?Form Follows Function? was het designersadagium van de laatste decennia. Alle frullen waren verboden. Alessi heeft daar nu een variant bij bedacht. ?Family Follows Fiction? is de slogan van een reeks veelkleurige voorwerpen die van de huiskamer opnieuw een theater voor dromen maken. De man waar het allemaal zo’n beetje mee begon, heet Stefano Giovannoni.

Max Borka

Ze waren al vroeg met z’n tweeën. De ene heel erg King, en de andere wat meer Kong. Samen vormden ze King-Kong. Hun curriculum prijst hen onder meer als stichters van de ?bolidistische beweging?, die met de snelheid van een meteoor door de wereld wilde. En, niet te vergeten : als teorici della marmellata, denkers die de marmelade wilden opwaarderen. Stefano Giovannoni werd in 1954 in La Spezia geboren, Guido Venturini in 1957 in Alfosine. Ze waren allebei in de architectuur afgestudeerd, in Firenze, en ze hadden er ook een tijdje aan de plaatselijke universiteit gedoceerd. Maar wat moet je met zo’n diploma van architect in Italië ? Anders dan in België is men bij kleine bouwprojecten helemaal niet verplicht met een architect te werken. En voor de grotere projecten komt het er vooral op aan de juiste partijkaart en nog wat van die handige documenten op zak te hebben, zegt Giovannoni. ?Architectuur was vooral in die jaren in Italië door en door corrupt.? Twee huizen heeft hij gebouwd, maar als ik ze ter sprake breng, blijkt al snel dat hij ze in zijn achterhoofd begraven heeft.

Met Venturini heeft hij uiteindelijk voor een weg gekozen die zoveel andere Italiaanse architecten al hadden gevolgd. Ze hebben zich op design gestort. Prullen, frullen, kleine dingen daar had je niet echt een partijlidmaatschap voor nodig.

In 1985 stichtten ze King-Kong, en zoals die naam vermoeden laat, haalden ze hun inspiratie vooral uit sciencefiction, films en strips. Ze hadden op bijna alle grote kunstbiënnales geëxposeerd, die van Venetië, Parijs, Barcelona en Sao Paulo, Brazilië. Maar het grote succes kwam pas in 1988, toen ze voor het eerst voor Alessi gingen werken. Wereldwijd kan intussen de Merdolino van Giovannoni op toiletten bewonderd worden : een toiletborstel in de vorm van een futuristische plastic bloempot. Maar het grootste succes was natuurlijk voor de Girotondo weggelegd, de met een ?rondedans? getooide voorwerpen, die hij samen met Venturini ontwierp. Schalen, een koffiepot, eierdopjes, servetringen, kopjes en manden uit staal waarin kleine mensjes werden uitgespaard die vrolijk dansen.

Met de Girotondo was hij de Keith Haring van het design geworden. Soms hebben zijn ontwerpen ook iets van een Warhol. Op andere momenten iets van een familiefilm van Disney. Family Follows Fiction heet de serie waarin de producten van Giovannoni zijn ondergebracht. Venijnige verleiders die in de eerste plaats een verhaal willen vertellen. Hij heeft de Escar-gogo bedacht, een eetbord voor escargots, versierd met keramische slakken. En Nutty the Cracker, een bakje waarin men zijn noten kan laten kraken door een plastieken eekhoorn. En zoals hij daar nu zelf voor mij zit, in zijn kantoor aan de rand van Milaan, kan hij nog het best vergeleken worden met een beer uit Jungle Book, fors, lacherig en voorzichtig. Als iemand die er zich maar al te goed van bewust is dat hij alleen al door zijn formaat bij elke stap potten breken kan. Op tafel liggen zijn wapens : maagdelijk papier, een dikke stift, en een fax waarmee zijn wilde doodles richting klant worden gezonden.

De afgelopen jaren heeft hij ook gewerkt voor bedrijven als Unoaerre, Cappellini, Arredaese, Abet Print, Ultima Edizione, en Tisca France. Desalniettemin is zijn kantoortje niet groter dan een klein appartement. Drie bevallige medewerksters fluiten er rustig voor zich heen, in een zee van kleurige speeltjes. Waar is Venturini gebleven, wil ik van Giovannoni weten. ?’t Is jammer,? zucht hij, ?maar helaas is het succes van King-Kong ook een beetje de dood ervan gebleken.?

Hij spreekt tergend traag, terwijl de rest van zijn hoofd alweer de indruk wekt in hogere sferen te verkeren.

Wat is er dan veranderd ?

Stefano Giovannoni : Guido is niet zoveel veranderd. Hij bekijkt de zaken nog altijd vanuit de artistieke hoek. Maar mijn visie is intussen wel veranderd, ja.

In welke zin ?

Ik denk dat ik gewoon met mijn tijd ben meegeëvolueerd. In de jaren ’80 hadden we bij het maken van objecten nog de galeries in het achterhoofd, veel meer zelfs dan eventuele fabrikanten. Een designvoorwerp was toen ook een statussymbool. Het was iets waarmee je kon tonen dat je je een zekere way of life veroorloven kon, en dat je up-to-date was.

Zo’n ding kon je dan tussen jezelf en de anderen zetten, als was het, hoe zou ik het zeggen..

… een schild ?

Ja, het had iets heel agressiefs. En dus zochten wij onze toevlucht in de kunst. Maar intussen kwam er ook een heel nieuw soort van fabrikanten. Alessi bijvoorbeeld. Er kwam ruimte voor voorwerpen die een heel ander assortiment aan gevoelens konden overbrengen.

In die zin was het ook geen toeval dat je met transparante plastic ging werken.

Dat was erg belangrijk, ja. Het geeft die objecten een soort van vierde dimensie. Een perspectief.

En er is ook dat speelse, haast kinderlijke element.

In de jaren ’80 waren al die objecten zo dodelijk ernstig. En meestal had je dat staal, een erg koud materiaal. En duur ! Terwijl dat gekleurde plastic, niet helemaal doorzichtig, het licht zachtjes laat trillen. Het volume komt tot leven. En bovendien kan je met plastic heel goedkope producten creëren. Je kan er ook een heel nieuw publiek mee aanspreken, van 15 jaar oud en meer. Vroeger was zoiets voor Alessi ondenkbaar.

En jij hebt dat voor mekaar gekregen.

De laatste drie jaar is de omzet van Alessi verdubbeld.

Ook de jouwe, mag ik aannemen.

Ha ! (lacht uitbundig) Anyway, ik denk niet echt dat ik voor een elite werk.

Nog niet zo lang geleden werd hier in Milaan in het Museo del Design Italiano een overzichtstentoonstelling rond het Italiaanse design van de afgelopen jaren georganiseerd. Toen ik daar rondliep, viel het me na een tijdje op dat eigenlijk bijna niemand wat van die talloos vele objecten in huis heeft. Hoogstens een of twee.

Dat bedoel ik nu net. Ik heb dat trouwens ook aan de organisatoren van die tentoonstelling gezegd. Ik vind dat design zich zoveel mogelijk voor iedereen moet openstellen. En als ik dan zie dat er van mijn koekjesdoos op één jaar tijd 70.000 exemplaren worden verkocht, rijst in mij de misschien wel overmoedige overtuiging dat ik op de juiste weg zit.

Vanuit eenzelfde bekommernis voor de mensheid zijn er vandaag die stellen dat de beste designers diegenen zijn die niet meer ontwerpen. Omdat er al te veel producten zijn en we op een afvalberg leven. Terwijl jij juist een voorvechter bent van een groep designers die terugkeert naar een materiaal dat grote sier maakte in een tijd waarin de ecologische gedachte nog niet doorgedrongen was, de sixties. En daarbij roept van : meer voor iedereen.

Strikt genomen is het waar dat niemand hier in het westen die producten nog nodig heeft. Al onze basisbehoeften zijn bevredigd. Tenminste : de materiële. Maar ik vind het dan toch wel een uiterst intellectualistisch en dogmatisch standpunt om aan de mensen te gaan vertellen : tot hier en niet verder. En juist in een maatschappij als de onze, zijn vanwege dat materialisme ook nog een heleboel andere problemen te lenigen. Het komt erop aan andere producten te maken die op die behoeften kunnen inspelen. Dat bedoel ik ook met die vierde dimensie. We moeten objecten met een andere ?sensorialiteit? creëren. Kijk naar Swatch, of Timberland. We hebben allemaal al twee, drie horloges, maar zo’n Swatch heeft toch wat meer. Japan is daar ook uiterst sterk in. De consument denkt daar op een ontzettend hoog niveau, en een gebruiksvoorwerp heeft altijd die, zeg maar culturele dimensie. Ik denk dat ook wij in die richting evolueren. En wat de ecologische gedachte betreft : het plastic van nu is langs geen kanten meer met het plastic van toen te vergelijken. De tijd is ook voorbij dat een designer als een grote artiest zomaar iets uit zijn mouw kon schudden, dat dan maar goedschiks kwaadschiks door de fabrikant moest worden gerealiseerd. Ik ben nu bijvoorbeeld voor Alessi met kookpotten bezig…

Uit plastic ?

God, nee. Maar we zijn wel van bij het begin met iedereen aan tafel gaan zitten die ook maar iets met dat product te maken kan hebben : technici, maar ook marketingmensen en de winkels die het moeten verkopen.

Een beetje het Japanse systeem.

Ja, maar Japan… Ik heb enerzijds veel van de Japanse ontwerpers geleerd, anderzijds hebben wij Italianen enorm veel problemen met Japanse bedrijven. Je bent een radertje en niets meer. Zelfs als je meer tijd nodig hebt, kunnen ze dat maar niet begrijpen. Ze gunnen je geen moment vrijheid. Er zijn daar ontwerpers die al hun hele leven aan de knoppen van een koffiemachine werken.

Creativity follows company ?

Wat je zegt.

Dus toch maar in Italië blijven ?

Ik denk het.

En dan met een eierdop naar…

… de vierde dimensie !

Giovannoni’s ontwerpen zijn even speels als kleurig : Happy Spices-set, weegschalen Molly, de fameuze Mary Biscuit-koekjesdozen en het Girotondo-bord.

Stefano Giovannoni : In de jaren ’80 waren gebruiksobjecten zo dodelijk ernstig. Ik geef ze leven, een verhaal.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content