De tuin van Dujardin
Op een boogscheut van de kust vormt een groene tuin een oase van licht midden in een oud eikenbos.
Haar vrienden noemen haar plagend mevrouw Dujardin, en zelfs de postbode weet perfect wie bedoeld wordt, als brieven aankomen op die naam. Het huis dat bij deze tuin in de kustpolders hoort, heeft een eigen verhaal. Het was oorspronkelijk een jachtpaviljoen, dat door een Oostends echtpaar gekocht werd als weekendhuis, met de bedoeling hier in de bossen rust en stilte te vinden. Toen het paviljoen zo’n twintig jaar geleden hoofdverblijfplaats werd, wilden ze meer licht en open ruimte. En daarom werden een paar Amerikaanse eiken geveld. Dat was het begin.
Rond het huis liggen twee verschillende werelden: in het zuidwesten, waarop de grote glaspartijen van het huis uitgeven, zorgt een groot gazon, omgeven door bomen en struiken, voor lucht en ruimte. Het groene oppervlak met de vage omtrek heeft soms wat weg van het spiegelend oppervlak van een vijver. Aan de noordoostelijke kant domineren het loof en planten die goed onder bomen gedijen. Ze vormen banken van bladeren, opgefleurd met golven van lichtblauwgetinte bloemen. Daarin vormt één plek een kleurrijke uitzondering: de omheinde hof met rozen, pioenen, papavers… Die geslotenheid heeft de bloementuin iets mysterieus, en biedt tegelijk bescherming tegen de vraatzucht van de konijnen die aardig kweken in dit landschap van bosjes, levende hagen, weiden en velden.
Deze tuin, die nu volledig volgroeid is en tot in de puntjes bestudeerd, begon ooit uit het niets. De eerste raadgever van de huidige tuinierster was landschapsarchitect André van Wassenhove. “Nadat enkele bomen die het licht wegnamen, verwijderd waren, adviseerde hij om op die plek eerst alleen gras te zaaien en te wachten tot het uitkwam. Daarna moest ik de omtrek van onze toekomstige perken aflijnen met een heel eenvoudig middel: een lange tuinslang. Op die manier krijg je een duidelijker beeld van de omtrek van het stuk dat je wil beplanten. Ik wilde namelijk een zone aanleggen met rododendrons, die de overgang zou vormen tussen de grote bomen en de border die rond het gazon moest komen. Daarnaast had ik ook een eilandje met begroeiing midden in het grasveld voorzien. Het hele jaar door brengt het hoge silhouet van de Crambe cordifolia daar leven in. Ik laat de takken eraan, zelfs als de witte bloei voorbij is. Er komen vruchten op, kleine bolletjes die ik in december oogst om ze goud en zilver te kleuren. Je kan er de tafels mooi mee versieren voor de eindejaarsfeesten.”
Het grote grasveld, dat zichtbaar is vanuit de leefruimte, vormt het ‘alledaagse’ stuk van de tuin. Het deel waar het meest creatieve werk is gebeurd, ligt voor de blik verscholen, aan de noordoostelijke kant. ’s Ochtends stroomt het licht er over een zee van bladeren, alleen gefilterd door een paar struiken die heel vroeg in de lente bloeien: Viburnum bodnantese, Viburnum farreri (of fragrans), Hamamelis x intermedia, Magnolia soulangeana…
Al van bij het begin stond vast dat hier een grote variëteit van bladeren moest komen, zodat de bewoonster er het nodige groen zou vinden voor het samenstellen van boeketten voor de cursussen van de Belgian Flower Arrangement Society (BFAS). “Ik hou van eenvoud, van groen in alle tinten en texturen: glanzend, mat, fluweelachtig, rond, gepunt, getand.” Haar inspanningen werden rijkelijk beloond en leverden haar een schat aan vakkennis op.
Allereerst zijn er de velden van Hosta’s: tientallen variëteiten, allemaal uit de enorme verzameling van kweker Ignace van Doorselaer. Ze vormen een zacht deinende massa van groene of zachtgele bladeren, elk met hun eigen strepen, wit of geel. Planten van dezelfde variëteit werden wel bij elkaar geplaatst in uniforme banken van een tweetal vierkante meter, om visuele volumes te scheppen. “Ik hou er niet van als alles verspreid staat. Ik groepeer de planten omdat dat meer karakter en kracht geeft, en zorgt voor eenheid.”
De plantengroepen werden in de loop van de jaren opgebouwd. Vermeerderen gebeurt door worteldeling. Als in mei de nieuwe Hosta-bladeren de kop opsteken, worden de planten uit de grond gehaald. De pas uitgekomen bladeren worden afgeknipt en de wortels verdeeld in twee, vier of meer stukken met een groot getand mes. Daarna gaan ze weer in de grond en dan is het wachten tot de nieuwe bladeren aan de oppervlakte komen.
In deze zee van groen kregen ook bloemen een plaatsje. Ze werden allemaal gekozen omwille van hun blauwachtige kleur, zoals de Phlox, de grote geraniums Johnson’s Blue of de prachtige, elegant gepunte Iris Sibirica.
De mooiste combinatie van structuren en kleuren vind je een eindje verderop, waar andere bladplanten en bloemen bij elkaar zijn gebracht. In de frisse grond, die vroeger moerasachtig was, vormt de varen Matteucia struthiopteris de achtergrond voor een hele architectuur van ‘kandelaars’: de voorjaarsprimula’s japonica en florindae. Het recept is eenvoudig, maar werkt wonderlijk goed als border voor onderhout, met rododendron als achtergrond.
Achter het ogenschijnlijk nonchalante effect dat deze tuin op het eerste gezicht maakt, steekt een continu en minutieus onderhoud. In de zomer wordt het gazon om de vijf dagen gemaaid, waarbij de maairichting telkens afgewisseld wordt: de ene keer van oost naar west, de volgende keer van zuid naar noord. Dat gebeurt met een zware Engelse maaier, uitgerust met een rol. Twee kleine ingrepen vergemakkelijken het maaien langs de border met vaste planten. Een nauwelijks opvallende rij platte stenen bakent de grens af tussen het gazon en de gemengde border. Een van de wielen van de maaimachine kan over deze stenen rollen. Om te vermijden dat bladerrijke planten als Alchemilla mollis op het gras vallen, heeft de tuinierster in Engeland een groen nylon net aangeschaft met mazen van 10 cm. Kleine bamboestokjes houden het overeind, zodat het heel onopvallend de vegetatie in toom houdt.
Dit heerlijk vochtige kader, dat een geschikt microklimaat vormt voor het gazon en de ondergroei, heeft echter één klein nadeel. Het is de gedroomde omgeving voor een vraatzuchtige vijand van groene bladeren: slakken. Blauwe korrels op het zand strooien waardoor de weekdieren uitdrogen, is hier niet aangewezen omdat de korrels ook dodelijk zijn voor de egels, die onmisbare roofdieren zijn. En dus neemt de vrouw des huizes elke avond haar toevlucht tot een schijnbaar barbaarse methode: ze jaagt op de slakken met behulp van een zaklamp, en doodt ze één na één met een scherp instrument. De restanten zijn een makkelijke, smakelijke hap voor vogels of kikkers. De buit van die nachtelijke jachtpartijen bedraagt makkelijk meer dan duizend stuks per jaar.
Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriël
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier