Emigratie en marginalisering bedreigen de historische stadskernen van Syrië, en zo ook het sociale leven dat stegen eigen is. Architect Adli Qudsi tracht het oude hart van Aleppo nieuw leven in te blazen en de groeiende kloof tussen arm en rijk te dichten.

Een plastic stoel, een houten kast, een gammel bed en een peertje – meer staat er niet in de eenvoudige woning van Mahmoud. “Sorry”, zegt hij wel drie keer. De woning is niet meer dan één kamer, in een uithoek van een traditioneel Arabisch huis met een binnenplaats, maar het moet volstaan voor zijn gezinnetje. Ooit woonde in het gigantische complex een kroostrijke voorname familie, nu bewonen vijf families elk een deel ervan. De binnenmuren, in contrasterende lagen van zwart basalt en witte steen, zijn ondertussen modderbruin gekleurd, en de centrale fontein doet het al jaren niet meer. Verwarming of airconditioning vallen nergens te bespeuren. ’s Winters beredderen de bewoners zich met dekens, ’s zomers blijven de schaarse raamluiken gesloten.

Mahmoud, een werkloze hemdenmaker van rond de dertig, staat erop dat we samen thee drinken. Ik begin het ritueel te kennen : samen met de andere mannen van het pand plaatsnemen in een woonkamer en met handen en voeten over ‘de maffia’ praten, George Bush en Ariel Sharon dus, terwijl de vrouwen zich afzonderen. Mahmouds echtgenote komt na een kwartier hun twee zoontjes, drie en zes jaar, voorstellen, maar trekt zich meteen terug in de geïmproviseerde keuken onder de buitentrap. Zonder ooit haar gezicht te tonen of één woord met me te wisselen.

Het huis van Mahmoud is een oase van rust en privacy. Van de dichtbevolkte stadskern van Aleppo, met drie miljoen inwoners de tweede grootste stad van Syrië, is niks te merken. De drukte in de nauwe stegen, waar alleen bromfietsen en ezels doorkomen, mensen schouder aan schouder leven en emmers water van balkon tot balkon kunnen reizen, is veraf. De stilte wordt pas verstoord als de mannen een kaartspel starten. Het daaropvolgende rumoer heeft iets van een echtelijke ruzie.

Een onding zonder nut

Het is amper twee dagen geleden dat een taxi me naar het hotel in de Al-Jdaidah-wijk van Aleppo bracht, maar de gezichten in de stegen krijgen snel een vertrouwd karakter. De broodjesmaker aan de overkant, de smid wat verderop, de twee oudjes op zitbankjes – de straten zijn simpelweg te nauw om ze te missen. Een nieuweling wordt binnen de kortste keren opgemerkt, en dus kan ik het hotel al gauw niet meer verlaten zonder begroet of aangesproken te worden. Als ik het hotel, een gerestaureerde 17de-eeuwse woning, weer eens niet terugvind, is er altijd wel een kennis van een broer van een vriend om me tot aan de voordeur te brengen.

Het is de kruidenier van de straat die me aan zijn zoon Mahmoud voorstelt, en dan gaat het crescendo : naar twee neven van Mahmoud, een houtsnijder die van zijn woonkamer zijn atelier heeft gemaakt en naar Ahmad, een Engelssprekende jongeman die me op zijn beurt weer naar buren, vrienden en een handvol families leidt. Westerse toeristen mogen hier dan een graag geziene curiositeit zijn, in deze oude stad met ruim driehonderd kilometer stegen lijken zelfs de muren te netwerken.

Met zijn kilometerslange soek en talrijke kahns, karavanserais waar destijds handelskaravanen konden overnachten, is Aleppo samen met de Syrische hoofdstad Damascus een van ’s werelds oudste steden. Volgens archeologen wordt de stad al 8000 jaar continu bewoond. Zowat alle grote veroveraars passeerden er : eerst de Arameeërs en de Assyriërs, later de Grieken en Romeinen en nog later de Perzen, Arabieren en kruisvaarders. Mettertijd werd Aleppo een befaamd handelscentrum, pal op het kruispunt van de zijderoute tussen China en het Westen en de route naar Afrika. Zelfs na de ontdekking van zeeroutes in de 15de eeuw trok de stad nog eeuwenlang Franse, Britse en Venetiaanse kooplui aan. In de soeks van Aleppo werd meer verkocht op één dag dan in heel Caïro en Constantinopel in één maand, zei men.

De huidige stad is vooral het werk van de Ottomaanse sultans die er van 1517 tot 1918 regeerden. De tienduizend overgebleven woningen, waarvan vele vervallen of verlaten zijn, dateren grotendeels uit die periode. Maar moskeeën, theologische scholen en hamams getuigen van de culturele rijkdom van de Ayubid-dynastie en de mammelukken, de islamitische heersers die Aleppo van de 12de tot de 16de eeuw bezetten.

“Het is een wonder dat er nog íets overeind staat”, zegt architect Adli Qudsi (64), een begeesterend man die zich de laatste jaren voor de oude stad inzet. Zelf opgegroeid in de oude stad, trok hij als adolescent naar de Verenigde Staten, om pas in 1975 terug te keren. “Ik was verbijsterd toen ik Aleppo na vijftien jaar terugzag. De oude stad waar ik als kind woonde en naar school ging, was volledig veranderd. In de jaren ’50 hadden flink wat huizen en geplaveide stegen plaats moeten ruimen voor brede geasfalteerde wegen. Toen ik terugkeerde, waren nog meer wijken met de grond gelijk gemaakt.”

Bovendien beschikte het stadsbestuur toen over een masterplan dat niet minder dan de totale verwoesting van de oude stad voorzag. “Ze wilde ervan af”, zegt Qudsi. “Ze zagen de oude stad als een onding zonder enig nut. De politie kon er zich niet snel bewegen, je kon er geen wagens kwijt en al die grote huizen met binnenplaatsen beantwoordden niet meer aan moderne woonbehoeften. Niemand stond erbij stil dat daarmee niet alleen waardevolle monumenten zouden verdwijnen, maar ook een unieke levenswijze. Een biotoop waarin mensen een hechte gemeenschap vormen, waarin communicatie en sociale controle onvermijdelijk zijn en kinderen veilig op straat spelen. Zoiets kunnen westerlingen zich haast niet meer voorstellen.”

Half werk

Samen met enkele gelijkgezinden begon Qudsi te lobbyen bij de nationale overheid in Damascus om Aleppo tot nationaal moment uit te roepen. Onder druk van de toenmalige Syrische minister van cultuur werden de gevreesde plannen in ’79 afgevoerd, maar de architect moest tot bij Unesco gaan om zijn doel te bereiken : pas in ’86 erkende die instelling het oude stadsgebied, ruim 350 hectare groot, als Werelderfgoed.

“De definitieve stopzetting van de afbraakwerken was maar het halve werk”, zegt Qudsi. De uittocht uit de historische stadskern was immers niet te stoppen. De schaarse middelen van het bestuur gingen volledig naar de ontwikkeling van nieuwe wijken, terwijl elders het onderhoud werd genegeerd. Doorsijpelend water tastte funderingen aan, lekkende rioleringen vormden een gevaar voor de volksgezondheid en de kwetsbare bovengrondse elektriciteits- en telefoonkabels werden niet vernieuwd.

Woonden begin jaren ’80 nog 170.000 mensen in de oude stad, nu zijn het er nog amper 100.000. “Naarmate de infrastructuur binnen de 13de-eeuwse stadsmuren verkommerde, trok de nieuwe middenklasse weg naar de buitenwijken”, zucht Qudsi. “Die wilde niet in een huis wonen dat moeilijk te onderhouden en te verwarmen is en waarin je voortdurend over een binnenplaats moet. Die wilde een comfortabele westerse woning, waarin kamers verbonden zijn, ramen op de straat uitkijken en plaats is voor een garage. De armen die in de oude stad achterbleven, waren aan hun lot overgelaten. Maar die hadden natuurlijk de middelen niet voor herstellingswerken. Zo raakte de sociale mix verstoord en werd de oude stad alleen nog aantrekkelijk voor arme families en migranten van het platteland, die ateliers en opslagplaatsen maakten van wat ooit gracieuze gebouwen waren. De samenleving raakte totaal verdeeld.”

Enkele dagen later zie ik wat Qudsi bedoelt, hoe de middenklasse zich in de nieuwe wijken achter hoge muren en tralies in pompeuze appartementen verschuilt. Het lijken wel optrekjes van oliebaronnen of popsterren. De straten zijn er wijd en netjes, de straatverlichting modern, dat wel, maar na een glimp op het leven in de oude stad valt me vooral op hoe levenloos de straten zijn en nergens parken, pleinen of winkels te bespeuren vallen. Hier zitten geen mensen op krukjes te kletsen, hier zijn geen zelfstandigen aan het hameren of naaien in hun atelier.

Mahmoud, Wael, Hadi en al die anderen uit de oude stad komen hier zelden of nooit, al duurt dat met de bus slechts twintig minuten. Ze hebben er geen familie of vrienden, en hun levensstijl verschilt grondig van die in de nieuwe stad. Terwijl de één een hoger diploma heeft, Engels spreekt en een maandloon van pakweg 130 euro verdient, kan de ander nauwelijks lezen of schrijven. Terwijl de één westerse merkkleding koopt, onderhandelt de ander over een hemd in de soek. Ze leven elk in een andere wereld, en van veel wederzijdse genegenheid lijkt geen sprake. Dat is dus Syrië : een land waar zes moslimstrekkingen, twaalf christelijke minderheden en een handvol etnische groepen zonder grote spanningen samenleven en zelfs met elkaar huwen, maar waar geld een grotere kloof vormt dan religieuze overtuigingen en bloedverwantschap samen.

“Tien jaar geleden dreigde hier een sociale ramp”, zegt Qudsi. “De oude stad werd een ghost town, een onveilige buurt waar rijken liever niet komen. De dialoog tussen de verschillende bevolkingslagen verdween.”

De gift van de Fransen

De architect legde zich fulltime toe op het redden van de oude stad en ging dankzij buitenlandse vrienden en workshops de mogelijkheden van internationale ontwikkelingshulp onderzoeken. “Ik had geen flauw idee waar te beginnen. Daar hebben we in Syrië geen ervaring mee. Mensen zeggen dat het Westen ons moet helpen, maar dat is te gemakkelijk. We moeten leren communiceren over onze plannen, over onze behoeften en culturele rijkdommen. De Fransen, die Syrië van 1920 tot ’46 bestuurden, hebben ons veel gegeven : verkeersaders, een politiek en een juridisch systeem… Alleen leerde die moderniseringsgolf ons niet hoe we moesten omgaan met ons eigen erfgoed. Alles moest westers, meer wisten we niet.”

Begin jaren ’90 vormde Qudsi de motor van een rehabilitatieplan waarin zowel het stadsbestuur, de lokale bevolking als buitenlandse partners samenwerken. Dankzij fondsen van het Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit, een internationale coöperatieve die in opdracht van de Duitse federale regering werkt, en het Arab Fund for Social and Economic Development kon het ambitieuze project in ’94 van start gaan. Het omvat zowel essentiële infrastructuurwerken als de vernieuwing van afvoerleidingen en drinkwatervoorzieningen als de heraanleg van straten, pleinen en groenzones. Voor de bewoners kwam er een noodfonds dat interestloze leningen verschaft om herstellingswerken aan woningen uit te voeren. Ondertussen werden al 360 huizen gered.

“Het is een globaal actieplan”, zegt Qudsi. “De levenskwaliteit en de economische kansen in de oude stad en de aanwezigheid van socio-culturele faciliteiten is even belangrijk als monumentenzorg. Het is niet de bedoeling een toeristische attractie te creëren. Integendeel, die activiteit willen we juist controleren. Anders vallen ganse wijken in ondernemershanden en worden nog meer families uit hun woning gedreven.” De oude stad mag geen museum worden, benadrukt de architect. “De bevolking moet de eerste begunstigde zijn. Het project kan maar slagen als mensen zich geborgen en thuis voelen, als we hen kunnen motiveren om zelf de handen uit de mouwen te steken en de sociale harmonie hersteld wordt. Monumentenzorg volstaat niet.”

Mooie vooruitzichten

De eerste tekenen van economische heropleving zijn er. In gerestaureerde binnenplaatswoningen als Beit al-Sissi en Beit al-Wakil verschenen restaurants en in de betoverende 15de-eeuwse haman Yalbougha al-Nasery word je voor pakweg zeven euro weer van kop tot teen geschrobd en gewassen als vroeger.

Sinds 2000 is ook de Aga Khan Trust for Culture actief in Aleppo, een private stichting die zich inzet voor het behoud en hergebruik van historische steden in de islamitische wereld. Het ondersteunt jonge ondernemingen die zich in de oude stad willen vestigen. Daarnaast leidt de stichting de herstellingswerken in de imposante citadel van Aleppo. Die werd tussen de 12de en 15de eeuw voltooid en waakt op een vijftig meter hoge kalksteenheuvel over de stad. Invasies, aardbevingen en verwaarlozing hebben de hoge verdedigingsmuur en de ruïnes van de voormalige woningen – onder de mammelukken woonden hier wel 15.000 mensen – sterk aangetast, maar ondertussen zijn twee moskeeën, de koninklijke hamam, de restanten van het Ayubid-paleis en de troonkamer van de mammelukken wel toegankelijk.

Zes jaar nadat Qudsi een Rolex Award for Enterprise ontving (zie kader, blz. 48), is de af te leggen weg nog lang. Nog honderden woningen zijn er slecht aan toe, van de rioleringswerken werd slechts een zesde uitgevoerd en de monumentale pracht kan de schrijnende armoede niet verhullen. En terwijl voor de restauratie- en rehabilitatiewerken de vereiste fondsen misschien wel 60 miljoen euro bedragen, een veelvoud van wat de afgelopen tien jaar geïnvesteerd werd, loopt de Duitse ontwikkelingshulp ten einde.

De tijd dringt voor Aleppo, maar Qudsi is optimistisch. “Natuurlijk is het nooit genoeg. Al die werken zijn druppels op een hete plaat, maar dat is één kant van het verhaal. De andere is dat de oude stad nu een beschermde historische site is, waar bouwregels en milieunormen gelden. Aan honderden woningen en monumenten kan niet meer geraakt worden en het grondgebruik ligt tot in de puntjes vast. Het stadsbestuur heeft een dienst voor de oude stad opgericht en stelt meer geld ter beschikking dan de buitenlandse partners samen. Er is een historisch-cultureel besef gegroeid en dankzij de samenwerking met buitenlandse experts hebben lokale stedenbouwkundigen, ingenieurs, architecten en restaurateurs meer technische bagage.”

“Er komen zelfs verkeersvrije zones”, kondigt Qudsi trots aan. “Daar durfde ik destijds niet eens van dromen. Op korte termijn is de grootste uitdaging het informeren van de bewoners over alle initiatieven. Je zou haast van deur tot deur moeten gaan.”

En er moet dringend meer en beter onderwijs komen, voegt hij er nadrukkelijk aan toe. Geen overbodige kreet in een land waar defensie het vijfvoud van het onderwijsbudget opslorpt. “Een ontwikkelingsland als Syrië moet keuzes maken”, zegt Qudsi. “Het moet een evenwicht vinden tussen het verleden en de toekomst, tussen tradities en modernisering. Alleen onderwijs kan ons dat leren.” n

Tekst en foto’s Wim Denolf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content