Carnaval: een ordinaire zwelgpartij of een feest met oude tradities? In Aalst zingen ze alvast “Karnaval da bleif bestoon”. Het voorjaar jeukt.

Zet je bril maar af gij zatlap, het is weer feest”, rockt de jonge vijftiger Raymond van het Groenewoud. Zowel in Aalst, de stad zijner dromen, als in Binche is het begin maart weer uitbundig feest. Overal is het carnaval: van de SambĆ³dromo in Rio de Janeiro tot de Fasching van Keulen en Mainz, van het Bal du Rat Mort in Oostende en de Blancs Moussis in Stavelot tot Rosenmontag in Eupen. Voor een paar dagen wisselen duizenden feestneuzen hun doordeweekse kleren voor bizarre kostuums. Ze zetten maskers op en leggen deftige normen naast zich neer. Iedereen danst, drinkt, knijpt katjes in het donker en in het openbaar. Een jaarlijkse feestroes met optochten en bals, drinkgelagen en hitsige taferelen die het midden houden tussen ongebreidelde lust en geprogrammeerd amusement.

In het Henegouwse Binche lijkt alles rustig. Dat is schijn, want het middeleeuwse stadje ontwaakt uit een lange winterslaap. Als woordvoerster van de Culturele Dienst is Martine Antoine ook promotor van het carnaval, maar meer nog is ze Ć©pouse d’un Gille, een gepassioneerde Binchoise die het feest een meer dan warm hart toedraagt: “Wij vrouwen zijn fier en hartstochtelijk, we amuseren ons kostelijk. Zorgen voor kostuums, maskers en voedsel, gasten ontvangen en zaakjes regelen. Een Gille zonder vrouw is ongelukkig. Iedereen, jong en oud, is betrokken en geestdriftig. Maandenlang werken we aan de kledij en de accessoires. Zes weken voorbereiding, drie dagen feest en de rest van het jaar praten we over carnaval. Ons ongeduld bedwingen, het is moeilijk. C’est vraiment fou.”

Ook in Aalst jeukt het voorjaar en tintelen de zenuwen. Het is de stress van de voorbereiding. Zelfs Kamiel Sergant, toch al dertig jaar keizer van het carnaval, is enthousiast: “Maanden voorbereiding, we maken carnavalswagens en kostuums die ieder naar eigen fantasie ontwerpt. Er is geen opgelegd onderwerp, iedereen doet wat hij wil: inspelen op plaatselijke toestanden, politici hekelen, lachen met Mathilde en Filip. Aalst is nog een van de weinige straatcarnavals. CafĆ©s in en uit, het is een intense happening. We voelen de straat. Er is ook geen onderscheid tussen advocaat en werkloze, met zo’n 2500 mensen zijn we Ć©Ć©n grote groep gelijkgezinden. Dat is uniek in Vlaanderen. Als op het einde prins carnaval de carnavalspop in brand steekt, staan de mensen te wenen. Het zit gewoon ingebakken in onze genen. In Aalst kan wat op andere plaatsen niet meer kan of mag. Dat volkse, het taalgebruik op het randje, als je het verstaat want ons dialect is erger dan dat van Gent, dat is Aalst als oude industriestad, met het zacht anarchistische van Louis Paul Boon, nooit willen luisteren, kritisch zijn en aan hetzelfde zeel trekken. Karel V zei al dat we stoefers, ajuinen en spotters waren. Vandaag willen we die eigenheid bewaren, tegen de commercialisering in. Het moet een feest van de basis blijven, van de zotten die op straat plezier maken.”

Waar komt die vreemde explosie vandaan? Is Gargantua van Rabelais, promiscue en wulps, vreetzak en drankorgel, de perfecte verzinnelijking van het populaire carnaval? Is dit feest der dwazen meer dan georkestreerd vermaak? Wat blijft van de eeuwenoude volksfeesten en heidense rituelen? En waarom smukken mensen zich op met de vreemdste pakjes, waarom onthullen ze wat ze op andere dagen met pudeur omhuld houden, wat schuilt er in hun raadselachtige gebaren? Carnaval, een relict uit oeroude tijden, is met z’n tradities en rituelen zo veelzijdig dat een eenduidig antwoord uitblijft.

“Zoals wij carnaval kennen, spruit het voort uit de christelijke cultuur, zodanig zelfs dat het vooral voorkomt in katholieke landen”, zegt Rik Pinxten, professor vergelijkende cultuurwetenschap aan de Gentse universiteit. “Maar het is een oud, prechristelijk en gevarieerd verschijnsel. In oudere culturen is vooral de relatie tot tijd en seizoenen belangrijk: feesten kondigen het begin van de lente aan. Na de harde winter raken voorraden uitgeput, de mensen zijn spaarzaam geweest en nu de natuur ontwaakt, is het mogelijk dat in tal van culturen de mensen die voedseloverschotten in een roes opmaken alvorens ze opnieuw gebruiken wat de aarde voortbrengt. Alles kan weer, men kan terug naar buiten, de natuur regenereert. Carnaval als een soort lentefeest moet met dergelijke breekpunten te maken hebben. Het valt op dat carnaval in ScandinaviĆ« haast onbestaande is. Daar vieren ze de seizoenen met hun donkere winters anders: met lichtfeesten, met verkiezingen van elfjes en lichtprinsen. Ze volgen andere temporele cycli. Maar ten zuiden van de lijn van maretak, klei en tarwe -een lijn die ongeveer samenvalt met de heirbaan van Keulen naar Beauvais- vieren ze wel carnaval. Het klimaat speelt een rol, meer zou ik daar niet achter zoeken. Door de speling van de geschiedenis zijn dat de streken waar het katholicisme zich het sterkst gehandhaafd heeft.”

On fait le Gille“, zeggen ze in Binche. Weken op voorhand beginnen de eerste repetities van de batteries. Iedere zondag trekken de Soumonces door de straten om mensen uit te nodigen voor de feesten. Met Lichtmis beginnen vermommingen en maskerades. Dan volgen les trois bals – jaja, katholiek, liberaal en socialistisch -, maar de wildste nacht is la nuit des Trouilles de Nouille. Iedereen is onherkenbaar gemaskerd: mannen worden vrouwen en omgekeerd, de een maakt zich dikker en de ander langer, ze gaan op zoek naar slachtoffers in de cafĆ©s en spotten met de zwakheden van de buren. Ten slotte is er de roes van de drie vette dagen. “Met de jours gras schepen we in voor het grote feest”, zegt Martine Antoine. “Op zondag stappen kleurrijke dansgroepen door de stad, pierrots en boeren, harlekijnen en de mam’zelles, mannen die zich in vrouwen verkleden. Het hoogtepunt is vette dinsdag, de enige dag van het jaar dat de Gilles in kostuum op straat komen. Alles begint om vier uur in de ochtend, in de voormiddag zijn de mannen gemaskerd met groene bril en zwarte snor. De muziek is obsederend. Enkel in de namiddag dragen de Gilles hun beroemde pluimhoeden, terwijl ze met sinaasappelen gooien en dansen. Maar de nacht is nog lang.”

Over de oorsprong bestaan verschillende theorieĆ«n. De meest gangbare legende zegt dat Maria van Hongarije, die in Binche resideerde, voor haar broer Karel V en zijn zoon Filips II in 1549 een ontvangstfeest gaf. Dansers waren opgesmukt met een pluimhoed, omdat men dacht dat de inca’s uit Peru, dat door Pizarro was veroverd, er zo uitzagen. Gille zou dan van de courante Spaanse naam Gil komen, zoals ook de sinaasappels naar Spanje zouden verwijzen. “Dat is een grandioze vergissing, het is niet correct. Ons carnaval heeft een Keltische oorsprong. Eerst werd er met ajuinen en brood gegooid, pas later is dat ritueel vervangen door sinaasappelen, een symbool van overvloed. Het was een magisch-religieus feest dat de cycli van de natuur, het einde van de winter en het begin van de lente wou vieren.”

De raadselachtige figuur van de Gille incarneert die overgang. Vandaag prijken op zijn kostuum leeuwen, kronen en sterren, rond zijn heupen draagt hij belletjes om boze geesten weg te jagen en met zijn klompen hamert hij voortdurend op de grond, altijd vergezeld door een trommelaar. Ze schuifelen en stampen op de aarde, opdat de zaden en de lente zouden kiemen. Hun witte verenhoed wuift door de straten van Binche. Trommelaars roffelen oude ritmes, koperblazers spelen een aire de fantaisie. Trance, een voor buitenstaanders vreemde communicatie. “Een Gille is geen clown”, weet de Binchoise: “Zijn bewegingen zijn complex en gaan terug op oeroude dansen die beschermen tegen ziekte, honger en armoede, dansen die een nieuw begin en een wedergeboorte uitdrukken. Nooit spreekt een Gille uit eigen naam, maar altijd voor de hele gemeenschap. Hij is anoniem, daarom is hij gemaskerd. Hij is een soort priester die het wisselen van de seizoenen en de hernieuwing van het leven uitbeeldt. Binche is een schakel in de keten van die universele viering, die teruggaat tot de donkerste tijden. Dit is geen commercieel spektakel, maar een rite, een traditie waaraan de hele gemeenschap deelneemt.”

