De wet van Waterfield
Al drie generaties lang koestert de familie Waterfield een klein aards paradijs met uitzicht op de Franse Rivièra. Een bijzonder voorbeeld van de Engelse liefde voor tuinen.
Wie aan de Franse zuidkust ook maar iets van tuinen afweet, kent hem: William Waterfield. Met zijn eeuwig wit hoedje, altijd vergezeld van zijn Jack Russell. Op plantenbeurzen slaagt deze professor Zonnebloem er telkens in vriend en vijand te verrassen met enkele zeldzame parels, niet of nauwelijks bekende bolgewassen die meestal van ver komen.
Ook al heeft hij zijn stek gevonden in Frankrijk, toch is William Waterfield oorspronkelijk van Essex, Engeland. Tot in 1976 werkte hij in Oxford, waar hij ijverig bijdroeg tot de samenstelling van het woordenboek van de Engelse taal. Maar toen zijn oom Humphrey stierf, besloot hij zelf te gaan wonen op het familiedomein in Menton. Le Clos du Peyronnet is een villa in Italiaanse stijl, omringd door een mooie tuin, goed beschut tegen de wind, in de baai van Garavan op het randje van het Franse grondgebied. De villa werd op het einde van de vorige eeuw gebouwd en in 1915 gekocht door Derrick en Barbara Waterfield, Williams grootouders. De heuvel was toen, zoals de hele omgeving trouwens, beplant met olijfbomen. De grijsgroene bladeren als schilderachtige overgang tussen de steile rotsen en het azuurblauwe water.
Net als andere landgenoten brachten de Waterfields de zes koude maanden van het jaar door in Menton en de zes warme maanden in Engeland, niet ver van de huidige luchthaven Stansted.
De Engelse aanwezigheid aan de Azuren Kust moet in het begin van de eeuw wel opvallend zijn geweest. Uit die periode dateren namelijk de Promenades des Anglais en zelfs een vestiging van Marks & Spencer in het centrum van Nice. Het Engelse avontuur à la côte française begon in 1834, toen Lord Henry Brougham, samen met zijn dochter Eléonore, ver van de Londense mist op krachten wilde komen. Hij werd echter in zijn elan gestuit door een cholera-epidemie en zag zich verplicht in een hotel in Cannes te blijven wachten tot die voorbij was. Maar voor het zover was, was hij al volledig verliefd geworden op de omgeving. Hij kocht er grond en bouwde er een enorme villa in Italiaanse stijl, die hij Villa Eléonore noemde. Van Stendhal is geweten dat hij in bewondering stond voor de prachtig groene gazons die het kasteeltje van Lord Brougham omringden.
In de daaropvolgende decennia ontdekten de Engelsen een nieuwe manier om hun vakanties door te brengen: overwinteren in het zonnige zuiden. De aanwezigheid van de spoorweg maakte het hen daarbij gemakkelijk. Alle gekroonde hoofden van Europa volgden hen op de voet. Ook onze eigen Koning Albert I en vooral zijn oom, Leopold II. Deze laatste kocht in de jaren ’90 van vorige eeuw een mooi stuk grond op de klip van Saint-Jean-Cap-Ferrat. Hij liet er op de meest beschutte plekken planten kweken die in Laken in de serres groeiden. In zijn hang naar onroerend bezit kocht hij er ook nog de Villa Mauresque, die in 1928 de woning van Somerset Maugham werd. Maar een ander, prachtig gelegen domein van zeven hectare waar hij zijn zinnen op had gezet, werd voor zijn neus weggekaapt door Barones Béatrice Ephrussi de Rotschild. Het grootste domein van de koning kreeg in de jaren ’20 nieuwe eigenaars en werd omgedoopt tot Les Cèdres. Er werd de jongste decennia hard gewerkt aan een collectie exotische planten, zodat het domein nu de belangrijkste botanische privé-tuin ter wereld is geworden.
