Konstantin Grcic is de eregast van Interieur, Max Borka de directeur van de woonbiënnale in Kortrijk. Een dubbelgesprek over de poëzie van design.

Meerkeuzevraag. Wat gebeurt er als je de directeur van Interieur met zijn eregast aan tafel zet?

A. Er wordt stevig gedronken.

B. Gesprekspartners wisselen ijverig roddels uit.

C. Er wordt ernstig gediscussieerd over het heden, het verleden en de toekomst van design. En over, euh, wekkers.

Deze namiddag, althans, luidt het juiste antwoord: C.

Logisch ook: Konstantin Grcic en Max Borka zijn in Parijs voor zaken, en daar valt nu eenmaal niet mee te lachen.

De designer is uit zijn atelier in München overgevlogen voor een opdracht van een belangrijk reclamebureau, dat zijn nieuwe kantoren vestigt in een voormalig warenhuis vlakbij place de la République. De biënnaledirecteur doet wat van een biënnaledirecteur wordt verwacht: mensen ontmoeten. Hij heeft vandaag honderd en één afspraken, met designers en architecten voornamelijk. De zeventiende editie van Interieur, Borka’s eerste, staat voor de deur, de tijd dringt, de eerste deadlines naderen.

De tentoonstelling met werk van de eregast wordt een van de belangrijkste evenementen in Kortrijk. Maar op deze hoogzomerdag weet Grcic nog altijd niet hoe hij de door hem gekozen ruimte, een lange gang tussen twee tentoonstellingshallen, moet invullen. “Mijn werk is veeleer ernstig”, zegt hij. “Ik denk dat het verkeerd zou zijn om het te tonen op een ludieke, grappige manier. Maar anderzijds moet zo’n tentoonstelling ook de bezoekers entertainen.”

Grcic weet wel al welke grammofoonplaten hij straks meebrengt naar de muzikale avond, als ’s werelds belangrijkste designers hun favoriete muziek komen draaien, een idee van Borka dat perfect weergeeft waar hij met Interieur naartoe wil: een biënnale die met de tijd mee is, volgt wat er leeft in de wereld.

“Ik hou het meest van punk”, zegt Grcic over zijn muzikale voorkeuren. “Rechttoe, rechtaan – die attitude. Punk en hardcore hebben mijn leven veranderd. En punk is verwant aan mijn eigen houding tegenover design: straightforward, speed, no fuzz.”

En zo is de toon gezet voor een dubbelgesprek over Interieur, poëzie en stilte.

Max Borka: Konstantin hersnijdt de geschiedenis. Van vertrouwde objecten die door generaties werkers tot een archetype zijn gekneed, houdt hij enkel de essentie over, het naakte object. Eigenlijk hebben we hem om de verkeerde reden gevraagd. Ik was op zoek naar een contrast. Het grondplan van deze biënnale bestaat uit een dambordpatroon met blokken van vier meter bij vier: een ideale metafoor voor de hedendaagse stad, die zich overal uitstrekt, zonder centrum. De tentoonstellingen zijn gespreid over de hele oppervlakte.

Ze worden aan elkaar gelinkt door een soort metroplan, dat werd ontworpen door de architecte Anne Mie Depuydt, overigens nog voor ik werd aangesteld als directeur van Interieur. Het idee was dat de bezoekers nooit zouden stilstaan, dat er geen tijd zou zijn voor contemplatie. Maar in die drukte wou ik ook een rustpunt, een zekere poëzie. Ik beschouwde Konstantin als de designer van de stilte. Ik had enkele tentoonstellingen van zijn werk gezien en die waren bijzonder, ja, stil. En dus dacht ik, dat wordt een perfect contrast. Ik wou ook een link tussen design en poëzie. Toen ik het daar met andere mensen over had, zei iedereen onmiddellijk: ‘Vraag Konstantin.’ Eigenlijk was het in één minuut beslist. En toen stelde hij voor om zijn tentoonstelling naast de bar in te richten. Hoe luider, hoe liever. Intussen weet ik niet meer zeker of hij wel graag de designer van de stilte wil worden genoemd.

Konstantin Grcic: Het is erg moeilijk om je eigen werk vast te pinnen. Het is voor jou makkelijker om mijn werk te beschouwen, van buitenaf, dan voor mij, van binnenin. Toen je mij vroeg als eregast wou ik iets expressievers doen dan tevoren, anders gaan denken. Eigenlijk vind ik het best leuk dat je me de designer van de stilte noemt. Ik denk ook dat ik uiteindelijk wel terugkeer naar die stilte. Als bezoeker van beurzen, in Milaan of Keulen of Kortrijk, heb ik ook altijd genoten van kleine, bescheiden tentoonstellingen. Die je naar binnen zuigen. Misschien omdat je een grotere inspanning moet doen.

Max Borka: Voor mij was het essentieel om als eregast een echte designer te vragen. Vier jaar geleden was Jean Nouvel de eregast, maar voor hem is design mother’s little helper: de architectuur komt eerst. Rolf Fehlbaum, de eregast van de vorige editie, is een promotor van design, maar zelf geen designer. Nouvel is een grote showman, hij bouwt gebouwen als films, een beetje in de stijl van een Luc Besson. Hetzelfde voor Fehlbaum. Die bouwt een museum voor zijn bedrijf, Vitra, en daarna wil hij een nog groter museum. Konstantin, daarentegen, maakt bijvoorbeeld een mandje. Heel goedkoop, in ordinair materiaal: transparant plastic. Als consument leg je zelf associaties. Je koopt dat voorwerp, en dan staat het bij je thuis. Het duurt enige tijd voor je merkt dat er iets bijzonders is aan dat voorwerp, maar je weet niet wat precies, en dat is poëzie in design. In een gedicht komt de helft van de essente niet van de woorden, maar van de lege ruimte ertussen. Konstantins design heeft ook zo’n ruimte nodig. Je kan dat niet verklaren, zoals je niet kan verklaren waarom een gedicht slecht is of goed.

Konstantin Grcic: Ik ben het eens met Max, al kan hij het wellicht stukken beter uitleggen dan ikzelf. Ik denk dat het verkeerd zou zijn mezelf de designer-dichter te noemen. De witte ruimte tussen de woorden staat open voor interpretatie. Er ontstaat er een dialoog met de lezer, of niet. Als designer heb ik een zeker begrip van de functionaliteit van een voorwerp.

Maar een voorwerp moet meer doen dan het vervullen van een functie. Een voorwerp kan niet alleen een meid zijn, het moet een aantrekkelijke, leuke meid zijn. De dialoog tussen een voorwerp en de gebruiker ervan kan ik niet dicteren. Je kan die dialoog ook niet beschrijven. De essentie, voor een designer, is het echte leven: observeren what is right there in front of us. Dat is niet intellectueel, wel zeer natuurlijk, direct ook. Je moet dingen vatten die eigenlijk zo evident zijn dat ze doorgaans overzien worden.

Max Borka: Ik kreeg het verwijt dat we op de biënnale te weinig aandacht hebben voor toegepaste kunsten, dat we enkel en alleen industrieel design tonen. Maar niets is minder waar. Vroeger had je een duidelijk verschil tussen functionele voorwerpen en de toegepaste kunsten, die niet noodzakelijk functioneel hoefden te zijn. Nu is er een generatie designers die beide combineert. Neem een alarmklok, een wekker. De functionele wekker is al uitgevonden, je kan zo’n toestel van Braun niet verbeteren. De jonge generatie designers weet dat. Daarom maken ze voorwerpen met een toegevoegde waarde. Matali Crasset heeft een radiowekker ontworpen voor Thomson die eruitziet als een megafoon. Het is niet eens een mooie klok, en het is zeker niet haar beste voorwerp, maar het ding doet me denken aan de Russische Revolutie, en aan de vakantiekolonies van toen ik klein was: de megafoon die het woord verspreidt, als een symbool. Misschien maakt niet iedereen dat soort associaties, misschien zeggen de meeste mensen gewoon: ‘Wat is dat lelijk ding?’ Die radiowekker is niet louter een voorwerp: het wordt een deur van perceptie (naar Aldous Huxley die het had over the doors of perception, bron van inspiratie destijds voor de popgroep The Doors, jb). Het voorwerp opent nieuwe werelden. En wie weet, misschien heeft Matali Crasset met opzet een lelijke wekker gemaakt. De lelijkheid, de agressiviteit van het wakker worden. Dat is wat ik bedoel met toegevoegde waarde, en dat is voor mij toegepaste kunst. De aanpak van veel designers is verwant aan die van kunstenaars. Waarom zou je anders in 2000 nog een wekker ontwerpen?

Konstantin Grcic: Als je terugkijkt naar het begin van de twintigste eeuw, De Stijl, Bauhaus – functionaliteit, het vereenvoudigen van voorwerpen, het elimineren van débris, het streven naar de pure machine – toen was dat nieuw. Je kon daarover discussiëren, maar vandaag is die discussie vervelend. De component die een wekker laat functioneren is de microchip. Ik hou niet van de term ’toegepaste waarde’. Het doet me denken aan de reclamewereld, marketing. Zoals je kleur aan iets toevoegt om het beter te doen verkopen. Ik zou het eerder een nieuwe functie noemen. Een functie die iets toevoegt aan onze levens, aan onze woningen: dàt is, denk ik, vandaag de uitdaging. Een voorwerp moet je leven rijker maken. Ik vind het gezicht van een voorwerp belangrijk. Dat de knoppen aan de achterkant van een klok een gezicht vormen, bijvoorbeeld. Dat klinkt misschien banaal, maar het maakt het voorwerp zoveel mooier. De temperatuur van een voorwerp is een ander voorbeeld, of een stoel die als je hem voor het eerst opneemt vederlicht is, terwijl je net iets heel zwaars verwacht. Voor een Finse fabrikant heb ik enkele jaren geleden een glas ontworpen. Ik heb me destijds afgevraagd: hoe kan ik iets toevoegen aan een glas? En ik heb een stapelsysteem bedacht, een randje aan de binnenkant. Heel functioneel, maar door dat randje lijkt het ook alsof er altijd water in het glas zit: een illusie. Ik hou van dat soort dingen. Het heeft inderdaad iets te maken met poëzie. Je stopt een moment, je lacht even.

Max Borka: Het verschil tussen kunstenaars en designers is er een van strategie, maar het vertrekpunt is vaak hetzelfde. Jij zegt: ‘Ik ontwerp geen alarmklok, ik ontwerp een alarmklok voor een vriend.’ Voor een kunstenaar is de weigering essentieel. De kunstenaar is degene die ‘nee’ zegt. Degene die niet naar het feest komt, die zegt: ‘Het feest is morgen, als iedereen weg is.’ Een kunstenaar maakt één stuk dat precies zijn mening uitdrukt en gaat dan iets drinken. Eén stuk, meer niet. De designer heeft een andere strategie. Je kan zijn producten als intruders beschouwen. Dat geldt zeker voor gewone spullen. Neem het Coca-Cola-flesje. Ik denk niet dat iedereen dat onmiddellijk een fantastisch voorwerp vond. Of de plastic papiermanden van Karim Rashid ( zie interview pag. 132) die worden verkocht voor tien dollar. Ik denk dat veel designers design haten. Omdat ze eigenlijk van de ordinaire voorwerpen houden.

Konstantin Grcic: Ik hou van design. Ik denk niet dat ik aan design zou kunnen doen zonder ervan te houden. Design is een deel van mijn leven. Je kan natuurlijk discussiëren over wat design precies is.

Maar vergelijk het met popmuziek, een lied dat plotseling op nummer één staat in de hitparade, en dat je begint te haten ondanks het feit dat het een goed nummer is. Neem Philippe Starck. Ik vind dat hij fantastische dingen heeft gedaan, maar nu zijn veel mensen allergisch aan zijn werk omdat het te populair is geworden.

Max Borka: Mensen kijken naar het programma van Interieur en ze kennen de designers niet. Maar Starck, die kennen ze. Als je een voorwerp ziet van Philippe Starck, verwacht je ergens dat de man zelf er op elk moment gaat uitspringen. Ik had het daarnet over de deur van perceptie. Het eerste wat je in dit geval ziet als je de verpakking opent, is Philippe Starck die staat te lachen. Het Groninger Museum van Starck en Mendini is een verschrikkelijk gebouw, en het ergste is dat het een kunstmuseum is: het is een handtekening in de vorm van een gebouw, en niets kan erin overleven.

Massimo Morozzi vertelde mij dat zijn ergste ervaring van de voorbije weken een bezoek was aan Bon, het restaurant van Starck in Parijs: het eten was niet lekker. De meeste designers die op Interieur zijn uitgenodigd hebben niet onmiddellijk een duidelijke signatuur. Zelfs Morozzi. Wat hij het liefst doet, is artdirector zijn voor zijn merk, Edra. Karim Rashid is misschien de enige uitzondering.

Konstantin Grcic: Het is een andere generatie. In de jaren ’80 werden designers voor het eerst op grotere schaal beroemd. Ze kregen meer aandacht in de pers. Ze stonden in de bladen met hun privé-leven. Dat ging toen zo, het was een teken van de tijd en het heeft veel goeds gedaan voor design in het algemeen. De generatie die nu bezig is, heeft veel te danken aan die populariteit van de vorige generaties. Maar uiteindelijk gaat design over het creëren van een goed product, en niet over het creëren van een personage. Anderzijds speel ik het spel mee. Ik geef interviews, mijn werk wordt tentoongesteld. Ik denk dat het belangrijk kan zijn om achter het voorwerp te kijken, om de persoon die het heeft bedacht te leren kennen.

Iedereen is ijdel. Ik spreek graag over mijn werk, ik leg graag uit wat de voorwerpen niet kunnen vertellen. Wat ze ook niet hoeven te vertellen.

Max Borka: Ik denk dat designers niet meer voor de eeuwigheid werken, maar dat de consumenten wel nog voor de eeuwigheid kopen. De notie van tijd in design verandert. Vroeger bracht je je leven in één huis door. Nu leef je vijf levens, in vijf huizen. Een beurs als Interieur volgt meer en meer het systeem van de mode. Vroeger presenteerden de bedrijven één nieuwe stoel, tussen een hoop ouder meubilair. Nu hebben ze elk jaar een volledige nieuwe collectie. Meubelbedrijven krijgen dezelfde problemen als textielbedrijven.

Maar je koopt geen broek voor de rest van je leven, terwijl een tafel bij wijze van spreken drie generaties moet meegaan. Maar de meubelbedrijven moeten mee, want ze willen in de bladen staan, en die willen alleen nieuws.

Konstantin Grcic: Ik vind inderdaad dat een meubel geen heel leven moet meegaan. Kledingstukken desintegreren op een mooie manier. Je geeft ze aan een liefdadigheidsinstelling, of je poetst er de vloer mee. Met meubilair hebben we een andere relatie. Misschien is het een psychologisch vraagstuk. Een oplossing kan zijn: leasing, zoals in de auto-industrie. Meubeldesign verandert veel sneller, onze behoeftes veranderen, en dus moeten we een nieuw systeem creëren voor het meubilair dat we niet meer nodig hebben.

Jesse Brouns / foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content