Mythische restanten van hernieuwing en wedergeboorte? “Het is mogelijk carnaval te interpreteren als het afsluiten van een doodse periode, zelfs van de dood”, zegt Rik Pinxten. “Een nieuw begin aanduiden, kan door het vieren van de vruchtbaarheid. Op het feest geeft men te kennen dat men opnieuw openstaat om vruchten te dragen, zowel in de natuur als door de seksualiteit. Etymologisch speelt in carnaval de verwijzing naar carne, het vlees, zeker mee. En wel in de twee betekenissen: als vleesvoorraad om te eten Ć©n als verwijzing naar het menselijk lichaam.” Maar als carnaval al verwijst naar (de vreugden van) het vlees, dan ook naar het tegendeel daarvan: carnavale zou verwant zijn aan het Toscaanse carnelevare, wat zoveel betekent als vlees derven. Carne vale: vaarwel vlees, een verwijzing naar de culinaire en seksuele onthouding in de vastentijd. Breughel schildert Het gevecht tussen carnaval en vasten: een vette man en een magere vrouw beelden symbolisch de strijd uit tussen overdaad en onthouding. Carnaval wordt het vastenavondfeest waarop nog Ć©Ć©n keer alle remmen worden losgegooid: het zijn de jours gras tegenover de jours maigres.

Nog een taalkundige verwijzing is de carrus navalis, een schip op wielen dat in oude culturen vruchtbaarheidsfeesten luister gaf. In MesopotamiĆ« werd de god Mardoek op een pronkschip geĆ«erd. Tijdens de Egyptische winterzonnewende van 21 december werden Isis en Osiris gevierd met fallussymbolen, obscene liederen en rollende schepen. Als volgeling van Dionysos trok de danser Thepsis op zo’n carrus navalis naar Athene en zong met een satermasker op zijn bokkenlied. Jeroen Bosch schilderde een blauwe schuit, in de Middeleeuwen dobberden talloze narrenschepen op de Rijn, en Firenze vierde feest met vlotten, wagens in de vorm van schepen.

Dat klinkt Keizer Kamiel, naar eigen zeggen al 31 jaar “de groesjten zot van Oilsjt”, bekend in de oren: “Als hoofdstad van het Land van Aelst stond onze stad in de 15de eeuw bekend voor de paardenfokkerij, met gilden als leerlooiers en kostuummakers. Alles begon in 1441 met wagenspelen waarop narren met stadsbewoners en lokale gebeurtenissen lachten. Ze zegden onomwonden de waarheid. Op het einde kregen de rederijkers voor hun zottigheden drie stopen wijn van de baljuw. Later volgden processies binnen de wallen: geen christelijke stoet, maar een ommegang met reuzen. In 1542 toonde Aalst bij het bezoek van keizer Karel de eerste vrouwelijke reus en een massief houten merrie, voortgetrokken door 24 trekpaarden. De gilden uitgedost, het gewone volk verkleed. De vuil jeanetten zijn een herinnering aan de mannen die zich in vrouw verkleedden. Narren sloegen met varkensblazen en gooiden met zemelen, verklede mensen zongen vuile liedjes, gaven zich over aan orgieĆ«n en slemppartijen. Soldaten moesten ingrijpen, de Fransen stelden verordeningen in. Ook de kerk kon er niet meer mee lachen: een jaar sparen en dan alles opdoen, dat was zondig.”

Drie dolle dagen zijn het: een kinderstoet, de carnavalsraadszitting waarop feestvierders de gemeenteraad in z’n hemd zetten en de burgemeester de sleutels van de macht aan prins carnaval overhandigt. De cantiniĆØres, vrouwen die destijds de Franse soldaten met drank, spijs en genot verwenden, bevoorraden nu in de kleuren van Napoleon de Aalstenaars met alcoholische dranken. Bals, de stoet, de ajuinenworp op de markt, de vuil jeanetten met hun kinderwagens en dikke borsten, het verbranden van de pop: ’t is Ć©Ć©n zot geval, zoals Koizer Kamiel treffend samenvat.

Ooit schilderde Goya De begrafenis van de sardien: in Madrid dragen gemaskerde mensen op aswoensdag met veel eerbetoon een grote sardien ten grave. Achter de maskers gaan demonische hartstochten schuil, de groteske symbolen luiden de overgang van carnaval naar de vasten in. Het is een burlesk tafereel, uitbundig en onheilspellend, op het randje van de krankzinnigheid. Misschien komt het antagonisme van leven en alledaagse sleur in geen enkel ander feest zo intens tot uiting als in carnaval. Rik Pinxten: “In tal van culturen gaan breukpunten in de natuur en de maatschappij – de lente, de dood van een koning – gepaard met rituelen die in de antropologie bekendstaan als culturele rebellie. Carnaval kan daar voor een stuk door verklaard worden. Allicht hadden die rituelen oorspronkelijk een religieuze betekenis, maar in de loop der tijden hebben ze een profaan karakter gekregen. Typisch voor die rebellie is de totale omkering van alle waarden en verhoudingen: sociale verhoudingen keren om, mannen en vrouwen wisselen plaats en rol, gezagsdragers geven hun macht af, tijdelijk mag men doen wat verboden is, taboes worden opgeheven en wat respectvol is, wordt belachelijk gemaakt. Zelfs dag en nacht worden verwisseld, want er wordt toch vooral ’s nachts gevierd. Voor carnaval betekent dat: de nar wordt koning, het schip op wielen kan per definitie niet te water gelaten worden, Jan Modaal deelt de lakens uit, morele codes krijgen een losbandig karakter.”

Dat is de omgekeerde wereld, carnaval als tegenstelling tot het dagelijkse leven: the world upside down, le monde renversƩ, die verkehrte Welt of il mondo alla rovescia, iedere taal kent de uitdrukking. Een korte tijd staat de wereld op zijn kop. Zo mocht in Mesopotamiƫ de misdadiger gehuld in koninklijke gewaden de genoegens van de harem smaken, zij het dat hij de volgende ochtend werd terechtgesteld. Griekse Bacchanalia en de Saturnalia bij de Romeinen barstten van de omkeringen. Met St.-Agatha of Weiberfasnacht heersen de vrouwen op de straat. Mensen verkleden zich als dieren, dieren worden verkleed als prins, de bisschop wordt een ezel, de politicus een rund. De straat is aan de gekken en de duivels, iedere stakker is voor een dag agent, rechter of kardinaal, de metamorfose van het geslacht prikkelt speelse en echte travestieten. Onherkenbaar achter hun masker geven Venetiaanse courtisanes en adellijke dames zich over aan wellustige geneugten. Op straten vol wanorde, weg van alle bloedeloze ernst, wordt het leven gevierd in al zijn platheid.

De humanist Erasmus, toch de auteur van een lof der zotheid, vond carnaval onchristelijk. Na een bezoek aan Siena zag hij in de rituelen niet meer dan heidense, bijgelovige en blasfemische tradities verderspoken. En het was een feest van overdaad: dans en dronkenschap, promiscuĆÆteit en zonde. Hoewel lang door de kerk getolereerd, werden carnaval en het daarbij horende gedrag hoe langer hoe meer gereguleerd. “Die strenge moralisering is typisch voor carnaval in katholieke landen”, zegt Pinxten. “De culturele rebellie wordt beperkt tot die paar dagen, dat korte moment dat je ongestraft mag zondigen. Carnaval sluit af met aswoensdag, de symbolische zuivering na de zondige periode. Je zou kunnen zeggen dat de maskers, oorspronkelijk bedoeld om elementen als dood, voorouders of natuurkrachten op te roepen, dienen om te kunnen zondigen zonder gezien te worden. Het is jammer dat de verwijzingen naar dat natuurgebeuren uit carnaval zijn verdwenen. Zoals de haas en de eieren, heidense symbolen van vernieuwing, in het paasfeest zijn verchristelijkt, zo is ook de oorspronkelijke betekenis van carnaval verloren gegaan: de winter doorkomen, de lente beginnen, voortplanting, ontluiken van natuur en seksualiteit, herboren worden.”

Vandaag is carnaval een ambigu feest: enerzijds blijft er de ondertoon van die mundus inversus, het feest waar de waanzin koning is, een uiting van wanorde en levenslust. Anderzijds beheersen commercie en georkestreerd amusement die eenmalige roes tussen nieuwjaar en pasen. As tot as heet het op aswoensdag: dan wordt carnaval bezegeld met een kruisje op het voorhoofd, als begin van de magere vastendagen, ten teken van boete en sterfelijkheid. Maar als dit memento mori deel uitmaakt van het diepere geheim van carnaval, dan blijft het toch ook een aansporing om wild te leven.

Mark Gielen / Foto’s Marc Golchstein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content