Nog vóór gekroonde hoofden en andere rijkelui er toestroomden, was de Franse zuidkust tussen Cannes en Menton één grote tuin, le pays des orangers genoemd, verwijzend naar de citrusbomen die er het landschap deelden met de olijfbomen. Pas in 1887 kreeg ze van de dichter Stéphane Liégeard de naam Azuren Kust. Ze was toen in volle kentering. De Engelsen, die nu eenmaal verwoede tuinliefhebbers waren – en zijn – kochten grote stukken grond en legden ze aan met dezelfde logica als hun Engelse zomertuinen. Ze probeerden er namelijk zoveel mogelijk exotische planten te doen gedijen. Als rododendrons uit de Himalaya en Japanse esdoorns zich goed voelden in Devon of Gloucestershire, dan moesten Mexicaanse agaves en Zuid-Afrikaanse strelitzia’s zich thuis kunnen voelen aan de Middellandse Zee.
De lijst van Engelse tuiniers die hun stempel op het landschap hebben gedrukt, is lang: Nora Warre op Cap Martin, de familie Hanbury in Mortola, Miss Campbell in Val Rameh en Lawrence Johnston (de eigenaar van het beroemde Hidcote) met La Serre de la Madone. En dan vergeten we natuurlijk hun naaste buren in Menton niet, de Waterfields in Le Clos du Peyronnet. Tijdens de zes wintermaanden dat ze met z’n allen in Menton woonden, besteedden ze evenveel zorg aan hun domein in Zuid-Frankrijk als aan hun tuin in Engeland. Meer nog, ze wisselden hun ontdekkingen en ervaringen uit en stichtten daarvoor een coterie, zoals William Waterfield het noemde.
De meeste tuinen die vandaag nog onderhouden of gerestaureerd worden, zijn echte pareltjes, zowel wat de tuinarchitectuur als wat de waaier van geacclimatiseerde planten betreft. Maar Le Clos du Peyronnet is toch een buitenbeentje. Terwijl heel wat eigendommen van eigenaar veranderd zijn of openbaar bezit zijn geworden – wat in vele gevallen een zegen betekent – is de tuin van de Waterfields één van de laatste waar de familietraditie wordt voortgezet.
De tuin ligt op de flank van een steile helling, beneden loopt de spoorlijn naar Ventimiglia. Daardoor bestaat hij vooral uit terrassen die uitwaaieren vanaf de zijkant van de woning. De villa zelf staat niet pal in het midden, maar aan de westkant, ongeveer een derde lager dan het hoogste punt van het terrein.
Toen de grootouders van William Waterfield overleden, erfden zijn vader Anthony en zijn oom Humphrey het goed. Het was zijn oom, die schilder en landschapsarchitect was, die het in de jaren ’50 uiteindelijk grondig onder handen nam en het zijn huidige structuur met aflopende terrassen en waterpartijen gaf. Zijn plantenkeuze werd gunstig beïnvloed door een bijna uniek microklimaat. Daarvan getuigen nog altijd enkele ruim honderd jaar oude olijfbomen. Zij overleefden twee vriesperiodes (in 1956 en 1985) die bijna alle olijfgaarden in Frankrijk en Noord-Italië volledig vernielden.
De grootste en mooiste terrassen bevinden zich ter hoogte van de benedenverdieping van de woning en vormen als het ware een salon of een eetkamer in open lucht. Het grootste terras is een gazon dat naar boven toe afgezoomd is met een ruime, rechthoekige waterpartij. Grote bossen Strelitzia reginae lijken uit het water op te rijzen. Een trap hoger zorgt een pergola op stenen pijlers voor schaduw. Ze is bedekt met verscheidene klimplanten, waaronder jasmijn en twee rozelaars die begin mei in bloei staan.
Hoe meer we stijgen, hoe duidelijker de persoonlijke stempel van William Waterford wordt, hoe meer het informele de overhand krijgt op het formele. “Een tuin is er om in te leven, je moet hem als het ware aan den lijve kunnen ondervinden. Je moet er kunnen zitten en luisteren naar het gezang van vogels en het geklater van water. De aangename koelte van een lommerrijk plekje voelen terwijl het overal elders warm is. Je moet je in een tuin al wandelend kunnen laten verrassen.”
Al meer dan vijftien jaar verzorgt en onderhoudt William Waterfield in zijn eentje deze tuin, die als opvallendste kenmerk een georganiseerde wanorde heeft. En potten. Er staan er meer dan duizend: grote, kleine, van rode of bruine terracotta, van lood of gietijzer. Sommige staan verspreid in het groen of op een heel zorgvuldig gekozen plekje, maar de meerderheid staat als een miniatuurbos bij elkaar. De meeste bevatten zeldzame planten, vaak bolgewassen, een collectie waar de bezitter heel trots op is. William Waterfield zet immers op zijn manier en met de kennis van zijn tijd het werk van zijn illustere voorgangers voort, namelijk het acclimatiseren van nieuwe planten. Hij liet zijn keuze vallen op bolgewassen en kan er nu niet genoeg van krijgen.
Hierbij gaat hij heel methodisch te werk. Elke pot is gecodeerd volgens een systeem van streepjes die in de rand gegrift worden. De inhoud van elke pot wordt geïnventariseerd. Gaat er een etiket verloren, dan kan hij makkelijk terugvinden welke plant de pot bevat. Heel nuttig na de bloei, want dan blijven meestal slechts de knollen over van die mooie plantjes uit Zuid-Afrika, Californië, Chili of andere streken met een klimaat verwant aan dat van het Middellandse-Zeegebied. “Het geeft mij een goed gevoel om te weten dat ik iets heel exotisch bezit, iets wat niemand anders kweekt. Er zijn planten die ik als enige bezit, niemand anders in heel Frankrijk heeft ze. Niet dat dat mijn leven verandert, maar ik beleef er veel plezier aan als ik die aan anderen kan laten zien. Ik ben trouwens heel gul, ik deel mijn planten graag met anderen.”
William Waterfield wil absoluut geen verzamelaar zijn. Hij hoeft echt niet alles te hebben van een botanische soort, maar wil alleen bewaren wat hij mooi vindt. “Ik wil niet koste wat het kost Prima Donna in leven houden, omdat hun verzorging zo veeleisend is.”
Er gaan immers heel wat jaren voorbij tussen het ontdekken van een interessante plant in een boek, een tijdschrift of in de botanische tuin van Kirstenbosch in Kaapstad – waar hij als lid is ingeschreven – en de eerste bloei. “Je moet de persoon of de organisatie vinden die de soort aanbiedt op zijn lijst van zaailingen, die dan contacteren en hopen dat je enkele zaadjes toegestuurd krijgt. Vervolgens moet je zaaien, wachten tot de scheutjes uitkomen en daarna vaak nog jaren wachten op de allereerste bloem. Maar wanneer dan, na zoveel inspanningen om een plant te acclimatiseren, die eerste bloem verschijnt, is dat wel een heel intense belevenis.”
De tuin ontworpen door Humphrey Waterfield is met zijn neef wel geëvolueerd. “Eerst en vooral omdat de keuze van gemakkelijk verkrijgbare planten tegenwoordig veel groter is. Ten tweede omdat wij hier niet meer alleen in de winter, maar het hele jaar door wonen. We hebben dus geprobeerd om de bloeitijden te verlengen.”
Ook al zijn juli en augustus de minst interessante maanden, in een tuin gebeurt altijd wat. Maar de periode waar William het meest van houdt, is de laatste week van maart. Dan bloeit de blauwe regen, de Wisteria sinensis. De stenen zuilengalerij van de villa wordt dan overspoeld met ontelbare paarse bloementrossen. Ook in de tuin vieren dan al enkele planten feest, waaronder de prachtige judasboom, Cercis siliquastrum. En tijdens de zachte wintermaanden bloeit aan de Azuren Kust natuurlijk ook de bekende gele mimosa. Een wolkje zon in frissere dagen.
Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier