thuisgehoord in de koloniale periode. Plots bedenk ik, dat ik precies een week geleden nog aan de high tea zat in het Londense Savoyhotel. Maar wat mij nu overkomt, is ook leuk. Voorlopig toch.

Donderdag

Om drie uur vannacht gewekt door een nieuwe storm die de voordeurtjes aanhoudend liet klapperen, ook nadat ik met stukken dubbelgeplooid papier had geprobeerd ze vast te zetten. ’s Morgens regent het zachtjes. Ik ben stijf van het klimmen maar opgelucht dat het leed van de wereld geen vat heeft op deze vulkaan : hier heerst alleen Aeolus, de god van de winden die de 110 eilanders en de 20 ezels in zijn greep houdt. Ik ben een luxe-eilandbewoner, een tijdelijke medestander die straks weer weg kan naar de wereld. Al noem ik mezelf geen sociaal mens. Als kind al stapte ik het liefst alleen door de natuur, nu wandel ik door het oude Brugge, of langs de zee, om heerlijk uit te waaien. Ik heb nooit voetbal gespeeld, ben nooit in groep opgetrokken, hoor bij geen enkele vereniging. Kerk en tempel heb ik achter me gelaten. Een receptie vind ik een klus, naar vernissages ga ik nooit meer. Heb meer aan boeken gehad dan aan mensen. En toch : tijdens het avondeten krijg ik het wat kwaad. Weer alleen eten in de kilte van dit kamertje, ramen en luiken dicht voor de storm buiten.

Vrijdag

Geen De Standaard Magazine vandaag, geen post, geen mogelijkheid om rond te snuffelen tussen de boeken bij Tropismes waar ik vorige vrijdag de memoires van Bernard Moitessier kocht die ik nu met enthousiasme lees, ingeduffeld bij het raam. Ik word elke dag luier, hoop dat fotografe LieveBlancquaert hier geraakt. Voor een plantrekker als zij kan dat geen probleem zijn, en om de waarheid te zeggen, kijk ik eigenlijk al uit naar haar komst. Ik ben de laatste in de rij : als ze hier aankomt, heeft ze de vier andere eenzaten al bezocht. En ook die ervaring benieuwt me.

De keuze om op dit eiland te verblijven, stemt mij wel een beetje trots al was Sint-Helena ook niet mis geweest, maar wat grotesk natuurlijk.

Ondanks de dreigende hemel vanmiddag toch op pad gegaan, op zoek naar Bassina, een verlaten gehucht op de noordwestzijde. Een klein uurtje stappen langs een geitenpad, onder overhangende lavablokken, hellingen begroeid met fighi d’India, en langs vervaarlijke afgronden hoog boven de zee. Op het strand zeven huizen gevonden in aantrekkelijke pastelkleuren, alle verlaten, en een blaffende, vastgebonden hond achter het bord Attenti al Cane. Tijdens de korte regenvlaag een sigaret gerookt in de beschutting van een portaal, dan de weg terug. Op mijn zeer kleine terrasje, heb ik, verpakt in mijn overjas, de olijven, sardines, versneden tomaten, brood, boter en een stuk provolone gegeten, en doorgespoeld met twee glazen Isola een uitspatting waarvoor ik twee borden heb nodig gehad. Ik kijk steeds meer uit naar de maaltijden, hoe bescheiden ook, maar merk hoezeer de onrust me lief is. Kan geen uur lezen, wil voortdurend de trappen op, word overvallen door wisselende stemmingen en zet dan koffie, een rustgevend ritueel.

Na het avondeten een wandeling gemaakt in de complete duisternis, met de zaklamp voorzichtig langs de trappen. Het stappen lucht me op, onderweg ruik ik de geur van de ezels, nog voor ik ze te zien krijg.

Zaterdag

De wind is gevallen, de zee is rimpelloos. Een lege dag. Ik mis de gezelligheid van de stad. Na het ontbijt tot aan het gesloten postkantoortje geklommen en dan westwaarts langs aardige, afgesloten huizen met bloemen, gekneld tussen de lava die duizenden jaren geleden werd uitgestoten. Onderweg op kladpapier een paar schetsen gemaakt van ouwerwetse hoekjes, vervallen huizen met oude keukens en ovens, en prachtige lichtinvallen onder de arcades. ’s Zomers moet het eiland een afgelegen paradijs zijn of is dit nu een contradictie ? Moe en bezweet kom ik tegen elf uur thuis.

De resten van het ontbijt zijn niet opgeruimd, dat is me niet eerder overkomen. Buiten begint het weer te regenen, de wind blaast in alle hevigheid en ik moet nog naar beneden om boodschappen te doen. Bij mijn terugkeer, heeft de wind de regen onder de voordeur gejaagd, het kamertje is waterkoud.

Als het ’s nachts hard waait, meen ik soms een lichte meisjestred op de trap te horen, al weet ik inmiddels dat het de sleutel is die tegen de deur tikt. Morgen mag ik weer onder de mensen komen, al vermoed ik : misschien niet voor lang. Voorlopig staat er wel een ontketende zee tussen mij en de wereld. De vraag die bij elke reis weer opduikt, is niet veraf : Wat doe ik hier eigenlijk ? Ik weet het niet. Is het de onrust om daar te willen zijn waar ik niet ben ? Ondertussen geniet ik van Monsieur Jadis van Antoine Blondin : ?l’amour des livres, poussé jusqu’à en écrire.?

Zondag, de zevende dag

Een hele nacht lang heeft de storm deze barre kegel in zee geteisterd, met tegen de ochtend schitterende flitsen van licht. Het water is marmerkleurig, vecht met de wind. Eerst dacht ik aan Indische Vijgen als titel voor dit stuk, de letterlijke vertaling van fighi d’India, het Italiaans voor cactusvijgen. Nu neig ik eerder naar De wraak van Aeolus. Lieve heeft gebeld naar de huiseigenaar. Ze zit aan de overkant, in Milazzo, maar wegens het slechte weer varen geen boten uit. Op zoek geweest naar een schrijfmachine en zo bij Ananddasi beland, een schilderes die hogerop woont. Ze is 70, ziet er 55 uit, is ernstig en grappig tegelijk, met de elegante bewegingen van een tiener. ?Er zal wel een reden zijn die je naar hier brengt,? zegt ze, ?het toeval bestaat niet.? Een paar uur met haar gepraat over kunst, spiritualiteit, over haar keuze voor een leven alleen, op de berg.

Maandag

Mijn retraite is voorbij, maar Aeolus houdt me hier vast. Een dag van hoop en wanhoop, van telefoontjes met Lieve die ook vastzit op de Siciliaanse kust, alleen in een hotel. Om één uur zie ik aan de horizon een witte stip : de boot is na drie dagen eindelijk op weg, legt aan bij Filicudi, het laatste eiland voor Alicudi. Dan maakt hij rechtsomkeer, terwijl mijn valiesje al klaar stond, de was ingepakt. Ik storm de trappen af naar de haven, naar Peppino, manusje-doet-al van het eiland, die mijn verhaal niet gelooft. Hoezo, geen boot ? Hij belt een zestal mensen op, geraakt tot bij de eerste stuurman van het schip, scheldt hem de huid vol. Dan legt hij zuchtend de hoorn neer. ?Weer zo’n kapitein die te lang naar school is geweest en nooit de zee heeft gezien. De zee is perfect bevaarbaar.? Ik voel de energie uit me wegstromen.

?Het komt door de mare vecchio, de oude zee,? zegt zijn oom, ?na een storm duurt het een etmaal voor de lange, nauwelijks merkbare golven weg zijn. Maak u geen zorgen, ooit gaat de wind wel weer liggen.? Ik voel me een echte cittadino, een stedeling die wil plannen, organiseren, de boel oplossen, terwijl op een plek als deze niet wordt gepland. Een uur later heb ik de redactie aan de telefoon : eerst Silvia, de Italiaans sprekende secretaresse, dan Lene met wie ik jaren een (legendarisch rommelig) bureau heb gedeeld, dan Pol, dan Tessa, vol medeleven, en met de goede raad om mijn gevoelens precies op te schrijven. Heerlijk om even de buitenwereld te horen.

Dan belt Lieve, die naar Palermo is teruggekeerd zonder foto’s. Als ik moedeloos naar boven slenter, word ik opgewacht door de dochter van de huiseigenaar met wie ik nooit eerder heb gepraat. Of ik soms wat wil drinken. Doordat de boot niet is langsgeweest, is er geen vlees, brood of groenten meer. Terwijl ik de pint opdrink, moet ik over mijn verre reizen vertellen, maar de treurnis wil niet wijken. Tegen vijven loop ik alleen langs de branding, op zoek naar een laatste restje zon, en met de ene zekerheid die hier rest : die van de telkens terugkerende ebbe en vloed. Misschien ben ik toch geen echt natuurmens, maar een stadsmens die een wat grotere tuin nodig heeft.

Dinsdag

Gisterenavond gaan eten bij een van de dorpelingen, waar ook andere gestranden bijeenzaten. Een scène uit een Italiaanse film : met negen aan tafel, inclusief de dorpsidioot, discussies, een luide televisie, zwaardvis gegeten die door een van de vissers was gevangen. We drinken samen en praten, ik voel me stilaan weer de oude, slenter naar mijn terrasje waar ik me een uurtje overgeef aan de stilte en aan de duisternis, en waar ik met groeiende bewondering denk aan Isabelle Autissier en aan de andere deelnemers van de Vendée Globe : zeilend rond de wereld, helemaal alleen met de zee en de wind.

Vanmorgen een schitterende zonsopgang. De wind neemt nog toe. Na het ontbijt slenter ik naar Peppino die zegt dat hij bijna zeker is dat er vandaag een vleugelboot komt. ?Ik ken de kapitein, un commandante molto corragioso, een zeer moedige kapitein.? Ik geloof er niets van, krijg koffie en geniet van het simpele leven. Gaat Peppino nog vaak de berg op ? ?Waarom zou ik, ’t is hier zo lekker beneden.?

Als ik boven bij mijn kamertje kom, zie ik her en der mensen op hun plat dak staan : op uitkijk naar een witte stip die maar niet wil komen. Ik probeer de hoop te verdrijven, maar betrap me erop dat ik steeds weer het dak op wil, en nu de ene sigaret na de andere rook.

Een uur na de voorziene aankomsttijd van de boot komt de dochter de trappen naar het kamertje opgestormd. Viene l’aliscafo ! Ik ga naar de stip kijken, maar wacht nog een kwartier met pakken, slenter dan naar de haven, laat me op het kleine staketsel opnemen in de vreugde van de samengetroepte massa. Als de vleugelboot in de hoge golven aanlegt, juichen de wachtenden, roepen de jonge meisjes in koor Bravo Commandante, Bravo !

Het wordt een helse terugtocht, door steeds driester wordende golven. In Filicudi moeten de mensen in sloepen worden gezet om de kade te bereiken, nadat ze eerst discreet hun versgevulde kotszakjes hebben weggemoffeld.

Zelf ben ik helemaal niet zeeziek, eigenlijk heb ik me in geen jaren zo goed gevoeld. Maar nu wil ik wel weer snel naar de wereld toe, naar mijn boeken, naar de Oude Stad, naar de katten en naar diegenen die me lief zijn.

Met medewerking van de dienst voor toerisme van de Liparische of Aeolische eilanden (00-39) 90/988.00.95 en met bijzondere dank aan Dr. Demarinis van de Italiaanse toeristische dienst in Brussel, Louizalaan 176, 1050 Brussel. Tel. (02) 647.11.54.Alicudi, het meest westelijk gelegen van de Liparische eilanden, zo’n 60 km benoorden Sicilië, is niet meer dan een vulkaan in zee (slechts 5 km² opp.). ’s Zomers is de zee rustiger en zijn er dagelijks bootverbindingen met Milazzo en Palermo. Dan is ook het kleine hotelletje Ericusa open en verhuren een paar inwoners kamers.

Pierre Darge in Gent, gefotografeerd na zijn retraite op het vulkaaneiland Alicudi, waar hij wegens stormweer onbereikbaar was. Ook voor fotografe Lieve Blancquaert die na dagen wachten op de overzetboot, onverrichterzake moest terugkeren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content