Het meest actuele, dit. Brandend actueel. Schroeiend actueel. Want neen, evident is het niet, de vreemdelingen herbergen. Regeringen bijten er de tanden op stuk, de onze niet het minst. Maar een barmhartig werk, dat zeker, bevestigen die lost boys in het asielcentrum in Steenokkerzeel. “This is like parents.”

Het zomert. En hun doorgaans stille wanhoop wordt plots hoorbaar. Almaar luider. Nogal oorverdovend zelfs, sinds ze als dreigende lemmings op daken, kranen en steigers klauteren. “Chantage”, oordelen de oordelers. “Niet luisteren, zéker niet toegeven, anders is het einde ver zoek.” Klopt als een zwerende vinger, natuurlijk. Maar een antwoord is het niet. En de vragen blijven. Vooral deze : hoe wanhopig moet je zijn om zonder eten naar de hemel te klimmen ? Om te stoppen met drinken – ooit geprobeerd, iemand ? Om liever te sterven op de drempel voor een gesloten deur, dan terug te keren naar de bekende geuren, geluiden en warmte van thuis ? Hoe wanhopig moet je zijn om jezelf achter te laten en niemand te worden in een of ander neverland ? Wanhopig, en tegelijk ontzettend hoopvol natuurlijk. Hoopvol dat die verhalen over het beloofde land waar zijn.

Asielbeleid, een molensteen

Zelden hoop zo indrukwekkend en van nabij aan het werk gezien toen enkele honderdtallen papierlozen de Gentse Sint-Antoniuskerk in mijn straat bezetten, twee jaar geleden. Hoewel, bezetten. Met de liefdevolle goedkeuring van de pastoor, dan wel. Zijn antwoord aan verontwaardigde kerkgangers uit de buurt. “Moet de kerk het dan niet opnemen voor de zwakken ?” Geen speld tussen te krijgen.

Kun je het iemand kwalijk nemen dat hij gaat voor beter ? Voor een beter leven dan hem was uitgeloot ? Hoe zouden we zelf zijn ? Hoe zijn we zelf ? Maar goed, in de praktijk willen die volksverhuizingen nogal wat problemen opleveren. Systemen die gefundeerd zijn op grenzen, dreigen uiteraard te bezwijken als er gaten vallen in dat fundament. Asielbeleid, geen minister die er ooit populair mee werd. Annemie Turtelboom kent het gewicht van de molensteen intussen. En uiteraard sputtert het niet alleen hier. Bij beleidsmakers wereldwijd blijft de problematiek bij het dagelijkse brood als zand tussen de tanden knarsen.

Geen gevangenis

Maar barmhartig is het hoe dan ook, om de deur open te zetten voor verdwaalde gelukzoekers. Een dak geven, een bed, een douche, eten en drinken. Rust en veiligheid, kortom. Dat is wat het team doet in het open asielcentrum van Steenokkerzeel. Hier komen minderjarigen zonder papieren terecht, die her en der in Vlaanderen ‘gevonden’ worden. Jongeren, vaak nog kinderen, die op hun eentje de wijde wereld in werden gestuurd. Door de ouders soms, op hoop van zegen. Dat hun kinderen een mooier leven zouden vinden dan zij hun kunnen geven. En dan misschien, ooit, de achterblijvers kunnen helpen. Niet zelden is het de primus die erop uit wordt gestuurd. De opvallend pientere blikken die ons die ochtend begroeten, bevestigen dat. Net als het snelle gemak waarmee ze zich het Nederlands eigen maken.

“Ze verblijven hier maximaal één maand”, zegt directeur Stef Vercruysse. “De meesten dienen een asielaanvraag in, en verkassen in afwachting naar de jongerenafdeling van andere asielcentra, of specifieke opvangcentra van de Bijzondere Jeugdzorg. Ze krijgen een voogd toegewezen. Iemand die hun dossier helpt op te volgen, en de jongere begeleidt in het administratieve kluwen. Iedereen kan, na een specifieke opleiding, voogd worden. Het voogdensysteem is nog jong, en wordt steeds beter uitgewerkt. Maar het is, volgens mij toch, een goed concept. Sommigen verkiezen ook terug te keren naar huis. Nog anderen gaan gewoon weg, we sluiten ze hier niet op. Vaak hebben ze de mensensmokkelaar nu eenmaal een bedrag betaald, goed voor drie pogingen om in Groot-Brittannië te raken. Is de eerste mislukt, dan willen ze terug om nog van de twee andere gebruik te maken. We nemen vijf keer per dag de aanwezigheden op en melden de verdwijningen aan de politie. Maar nogmaals : het is hier geen gevangenis.”

Naar huis bellen

Na een vaak maandenlange tocht is dit centrum voor vele jonge sans-papiers het allereerste rustpunt. De tocht ging te voet, met de boot, met de trein, in de laadbak van vrachtwagens. Van alles wat, meestal. Of ze werden op het vliegtuig gezet, hier in de luchthaven opgepakt door de politie en rechtstreeks naar Steenokkerzeel gebracht, of naar het zustercentrum in Neder-over-Heembeek. Zolang ze geen achttien zijn, hebben ze immers recht op bescherming en opvang. Ouder, al is het één dag ? Dan staan ze er alleen voor. “Een absurd idee, misschien. Maar goed, er moet ergens een grens getrokken worden. Gevolg natuurlijk is dat er vaak gelogen wordt over de leeftijd. Daarom voert de Dienst Voogdij bij twijfel een leeftijdstest uit bij de jongere. Op basis van foto’s van onder meer de sleutelbeenderen, kunnen ze een leeftijd bepalen. De foutmarge ? Twee jaar, in het allerslechtste geval.”

Het eerste wat de meesten doen als ze hier aankomen : naar huis bellen. Vragen hoe het thuis gaat. En zeggen aan vader en moeder dat ze veilig zijn. De waarheid krijgt vaak een wrong, natuurlijk wel. Om ze niet ongerust te maken. Om, vooral, niet te ontgoochelen.

Achtendertig jongeren zitten er vandaag in Steenokkerzeel. Vijfendertig jongens, drie meisjes. De leeftijd loopt van acht tot achttien, het gros tussen vijftien en achttien. De meesten uit Afghanistan, vaak gevlucht omdat het er iets te heet onder de voeten werd. “Vader of nonkel heeft een Amerikaan geholpen, en de familie vreest wraakacties van de taliban. Bijvoorbeeld.”

Het dagschema is strikt ingedeeld. Ontbijt tot kwart voor negen. Kamers poetsen van negen tot tien. Nederlandse les van tien tot twaalf. Sport of recreatie van twee tot zes. En nog een avondactiviteit tot elf uur. “Die vaste structuur is nodig”, zegt begeleidster Tine Mathijs. “Na maanden onderweg te zijn, geeft ze dat rust. Het helpt ook hun zorgen te vergeten. En het leert ze om te gaan met structuur, zodat ze straks meekunnen op school of een andere instelling.”

Hunkerend ijdel

Het is negen uur, en Tine controleert kamer per kamer of er wel degelijk iemand aan het poetsen is. Sommigen liggen nog te slapen. Anderen zijn al klaar en zijn in de binnentuinijverig de les van straks aan het voorbereiden. Drie constanten in de kamers. Knuffelberen, “een van de eerste dingen die ze ons vragen”, slippers, just like home, “we hebben er niet genoeg, we helpen ze er te kopen als we een uitstap naar Brussel maken” en mp3-spelers, “vaak het enige wat ze bij zich hebben als ze hier aankomen”. Infusen lijken het wel, die witte oortjes waarmee iedereen rondloopt. Continue troost. En universeel hip jongerenaccessoire, vooral. Ze mogen dan al dubbel zo snel geleefd hebben als velen van hun leeftijdsgenoten, ze zijn nog net zo hunkerend ijdel.

Het valt op als ze verzamelen voor de les. Verzorgde looks. Gel in het haar, ik ruik verschillende zoete aftershaves, en waar mogelijk wordt afgewerkt met een accessoire. De Afghaanse Ahmad bijvoorbeeld. Komt binnen, ziet Daan tekenen, verdwijnt even en keert terug met een pet, bestudeerd nonchalant zijwaarts opgezet. Het ontroert, hun ijdelheid. Wat zouden ze graag jong mogen zijn. Ze snakken naar plezier. Maar volgen met onvoorstelbare discipline en leergierigheid de les. Naast mij, Ylber uit Albanië. Vijftien. Ietwat angstige blik. Groot en mager, opgeschoten. En een donzige bovenlip die me in al zijn ambitie een brok in de keel bezorgt. Tine geeft rustig les, en met de glimlach. Iedereen betrekt ze, ook Behzad uit Iran, die de stap van Farsi naar Nederlands duidelijk gigantisch vindt. Maar zich door het enthousiasme van zijn kompanen laat meetrekken.

“Niemand slaat me hier”

De Indiase Chaz, zestien en razend gemotiveerd, trekt de kop. “Toen ik de eerste dag hoorde dat ik hier les zou krijgen, trok ik de neus op. Maar wat een fantastische lessen zijn dat hier. En wat een goede leerkrachten. Niemand slaat je. Zelfs niet als je een fout maakt. Ik mag vragen stellen, suggesties doen, mijn mening geven. Ik heb dat nog nooit meegemaakt. Nu is het mijn ultieme wens om hier naar school te gaan. Ik hoop het Nederlands snel onder de knie te krijgen, om zo snel mogelijk mee te kunnen draaien in een Vlaamse school. Ooit hoop ik leerkracht te worden. Of arts.” Hoe hij hier kwam ? “Met het vliegtuig. Ze hebben me opgepakt in de luchthaven. Maar niemand heeft me geslagen.” Waarom hij India verliet ? “In India had niemand respect voor mij. Ik werd geslagen. Ik had er geen toekomst.” Zijn familie ? Een vraag waar ik meteen veel spijt van heb, als ik zijn gebroken blik en volgeschoten ogen zie. ” Sorry I asked. ” Hij glimlacht. ” No problem. Here. This place is like parents.”

Middag, lunchtijd. Radjen komt naast me zitten. Ook uit India. Op zijn onderarm zie ik I Love gekerfd staan. De naam van de geliefde zit weggemoffeld onder een polsbandje. ” From long time ago“, benadrukt hij. Een studiebeurs in Engeland was hem beloofd. Veel geld betaald. Hij had in het vliegtuig zorgvuldig het vasteland in het oog gehouden. Een kanaal had hij niet gezien voor de landing. En dus wist hij dat er iets fout zat. Valse beloften waren het geweest. Bedrogen. Of dat is toch wat hij vertelt. Hij heeft het lastig. “Ik kan niet slapen. Tension, too much tension. Ik weet dat mijn moeder veel betaald heeft om mij een toekomst te geven. En ik wil het waarmaken, koste wat het kost. Ik heb slaappillen gevraagd. De eerste drie nachten hebben ze het me geweigerd. Nu krijg ik er wel, en nu slaap ik beter.” Het is een bekend probleem hier. Stef Vercruysse : “’s Nachts herbeleven nogal wat jongens de gruwelen waarvoor ze vluchtten. Ze horen de bommen vallen, de kogels fluiten. Ook de stress van hun situatie houdt ze wakker. Of ze krijgen hun weerbots van de lange tocht. Sommigen geven we therapie. We organiseren ook specifieke relaxatielessen.”

“I’m from nowhere”

13 uur, platte rust. Er wordt wat gebabbeld op het grasveldje achteraan. De tekeningen van Daan worden nauwgezet gevolgd, fier poseren ze. Iemand zet muziek op, That’s not my name van The Ting Tings. De kleine Monica uit Angola, acht is ze, begint meteen teshaken. De jongens glimlachen. Ze beschermen en begeleiden het meisje als een kleine zus. Haar bijnaam : baby. Een kranig ding, samen met haar broer van vijftien werd ze door haar familie op het vliegtuig gezet. Waarom ? Daarom. In de hoop dat de hemel inderdaad blauw is, daar over de regenboog.

En dan komt Idris op me af. De jongen met de hoogst ernstige blik, die me al de hele dag argwanend in het oog heeft. ” Can I have two minutes of your time ?” Ik knik. In feilloos Engels en in een hoog tempo begint hij me te ondervragen. Waarom ik dit artikel maak, wil hij weten. Wat de lezers moeten voelen. Waarom ik hier überhaupt over schrijf. “I suppose you were out of topics.” Ik vraag hem vanwaar hij komt. “From nowhere. The earth belongs to nobody.” Uit het gesprek blijkt later dat hij uit Afghanistan komt. Vijftien is hij. “Maar volgens de leef-tijdstest ben ik zestien, wie ben ik om dat tegen te spreken ?”

Hoogst intelligent, duidelijk. En hard gekwetst en verbitterd. Alle journalisten zijn slecht – “With all due respect”. Niemand zegt hoe de situatie in Afghanistan écht is. “Wie bewapent de taliban, denk je ? Waarom bombarderen ze de opiumvelden niet, denk je ? Amerika doet zoals Microsoft : virussen creëren, om daarop antivirussen te kunnen verkopen. Het systeem is net hetzelfde.” Hij slaat zijn groene ogen neer, na elke zin. Mens, wat is hij kwaad. En wat kan ik het hem kwalijk nemen. Wat hij later wil doen ? “I want to unveil the reality.” Een goede journalist worden, misschien ? “Dan doe je net het omgekeerde. Want als journalist moet je ofwel buigen voor de politiek, ofwel het kapitalisme.” Of hij geen hoop heeft dat zijn generatie het ‘beter’ zal doen ? Hij krabt in zijn hippe sikje. “No.”

Dit is meer dan de typische anti-allescrisis die elke puber doormaakt. “Idris heeft heel wat geweld meegemaakt”, zegt Stef Vercruysse, zonder in detail te gaan. “En van zeer nabij. Onze psychologe begeleidt hem nauwgezet. Hij is ontzettend intelligent, en dat maakt het er niet makkelijker op. Ik mag er niet aan denken dat ze hier allemaal zijn verstandelijke niveau zouden hebben.”

“Neem elke jongere au sérieux”

14 uur. Met badmintonrackets, frisbees, twee voetbalgoals en volleyballen wandelen we naar het grote grasplein wat verderop. Iedereen doet waar hij zin in heeft. De begeleiders steken hier en daar iets in gang, maar dringen zich niet op. Ik zie India met Somalië badmintonnen. Albanië leert volleybaltechnieken aan Iran. China frisbeet met India. Afghanistan, Albanië, Angola, Iran en Nepal voetballen een partijtje. En wij proberen touwtje te springen met de kleine Monica. Terwijl ze later badmintont, tekent Daan haar. Na afloop bekijkt ze het. Ze lacht, maar met een frons omdat Daan haar volgens haar te klein heeft getekend : “This is like a child.” Het klinkt schrijnender dan ze het bedoelt.

16 uur. We gaan weg, geven ze een hand. Dat we altijd welkom zijn, zegt Chaz. In zijn huis dat het zijne niet is. ” Good luck“, zeg ik. Gegeneerd dat het zo flauw klinkt, hier.

Sinds de oprichting in 2005 verbleven al 2010 jongeren in Steenokkerzeel. “Je niet te veel hechten, want ze blijven niet lang”, geeft Stef Vercruysse zijn nieuwe teamleden de raad. “Maar neem elke jongere wel au sérieux . Praat met hem. Niet over hem.” Respect, het fundament van dit barmhartige werk. En cynisme, de absolute vijand, die elke dag om de hoek loert.

’s Avonds zie ik op het journaal minister van Defensie Pieter De Crem zijn gevechtsmissie in Afghanistan verdedigen. De internationale druk op België namelijk. Dat ze toch iets meer moeten doen dan de luchthaven van Kaboel bewaken.

Ik denk aan rode papavers en groene ogen. Hopelijk slapen ze zacht, vannacht.

Om de privacy te beschermen zijn de namen van de jongeren veranderd.

www.fedasil.be

Wie interesse heeft om zich als voogd in te zetten, vindt daarover meer informatie bij de Dienst Voogdij (FOD Justitie), Waterloolaan 115, 1000 Brussel, voogdij@just.fgov.be, 02 542 79 56.

Door Guinevere Claeys I Sneltekenaar Daan Rosseels

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content