Thuis of op reis, zonder bomen gaan we dood: ze zijn de schildwachten van het leven, onderweg vertellen ze verhalen over de aarde. Een ode aan de palm, de baobab en de banyan, de eik en andere bomen.

Schaduw is kostbaar. Langs de wegkant van een Indiaas dorp staan winkeltjes en kramen met frisdranken. Het is snikheet. Op het plein schenkt een baniaanboom de mensen luwte en lommer. Voor hindoes is dit hun heilige boom, een vijgenboom waaronder Shiva mediteerde, gezeten op een lotusbloem of de pels van een tijger. In zijn opgestoken haar glimlacht de godin Ganges. Onder de boom staat een vrouw, ze doet een wens of wordt symbolisch gereinigd. Een oude man initieert een kind in de geheimen van hun religie. Mannen zitten op de luchtwortels en kletsen: de banyan is ook gewoon een ontmoetingsplaats in de schaduw.

Drukker is het in Anuradhapura, de oudste koningsstad van Sri Lanka. Drieëntwintig eeuwen geleden schonk keizer Asjoka de stad een stek van de boom waaronder Siddharta Gautama als Boeddha z’n verlichting bereikte. De bodhi-boom staat er nog altijd, ijzers stutten de takken: misschien is deze ficus religiosa of Indische vijgenboom de oudste boom ter wereld. Sindsdien is de Sri Maha Bodhi een uitverkoren bestemming voor boeddhistische bedevaarders. De boom staat op een verhoog, is omkranst met wimpels. Pelgrims eren de bo, prevelen gebeden en brengen offers van bloemen en fruit, de zon fladdert door de oranje gewaden van de kale monniken.

Zo vertellen bomen meer dan reisgidsen verhalen over de plaats waar ze groeien, over streken waar ze inheems zijn. In de schaduw van de baniaan- of de bo-boom kijk ik naar het devote leven van andere mensen. Rond eiken hangt een mythische aura: der Wald zeggen ze zwaarbeladen in Duitsland. De araucaria verzinnelijkt het harde klimaat van Zuid-Amerika, zoals de kokerboom de meedogenloze woestijnen van Namibië oproept. Niets herinnert meer aan de herfst en het vliedende leven dan rode esdoorns in de bossen van Canada, niets is mooier dan een kudde gnoes die onder een geelstammige acacia over de savanne van de Serengeti migreert. De sequoia’s in de Californische Redwoods hebben het over ouderdom, de regenwouden van Borneo en Amazonië spreken over een broze rijkdom en de baobab geeft de reiziger het gevoel dat hij thuis is in Afrika. Bomen vertellen over de aarde.

Bomen ademen ook onhoorbaar, al dichtte de Noorse schrijver Gulbranssen dat je ze kan horen zingen. Zonder woud is er geen leven, geen zuurstof, zijn er geen dieren en planten, geen mythen en sprookjes, is er geen groen, geen ademhaling of stilte, geen valse of echte romantiek. Je kan schuilen voor de regen, of gewoon uitrusten tegen de stam: bomen bieden geborgenheid. Zonder bos is er geen vluchtpunt uit de razernij van de stad, zonder bomen zijn er geen parken om op adem te komen: wat zou New York zijn zonder Central Park? Is niet het Zoniënwoud de long van Brussel, zoals Amazonië de wereld van zuurstof voorziet? Of het nu een herfstwandeling of een reis betreft: zonder bomen is het leven saai en onmogelijk. Ze zijn de schildwachten van het leven.

De derde dag, althans in het boek Genesis, schiep God groene planten, zaaddragend gewas en bomen die vruchten geven. In de Noorse sagen van de Edda is de Yggdrasil de boom die de wereld torst op z’n wortels, stam en takken. Ondanks ontbossing, verzuring en stervende wouden, blijven bomen een bijzonder symbool van onze verbondenheid met de natuur en haar metamorfosen. Bloesems in de lente, ze dragen vruchten, verliezen hun bladeren en trotseren kaal de winter. Bomen geven leven. Nergens heb ik me dat, weliswaar met de nodige fantasie, aanschouwelijker kunnen voorstellen dan op de Seychellen, in de Vallée de Mai op het eiland Praslin. “Vijf endemische palmen groeien in dit bos”, zegt Victorin. “Maar de beroemdste is natuurlijk le palmier à coco de mer, met mannelijke en vrouwelijke bomen.” Voor de lokale bevolking verenigen twee bomen zich bij stormweer in het duister: in de ene boom bengelen lange fallussen, de noten hebben de vorm van vrouwenbillen en een venusheuveltje.

Palmen leiden een schoon en lang leven. Wereldwijd telt de orde Palmae tussen 2800 en 3500 soorten: in het regenwoud deinen ze boven het bladerdak in de ochtendnevel, langs witte stranden vormen ze de scheidslijn tussen eiland en oceaan, ze groeien in de bergen van Andes en Himalaya, in mangroven en woestijnen, als ornament sieren ze tuin en woonkamer. Van Polynesië en China tot de Caraïben en Brazilië wuiven, waaien en ritselen ze onder tropische hemelen: de Australische keizerpalm, de betelpalm met noten die een milde roes opwekken, de Zuid-Amerikaanse butia-palm of de suikerpalm uit tropisch Azië, de koningspalm in Cuba en de bedreigde cycas in Zuid-Afrika, het veelarmige, bijna abstracte silhouet van de doum-palm in Afrika en de woestijnwaaierpalm in Noord-Amerika, de dadelpalmen in de oasen van Afrika, Arabië en op de Canarische Eilanden. Overal kom je ze tegen, zelfs in de verste uithoeken: wie de maxburretia gracilis wil zien, moet naar een van de Langkawi-eilanden rond de Maleisische landtong. Niet verwonderlijk dat de 18de-eeuwse Zweedse botanicus Carl Von Linné, beter bekend als Carolus Linnaeus, de palmboom ‘de prins van het plantenrijk’ noemde. Elegant, exotisch, feeëriek, met ranke stammen, wiegende bladeren en sierlijke vingers, dromerig, romantisch en paradijselijk: waarom is het geen prinses?

Meer dan tachtig miljoen jaar oud zijn de oudste fossielen. In 3000 voor Christus was de palm al een cultuurgewas in Mesopotamië. Voor de Grieken was het een symbool van overwinning, katholieken vieren op Palmzondag de intrede van Jezus in Jeruzalem. Palmen bevolken de sprookjes uit duizend-en-een-nacht, Gauguin heeft ze geschilderd, ontdekkingsreiziger Von Humboldt heeft ze bestudeerd en Hemingway heeft ze passioneel beschreven. Over bruggen, langs mangroven en vissershavens rijd ik over de US 1 Highway: daar staan ranke koningspalmen, hun fonkelende bladeren in de blauwe lucht, wachtposten op weg naar Key West, waar Hemingway in z’n huis boeken schreef. Bij ons siert het geslacht Chamaerops de boorden van de Middellandse Zee: langs de Italiaanse Riviera, in Cannes en langs de Promenade des Anglais waar Matisse La Baie de Nice met honderden bomen schilderde. In Europa werd de palm voor het eerst in de 19de eeuw gekweekt in serres in Brussel, Groot-Brittannië en aan de Azurenkust. Als een symbool van de mondaine wereld siert hij villa’s, interieurs en tuinen, boulevards en gevels van hotels. Zelfs in het killere noorden is de palm doorgedrongen: in het Noord-Franse Vauville groeit tussen zand en graniet een botanische tuin met tien soorten. Dankzij de milde Golfstroom waaien palmbomen op de Isles of Scilly en zelfs in Schotland, ver weg van de tropische temperaturen rond de evenaar.

Aan de andere kant van de Middellandse Zee, in de Maghreb, is de palmboom een levensbron. Aan de rand van de Tunesische Sahara groeien miljoenen dadelpalmen rond de stad Douz. Op de markt noemen de kramers de dadels ‘vingers van licht en honing’. Ze prijzen de deglat nour als een van de lekkerste soorten. In het Algerijnse El Oued en Touggourt vechten palmen en zandduinen een ongelijke strijd. En in de valleien van de Draah en de Dadès zijn ze uit het Marokkaanse landschap niet weg te branden, de berberburchten die aan wind, zon en zand zijn overgeleverd; zoals Tinerhir, dat in een vruchtbare baarmoeder van palmgaarden ligt ingebed. In de palmenzee van Tafilalt vult de dadelpluk de namiddag met oranje tinten van vredigheid. “De leefwereld van de mens ligt in de tropen, waar hij leeft van het fruit van de palmen”, schreef Linnaeus. “Maar hij overleeft in andere delen van de wereld, waar hij zich moet voeden met granen en vlees.”

Soms zijn ze klein als een pluim, soms worden ze 60 meter hoog. Palmen dragen bladeren van enkele centimeters tot negen meter, hun vruchten zijn klein als een luciferkopje of wegen wel twintig kilo. Voor de reiziger zijn ze een exotische verschijning, voor de lokale bevolking zijn palmen een economische reden van bestaan. Tussen Pakistan en Marokko is de dadel een bron van inkomsten. Ook de kokospalm is nuttig voor 1001 dingen, van voedsel tot behuizing en kleding: olie en raffia, koek en melk en zeep, huishoudartikelen, dakbedekking, garen en suiker, medicamenten en alcohol. De Nigeriaanse schrijver Amos Tutuola laat een van z’n hoofdfiguren hele dagen palmwijn drinken. Niet ver van Bentota, in het zuiden van Sri Lanka, klimt een man behendig in een palm. Hoog boven de grond glijdt hij langs touwen van boom naar boom, om sappen van de bloemen af te tappen. Hij laat me het gegiste sapje proeven en lacht als ik een zuur gezicht trek. Tody is de alcohol voor de armen.

Mijn lievelingsboom is de baobab. Zonsondergang, daar staan de reuzen in het nationaal park van Tarangire, een dor land vol termietenheuvels. Er is geen mooiere boom dan de apenbroodboom: prehistorisch, een massieve stam als een rauwe olifantenpoot. De takken lijken vingers die als bliksemflitsen de hemel inschieten. Het zijn middeleeuwse draken die vuur spuwen in de priemende zon. Nergens anders rukken ze in zo’n aantal op, een leger in slagorde in het binnenland van Tanzania. Het is de Adansonia digitata, of ‘de gezwollene’, omdat hij meer dan honderdduizend liter water kan bevatten. Maar ook elders groeit die fantastische boom, die iedereen graag the upside-down tree noemt, omdat God in een kwade bui de boom uit de grond trok en met de wortels omhoog opnieuw plantte. In Kenia staat hij in de rode aarde van Tsavo, in Botswana groeit hij eenzaam in de Kalahari.

Met Chris rijd ik naar een machtig exemplaar in de zoutpan van Makgadikgadi. De boom is genoemd naar de jager, cartograaf, handelaar, natuurfotograaf en naturalist James Chapman, die de baobab als eerste blanke heeft gezien: in een van de stammen, samen meer dan twintig meter omtrek, staan zijn zelfgekerfde initialen, met de data 1854 en 1862. Er zijn ook inscripties van Portugese slavenhandelaars, maar de beroemdste bezoeker heeft geen teken nagelaten: in 1851 overnachtte David Livingstone onder de boom, voor hij verder noordwaarts naar de Victoria Falls trok. Wat een formidabel oriënteringspunt: op kilometers afstand zie je de boom staan in het lege land. Het is de oudste baobab van Botswana en allicht die van het Afrikaanse continent. “Waarschijnlijk 4000 jaar”, zegt Chris. “Dat is 2500 jaar voor de bantoes hier kwamen wonen. Toen ze in Egypte de sfinx bouwden, stond die boom hier al.”

De Ravenala is het symbool van het land: de palmier du voyageur groeit als een waaier, waarin water wordt bewaard voor dorstige pelgrims. Geen land telt meer endemische planten en dieren dan Madagaskar. Naast 16 unieke palmbomen groeien er zeven soorten baobabs, met rode bloemen, met een witte of gele kruin in de bloeitijd, met bizarre vormen zoals de Rubrostipa, die een stam heeft in de vorm van een fles. In een rechte lijn glijdt de N7 het laagland in, langs palmbomen en graven van de Sakalava, naar Toliara aan de boorden van de Indische Oceaan. Afrika zindert in de lucht, daar staan de eerste wachters: ranke boomstammen met in hun kruin grillige antennes. Het is de sierlijke Adansonia grandidieri, de grootste van de zeven baobabs. In het Malagassisch noemen ze hem reniala, of ‘de moeder van het woud’. Aan zee zie ik door het bos van Ifaty de mooiste bomen op aarde, duizend jaar oude baobabs in de gekste vormen, met zwangere buiken en dikke stammen, met grillige takken die naar het vasteland grijpen. De bomen vertellen me dat Madagaskar de verleidelijke zuster van Afrika is. Telkens als ik baobabs zie, voel ik me thuis.

In de wouden van het Parc national de la Mauricie zijn de esdoorns getekend door de tijd. Het is oktober. Canadese herfst, Indian summer of été indien. De bladeren kleuren geel, oranje, bruin, koper en rood: een vurig feest, voor de strenge winter alles toedekt. Het is ook de tijd van de rijpe ouderdom, de nadagen van het jaar en het leven. Volle vruchten, bosgeuren en rottende humus. In talloze varianten van rood dwarrelen de bladeren van de ahorn met een laatste zucht naar de aarde. Dan wordt het stil langs de oever van het meer. Voor de indianen is dat bos het grote boek van het leven.

Diezelfde kleurenpracht vind je bij ons enkel in Finland, als de ruska de bossen geel en rood schildert. Berken, een meer, een laatste visser in de herfst. Zo is de cirkel rond en keren we terug naar huis, naar het oude Europa waar ochtendmist tussen de populieren van de Po-vlakte danst, monniksgieren in de kurkeiken van Extremadura nestelen, beuken het hart van Frankrijk sieren en cipressen de Toscaanse heuvels smukken. En de eik bevolkt onze bossen, die knoestige boom die in het Oude Testament, Jesaia 61:3 ‘de boom der gerechtigheid’ heet, door Jahweh tot zijn glorie geplant. Zo’n 450 soorten van het geslacht Quercus groeien in de gematigde zones van het noordelijk halfrond. De eik of eikelboom, die wel zevenhonderd jaar kan worden, is deel van ons erfgoed: Hippocrates kende zijn genezende kracht, voor de Indogermaanse volkeren was het een heilige boom. Hercules heerste over het eikenwoud aan de Weser en druïden plukten de maretak. Tal van goden hadden hun eik: Zeus en Dionysos, Jupiter op de heuvels van het Capitool, de shintoïstische god Kashima no Kami en de Germaanse god Donar. We hebben eiken meubels in huis, geven gemeenten namen als Zeveneken en Sevenoaks, gaan op bedevaart naar Maria-Eich en spijkeren ex-voto’s tegen de boomschors zoals in de eik van het Waalse Erbaut.

Het is alsof ik de Russische literatuur tegemoet rijd, met haar vrolijk melancholische verhalen over zomerse landschappen vol korenvelden, berken en kraanvogels. In het verste oosten van Polen liggen de laatste relicten van een reusachtig woud dat Europa’s laagland heeft bedekt: de Puszcza Bialowieska met het Bialowieza Nationaal Park. Toeval heeft een stuk onbezoedelde natuur gered: eeuwenlang bleven de bossen het jachtterrein van tsaar, koningen en hertogen. Zo heeft het woud in ongerepte staat overleefd, het is een verwilderde chaos van machtige bomen, knoestige stronken en holle stammen. Oude eiken wisselen af met beuken. Op vochtiger terrein groeien waterwilgen en elzen, espen, linden en olmen. In een zwart moeras schitteren gele irissen, op omgevallen stammen woekeren rode zwammen. Overal liggen bomen, bedekt met een mostapijt en hun wortels de hemel in. “Ik herinner me deze beuk van voor de oorlog”, zegt Wlodek. “Tweeëndertig jaar geleden is hij omgevallen. Al die tijd ligt hij te vergaan. Dat is de pracht van dit bos: een boom valt om en blijft gewoon liggen. Iedere ingreep is verboden. Het woud blijft zoals het altijd is geweest. Dit is het laatste oerwoud van Europa”.

Diep in het woud versmelten alle geuren tot een ondefinieerbare oergeur: moerassen en varens, paddestoelen, de zwammen op de bomen die langzaam terug aarde worden, humus en rottende bladeren, de onzichtbare dieren, de geur van de eeuwige cirkel van leven en dood. Voor een enorme eik houdt de gids halt. “Een omtrek van 5,80 meter, 42 meter hoog. Indrukwekkend. Negenhonderd eiken staan in het park. Fabelachtige bomen. Alle bossen in Polen heb ik gezien, maar Bialowieza blijft het mooiste woud. Hier groeien 23 soorten bomen en sommige zijn zeer oud. Maar ze worden bedreigd door ziekten, vooral door de beschaving en haar vervuiling. Vergeef me dat ik opgewonden raak, maar ik vind dat zo erg. Die bomen, dat is de toekomst van de mensen. Het woud is ons dagelijks brood, het is het leven dat we zo nodig hebben.”

@ltijd onderweg

http://www.palmsoftheworld.com/

http://www.treesit.org/

http://www.baumveteranen.de/

http://www.systbot.uu.se/dept/history/linneaus.html

http://www.pbs.org/hemingwayadventure/

www.panda.org/forests4life

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content