de wereld op fiches
De honderdjarige wereldbibliotheek ofte Mundaneum vond na een schrijnend zwerversbestaan uiteindelijk onderdak in een pas geopend museum in Bergen. Utopie, magie en waarde van een universeel repertorium.
Het was mooier geweest als we het gelezen hadden in The Book of Sand, de roman met het oneindig aantal pagina’s. Of beter nog, in The Library of Babel, waarin alle boeken van het hele universum verzameld zijn. Maar onze belangstelling werd gewekt door één enkele alinea van Jorge Luis Borges. In Other Inquisitions, in een essay over John Wilkins, een obscuur 17de-eeuws wetenschapper, ontleedt Borges verschillende systemen om de wereld netjes in vakjes onder te brengen. Hij wijst op de onvermijdelijke dubbelzinnigheden en lacunes van zo’n classificatie en heeft het in die context over het Bibliografisch Instituut van Brussel, opgericht door Henri La Fontaine en Paul Otlet, die de wereld waterdicht onderverdeelden in duizend categorieën.
Na het lezen van het essay zou ik het Office Internationale de Bibliographie of Mundaneum, zoals het later werd genoemd, nog jaren blijven ontmoeten. In een krantenartikel dat de vondst van twee unieke tijdschriften signaleerde. In een chaotisch archief in een bejaardentehuis op de Rogierlaan. (“De bibliotheek is gesloten”, vertelde een dame me met de deur achterdochtig op een kier. “En als u mij nu wilt excuseren, ik moet het archief verplaatsen zodat het niet natregent.”) Op een bordje in de gangen van metro Rogier. (Wie het traject volgde, dwaalde in goede Borges-traditie door een labyrint van gangen om uiteindelijk in een parkeergarage terecht te komen. “Er zijn hier alleen junkies en dozen”, waarschuwde een heer die ik toevallig tegen het lijf liep.) Op een oude wegwijzer in het Parc Léopold die helemaal nergens naartoe leidde. En niemand die er meer van scheen te weten.
“Het Mundaneum is een magisch gegeven”, zegt Jean-François Füeg, directeur van het gelijknamige museum in Bergen waar de collectie uiteindelijk werd ondergebracht. “Iedereen komt hier met zijn verhaal. Ik leerde de wereldbibliotheek kennen via een schoolvriendje. Ze heeft me nooit meer losgelaten. In mijn functie ontmoet ik alleen maar gepassioneerden. Dit is zo’n museum waar mensen binnenwaaien en nooit meer weggaan.”
Klasseren en rangschikken is de hoogste activiteit die de geest kan uitvoeren”, schreef Paul Otlet. “Het is de activiteit die alle andere impliceert. De geest die kan abstraheren, systematiseren en synthetiseren, is er één van hoger niveau.”
Otlet en zijn vriend Henri La Fontaine waren beiden advocaat, telgen uit gegoede, liberaal denkende kringen. Otlet was de zoon van de industrieel, financier en senator Edouard. Paul was een humanistische intellectueel, die op zijn twintigste (in 1888, toen de kolonisatie amper begonnen was) al een gewaagd essay uitbracht: L’Afrique aux Noirs. La Fontaine, veertien jaar ouder, was senator voor de werkliedenpartij, actief in de vrijmetselarij, een overtuigd pacifist en samen met zijn zus Léonie een pionier van het feminisme. Otlet en La Fontaine vonden elkaar in een passie voor de bibliografie. Ze wilden een universeel repertorium opstellen, een lijst van alle boeken van alle tijden over alle onderwerpen in de hele wereld.
“Het project klinkt naïever en ambitieuzer dan het was”, aldus Füeg. “De 19de-eeuwse positivistisch ingestelde intellectuelen waren ervan overtuigd dat kennis de volkeren dichter bij elkaar kon brengen. Zij zagen een universele bibliografie als een bijdrage tot de wereldvrede. Ook praktisch gezien was het geen onrealistisch idee. Men heeft berekend dat er in de 19de eeuw zo’n acht miljoen boeken waren uitgegeven; immens, maar niet onoverkomelijk. Ter vergelijking: in het jaar 1990 alleen al werden er 842.000 gepubliceerd.”
In 1895 richtten Otlet en La Fontaine in Brussel het Office Internationale de Bibliographie (OIB) op. Foto’s van de voorbereidende bijeenkomsten tonen rijen ernstig kijkende heren. Henri en Paul zitten vooraan. De een elegant zijn hoed op zijn knie balancerend. De ander trots, lichtjes naar voor gebogen, met een lader fiches.
Het OIB had de nog steeds gangbare fiche van 12,5 cm op 7,5 cm als standaard geïntroduceerd en hanteerde een verfijnde klasseringsmethode, de Classification Décimale Universelle (CDU), die gebaseerd was op het tot dan algemeen aanvaarde systeem van Dewey. Otlet vond de methode van Dewey met zijn negen categorieën te eng en bouwde de mogelijkheid in om preciezer te zoeken. Waar bijvoorbeeld bij Dewey de Nederlandstalige socialistische beweging in Henegouwen tussen 1885 en 1960 zou worden weergegeven door de cijfers 335-493 (socialisme + België), werd dit volgens de methode van Otlet en La Fontaine: 335.52(493.5)(=393.2)”1885-1960″. In 1910 had het Office al zo’n tien miljoen fiches verzameld, het zouden er uiteindelijk twaalf worden.
De wereld op steekkaartjes, netjes geordend. Reeksen cijfers met kaballa-allure, alsof het wetenschappelijke formules waren die het gevraagde fenomeen meteen opriepen. In zijn boek Penser/Classer bekende Georges Perec dat hij duizelde als hij de CDU bekeek. Hij schreef: “Wat een mirakel dat men het er in de hele wereld over eens is dat 668.184.2.099 toiletzeep is, en 629.1.018-465 de claxon van ziekenwagens.”
“Wij verschillen fundamenteel van Otlet”, zegt Füeg. “Otlet zag de wereld als een eindig geheel, dat je kan vatten en doorgronden. Door elk verschijnsel een nummer te geven, had hij het onder controle. Wij kijken aan tegen een oneindig universum. Maakt het iets uit dat er een nummer is voor oneindigheid?”
Toen Otlet in 1944 overleed, zei een van zijn vrienden: “Wat jammer dat je al je energie niet beter hebt gebundeld. Je hebt zoveel gedaan en zo weinig bereikt.” La Fontaine kon bij zijn dood in ’43 op een glansrijke politieke loopbaan en een Nobelprijs voor de vrede (1913) terugkijken. Otlet moest naast zijn talrijke verwezenlijkingen een aantal teleurstellingen verwerken die van hem een bitter man maakten.
Paul Otlet zag zijn bibliotheek, die hij het Palais Mondial noemde, als een onderdeel van een Cité Mondiale, een nieuw Babel in het teken van de universele kennis, wetenschap en onderzoek. De eerste plannen voor zijn stad dateerden uit 1912 en waren van de Noorse architect Hendrik Andersen. Later verkoos Otlet de modernistische visie van Le Corbusier. Het project verhuisde van Tervuren naar Genève naar Den Haag. Niemand nam het serieus, maar voor Otlet werd het een obsessie. Er bestaat een verslag uit ’41 waarin hij zijn idee aan de commissaris van de Führer trachtte te slijten. Pikant detail: Andersen trok met zijn afgewezen plannen naar Mussolini, die bijzonder enthousiast was.
In het begin had de Belgische regering wel oren naar wereldgrote ideeën en in 1919 kreeg het Palais Mondial een deel van het Jubelparkpaleis. Op dat moment deden Otlet en zijn volgelingen meer dan fiches invullen. Ze verzamelden ook affiches, postkaarten, foto’s en zelfs objecten. “Niet alleen gedrukte documenten zijn belangrijk, alles is informatie”, vond een vooruitziende Otlet. Uiteindelijk vulde hij zo’n zestig zalen met wat Le Corbusier omschreef als “stukjes karton en gekleurd papier en allerhande prentjes die samen de geschiedenis van de mensheid in beeld brengen.”
Het Mundaneum is de Wandelende Jood onder de bibliotheken en de tocht begon al in 1922. Eerst moest er in het Jubelpark plaats worden gemaakt voor een commerciëler idee als La foire internationale du caoutchouc. Vervolgens werd het museum in 1934 gesloten voor verbouwingswerken, en nooit meer heropend. In 1941 ontruimde de Duitse bezetter een aantal zalen voor een expo over nazi-kunst. Wat restte van het Mundaneum werd overgebracht naar het Pasteur Instituut in het Leopoldpark. Daar bleef het archief tot 1972, toen de regering het gebouw opeiste. Alsof het louter oud papier was, werd de bibliotheek gedumpt in een kantoor aan de Leuvensesteenweg. In 1980 werd het volledige arsenaal aan fiches naar de Koninklijke Bibliotheek overgebracht, het overige materiaal ging naar een ouderlingentehuis op de Rogierlaan.
“Een absoluut dieptepunt”, zegt Füeg. “De vrienden van het Mundaneum deden zo goed mogelijk hun best om alles te bewaren en te stockeren. Maar het was in die omstandigheden onbegonnen werk. Toen de Franstalige Gemeenschap besloot het archief te redden, bevond het zich op verdieping -2 van de Rogierparking.”
Bij elke verplaatsing verloor het Mundaneum aan coherentie en volledigheid. In 1970 werd zeventig ton materiaal vernield, in 1980 nog eens 23 en in 1993 moesten zes containers eraan geloven.
In het Mundaneum Museum klasseert men de zes kilometer documenten die de volgelingen van Otlet en La Fontaine hebben nagelaten. De kisten zijn nog niet allemaal leeg, het wordt duidelijk hoeveel er wel is. “Een schat”, zegt Jean-François Füeg. “Vooral voor onderwerpen die de stichters na aan het hart lagen – pacifisme, feminisme, anarchisme en socialisme – hebben we een ongelooflijke hoeveelheid informatie.”
Het museum moet een documentatiecentrum worden, dit keer met computers. In een opstelling van striptekenaars Schuiten en Peeters, ook Mundaneum-fans, probeert men niet alleen de nuchtere feiten maar ook de romantiek en magie van het oude museum te vatten. De bureaus van La Fontaine en Otlet werden nagebouwd. Dat van Henri oogt elegant en opgeruimd met een vleugelpiano en kunstwerkjes. Dat van Paul is chaotisch en onoverzichtelijk, met de man als een schaduw achter zijn stapels papieren.
Otlet en La Fontaine zijn quasi onbekend gebleven, amper een voetnoot in de doorsnee-encyclopedie. “Het Mundaneum was een uniek instituut”, zegt Füeg. “La Fontaine en Otlet waren uitzonderlijke individuen, visionair, met ideeën die hun tijd ver vooruit waren.”
Voor zijn dood vroeg Paul Otlet aan zijn erfgenamen om zijn bibliotheek zorgvuldig te bewaren en niet één stuk weg te gooien. “Alle documenten vormen een geheel. (…) Mijn archief is een Mundus Mundaneum, een hulpmiddel om de wereld te verkennen. Bewaar alles. Doe met mijn documenten zoals ik zou hebben gedaan. Zij vormen het hart van het Mundaneum.”
Op het kerkhof van Etterbeek staat een afgevlakte piramide met een grote globe bovenop. De laatste rustplaats van Paul Otlet. Het opschrift luidt: “Paul Otlet, il ne fut rien sinon Mondanéen.”
Museum van het Mundaneum, rue de Nimy 76 (bij de Grote Markt), 7000 Bergen. Open van dinsd. tot zond. van 10 tot 18 u.
Lene Kemps / Foto’s Tom Niemans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier