“Ik heb meer plezier aan iets speciaals dan aan een rechte muur. Bij het optrekken van een rechte muur kun je niet laten zien wat je kunt. ” Zo denken de stielmannen uit de bouwsektor. “Als ik zo’n bad geïnstalleerd heb, zou ik er meteen willen gaan in zitten ! “

ANDRÉ GROSEMANS

FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT

De schrijnwerker : “Een raam moet van hout zijn en ik zeg dat niet omdat houtwerk nu eenmaal mijn stiel is. “

Wild klettert de beek langs de gedeeltelijk gerestaureerde molen van het Oostvlaamse Massemen. Hier werkt en woont Roel Dogimont (42). In het midden van het luchtige atelier van deze schrijnwerker staat een hoge schouw te verwijzen naar het industrieel verleden van het complex.

Ruwbouw, dakwerk, meubelen, stukken voor een weefgetouw of mallen voor het afgieten van polyestervormen, Roel Dogimont doet alles, als het maar met hout is. Zijn interesse gaat toch het meest uit naar speciaal schrijnwerk, naar maatwerk : “Ik loop geen administraties af om op te zoeken wie een bouwvergunning heeft gekregen en ik ga nog minder die mensen aanspreken in de hoop een opdracht te krijgen. Ik adverteer niet. Mijn reputatie levert me genoeg werk op. Ik heb zo mijn eigen manier van werken. Iemand die een raam een beetje als een meubel bekijkt, is bij mij aan het juiste adres. Ik werk niet graag voor mensen die alleen maar een gat in een muur willen opvullen. Weet je dat negen van de tien schrijnwerkers hun ramen niet zelf maken ? Ze kopen die in standaardmaten aan, vaak zonder dat uitdrukkelijk tegen hun klanten te zeggen. In de meubelsektor maken schrijnwerkers kasten aan de hand van bouwpakketten die ze in een fabriek kopen. Dat is de afgang van de stiel. Ze spelen winkel. Zo heb je geen eer van wat je doet. Zo kan ik niet werken. Er is misschien minder vraag naar mijn maatwerk, maar het neemt meer tijd in beslag zodat ik toch genoeg werk heb voor mijn eenmansbedrijfje. “

Roel Dogimont heeft het vak in avondscholen en weekendonderwijs geleerd. Hij schafte zich wat machines aan en begon langzaam als schrijnwerker, terwijl hij nog een vaste job in de reklamesektor had. Hij kan zijn liefde voor het hout niet meteen verklaren. “Ik had wel de behoefte om iets met mijn handen te doen, ” zegt hij dan, “om kreatief te zijn. Ik wou kunnen zeggen : kijk, van niks heb ik dat opgebouwd. “

We zitten aan een tafel die hij zelf gemaakt heeft en drinken koffie. Er staat een stevige wind en af en toe kijken we door het venster naar de wuivende bomen. “Een raam moet van hout zijn, ” zegt Roel Dogimont, “en ik zeg dat niet omdat houtwerk nu eenmaal mijn stiel is. Hout moet het zijn, alle andere materialen zijn alleen maar vervangingsmaterialen. Afgezien van de ramen ben ik daar wel niet zo fanatiek in, ik gebruik ook wel eens metaal, bijvoorbeeld in meubels. Ik ben niet vies van andere materialen, maar ik zal zelden de neiging hebben kunststoffen te gebruiken. Hout is natuurlijk, kunststoffen moeten eerst een produktieproces ondergaan voor je ermee kan werken. “

Er gaat een lachje op als ik vraag of hij geen problemen heeft om tropische houtsoorten te gebruiken. Volgens hem mag de verantwoordelijkheid niet bij de schrijnwerker gelegd worden : “Het hout is goed en wij hebben geen vervangmiddel. De afmetingen en de vormen die we willen, laten niet toe nog met inlands hout te werken. Dat zou vervormen, scheef trekken, barsten. ” En er is nog iets wat hem tegen de borst stuit. “De ekologische beweging heeft die diskussie terecht op gang gebracht, ” zegt hij, “maar nu wordt ze voorbijgestoken door marketingjongens die in milieubewustzijn een verkoopargument zien. ” Hij toont me een brief waarin een onderneming hem uitnodigt om te investeren in aanplantingen in het Amazonewoud. De aanhef maakt veel duidelijk : In 1995 milieubewust, in 2019 miljonair ! “Ekologisch denken kan kennelijk ook opbrengen, ” zegt Roel Dogimont, “eerst heeft men veel geld verdiend met tropisch hout, nu er tegenwind komt, gaat men nog eens geld verdienen door milieubewustzijn te commercializeren. “

Bij een half-afgewerkt kastje vertelt hij liefdevol hoe hij het zelf ontworpen heeft. “Ik stel hoge eisen aan mezelf, ” zegt hij, “ik ben niet vlug tevreden. Dat maakt van mij geen uitzondering, er zijn nog veel goede stielmannen, hoor. Maar er is altijd die verlokking om geld te verdienen zonder het vak echt uit te oefenen. Daar schuilt het grote gevaar. “

De sanitair installateur : “De mensen willen nu vaak twee lavabo’s en bijna iedereen moet naast een bad een douche hebben. “

Als ons toilet verstopt is of een kraan lekt, halen wij er een loodgieter bij. Eigenlijk is hij een beetje een klusjesman geworden. Peter De Backer (34) uit Wetteren noemt zich dan ook liever sanitair installateur, een term die ook beter overeenkomt met zijn werk. Hij is hoofdzakelijk bezig met badkamerinrichtingen, toevoer- en afvoerleidingen.

Hij heeft vier jaar metaalbewerking gevolgd en zich daarna nog drie jaar gespecializeerd in sanitaire installaties. “Misschien blijft er niet meer zoveel over van wat ik op school geleerd heb, ” zegt hij, “maar de basistechnieken heb je toch nog altijd nodig. En wie een diploma heeft, kan zich gemakkelijker vestigen als zelfstandige. Toch hoor ik van oud-leraars van mij dat het aantal leerlingen in deze branche fel afneemt. “

Omdat hij alleen werkt, kan hij enkel beperkte opdrachten in de partikuliere woningbouw aannemen. “Maar ik kan er dan ook meer tijd insteken, ” zegt hij, “beter afwerken. Je weet hoe het is : personeel moet renderen. “

Draad trekken of solderen, moet hij nog weinig. Er bestaan nu snel aan te brengen buizensystemen met knelkoppelingen. In oude gebouwen komt er nog wel eens lood aan te pas, voor de rest is het meestal kunststof.

“Alles hangt af van het budget van de bouwheer, ” ontwijkt hij mijn vraag naar wat mode is in de badkamerbouw. Dan geeft hij toch enkele tendensen aan : “De mensen willen nu vaak twee lavabo’s en bijna iedereen moet naast een bad een douche hebben. Lavabo’s staan ook weer los, op een voet, ze zijn niet langer ingewerkt in badkamermeubelen. “

Naar waterbesparende apparaten vragen zijn klanten niet, maar hij merkt wel dat de fabrikanten op dat vlak erg aktief zijn. “Het publiek is te weinig ingelicht over de besparingsmogelijkheden, ” zegt hij, “en men staat er niet bij stil, omdat het water nog goedkoop is. Er is meer vraag naar metodes van waterbehandeling. Het drinkbaar maken van leidingwater, verzachten en ontkalken. ” Peter De Backer steekt veel tijd in studie van de nieuwste materialen en technieken. “Je moet bijblijven, ” zegt hij, “dus ga ik in het weekend wel eens naar een beurs, ik vraag dokumentatie aan en lees gespecializeerde tijdschriften. Vaak ga ik ook naar kursussen die sommige fabrikanten organizeren. “

Ook al is Peter De Backer meestal alleen maar bezig met het plaatsen van sanitaire installaties, hij voelt zich daarom niet minder stielman. “Ik weet wel, een schrijnwerker kan een trap of een raam maken, ” zegt hij, “ik kan natuurlijk moeilijk zelf badkuipen bakken. Maar soms werk ik een badkamer helemaal alleen af. Ik teken een ontwerp, overleg met de klant, bezoek met hem enkele toonzalen, en richt heel het vertrek in. Tot de meubels toe. Dat is prettiger dan uitvoeren wat iemand anders uitgedacht heeft. Als dat dan tot een goed einde is gebracht, geeft me dat toch een bepaalde voldoening. Dan heb ik toch ook iets gemààkt. Ik sta er dan op te kijken en kan mijn werk mooi vinden. Ik zou er dan meteen in het bad willen gaan zitten. “

De metselaar :

“Nu willen ze weer

allemaal een erker,

maar de vochtproblemen

die dat meebrengt,

daar wordt

niet aan gedacht. “

Net zoals schrijnwerker Dogimont runt metselaar Eric Claes (42) uit het Limburgse Zolder een eenmanszaak. Dat wil niet zeggen dat hij alleen kleine opdrachten aanvaardt. “Dat is toch allesbehalve een klein huisje, ” vouwt hij een plan open, “en ik doe alles zelf, van de funderingen tot en met het timmerwerk en de dakbedekking. Twee, soms vier tot vijf maanden werk ik eraan. Ik laat me wel helpen door de bouwheer of een familielid van hem. Dat draait goed, er zijn altijd mensen te vinden die kunnen helpen bij het rechtzetten van een stelling of bij het mortel maken. Op die manier kunnen de bouwers soms de helft van hun oorspronkelijk budget uitsparen. Maar ze moeten wel werken, hé. Niet dat ik daar ooit moeilijkheden mee heb gehad… Ik laat me ook per uur betalen, dan weten ze meteen waar de klepel hangt. Ze hebben er alle belang bij dat ze stevig meewerken. “

Eric Claes heeft het vak van zijn vader geleerd. Hij heeft wel een opleiding als sociaal assistent achter de rug, maar het lag voor de hand dat hij in het getrokken spoor zou stappen. “Op mijn 21ste ben ik beginnen metselen. Mijn vader heeft me alles snel en toch deugdelijk bijgebracht. Ik was het al een beetje gewoon. Tijdens vakanties ging ik altijd met hem mee naar de werven. Het feit dat ik gestudeerd had, hielp me. Je redeneert gemakkelijker, je bent sneller met iets weg. Ook ben je daardoor meer gedreven om nieuwe materialen en nieuwe technieken te leren kennen en ben je in staat je kritisch op te stellen. Ik heb patroonsopleiding gevolgd en geef nu zelf les aan het Hasseltse Vormingscentrum. Ik probeer mijn leerlingen zelfstandigheid bij te brengen. De bouwtechniek hebben ze normaal onder de knie, maar ze moeten leren hoe ze een plan moeten lezen, meer nog : ze moeten konceptiefouten kunnen ontdekken op een plan. De metselaar is verantwoordelijk voor minstens de helft van het gebouw. Die verantwoordelijkheid moet hij ook durven nemen. Hij moet voorkomen dat hij binnen een jaar of vijf voor feiten staat die hij nu had kunnen voorzien. “

Eric Claes zit al twintig jaar in het vak. Bij de eerste huizen die hij bouwde, was nog geen sprake van isolatie, nu is goed isoleren een hoofdbekommernis. De metselaar heeft in die tijd nog andere evoluties gemerkt : “Er zijn nu veel meer materialen op de markt, subtielere materialen, die het werken niet altijd gemakkelijker maken. Ik bezoek salons, doe navraag bij producenten, ik moet bijblijven. “

Het gesprek wentelt naar de modes waaraan ook de bouwsektor onderhevig is. “Ja, ” zegt Eric Claes, “nu willen ze weer allemaal een erker, een uitstekend raam. Maar de vochtproblemen die dat meebrengt, daar wordt niet aan gedacht. En de mode-steen is de zogenaamde barok. Een bruine, gevlamde, wat ruwere steen. Het moet er kennelijk een beetje oud uitzien. Zeker de helft van de huizen die de laatste jaren in Limburg gebouwd zijn, werden in barok opgetrokken. “

Van voorbereide mortel in bulk wil deze stielman niet weten : “Ik maak nog mortel met een molen. Voor verschillende materialen gebruik ik verschillende soorten mortel. Ik weet het, het wordt nog weinig gedaan, maar het zou zo moeten. Als een steen veel uitzet, moet de mortel ook soepel zijn, om die beweging te kunnen opvangen. Anders krijg je scheuren. “

Hij droomt even weg als hij het over zijn arbeidsvreugde heeft : “Ik ben nu in Eksel aan een woning bezig. Twee jaar geleden heb ik daartegenover een huis gezet dat ik misschien als mijn mooiste werk beschouw. Het doet me plezier het daar te zien staan, al kan ik niet precies zeggen waarom. Het is een grote villa waarvan ik de eerste tot de laatste steen op elkaar heb gelegd, het plan had een serieuze moeilijkheidsgraad en ik ben vaak met de architekt in de clinch gegaan. Je weet dat dat de streek is waar rijke Nederlanders komen wonen. Wel, ik heb daar al vaak Hollanders zien stoppen. Die gaan aan dat huis bellen en vragen of ze het kunnen kopen. Ik weet niet waarom, maar dat geeft toch een bepaalde voldoening. Ik heb meer plezier aan iets speciaals dan aan een rechte muur. Bij het optrekken van een rechte muur kun je niet laten zien wat je kunt. “

Ik vraag of hij zich meer stielman voelt dan zijn kollega die in een groot aannemersbedrijf werkt. Hij heeft een diplomatiek antwoord klaar : “Ik denk dat die man even goed stielman is, maar dat hij minder mogelijkheden heeft om zijn stielkennis tot uiting te brengen. De eerste zorg van iemand die tien man in dienst heeft, is : ik moet ze aan het werk houden. Hoe ze iets uitvoeren, is van minder belang. Bij mij komt de kwaliteit van het werk echter op de eerste plaats. “

Als we afscheid nemen, blijven we buiten nog wat napraten. “Ik hou van de natuur, ” zegt hij, “ik werk met levende materialen, hout en steen, en ik ben altijd in de openlucht bezig. Daarom doe ik het waarschijnlijk zo graag. “

De stukadoor :

“Bij grote opdrachten

draait alles rond geld,

bij kleinere opdrachten

heb je meer eer

van je werk. “

Johan Hebbelinck uit Destelbergen is van opleiding verpleegkundige. Toch werkt hij al twintig jaar als stukadoor. “Dat doe je ook met een wit pak aan, ” lacht hij. Via zijn vrouw, de dochter van een stukadoor, kwam hij in het vak terecht. “Ik ging tijdens de vakanties af en toe bij mijn schoonvader helpen, ” zegt hij, “en van het een kwam het ander. ” Nu heeft hij een bedrijf met vier personeelsleden. “Dat is net genoeg om de meeste werken te aanvaarden, ” legt hij uit, “maar de hele grote opdrachten mijden we bewust. Hoe groter het werk, hoe groter het risico. De budgetten zijn omvangrijker en de mensen voor wie je werkt, ken je meestal niet. Je kunt de zaak dan niet zo goed inschatten. Bij kleinere opdrachten heb je meer eer van je werk. Bij grote opdrachten draait alles rond geld, dan moet het allemaal vlug gaan. “

Muren bezetten is nog een manuele stiel. “De essentie van het plakken is nog hetzelfde als honderd jaar geleden, ” zegt Johan Hebbelinck, “toch is er veel evolutie te merken. Vroeger kwam er meer handenarbeid aan te pas. Wij moeten nu geen zand en kalk meer mengen, wij krijgen die mix nu in zakken of in een silo. Wij kunnen nu met een minimum aan arbeid onze specie tegen de muur krijgen. Maar dan begint de stiel van het plakken pas. Dan moet je de muur recht en glad krijgen. Het is een vaardigheid die je pas na vijf jaar werken kan hebben. Een scherp oog en veel geduld kunnen helpen om een goede stukadoor te worden, maar eigenlijk kan iedereen dat leren. “

Toch zijn er nog bitter weinig jongeren die in dit vak willen. Hebbelinck heeft het ook al gekonstateerd : “Pas op, de jongeren willen nog werken, hoor, maar geen twaalf uur per dag en niet op zaterdag. Ik kan dat best begrijpen. Verder kun je deze stiel eigenlijk alleen maar leren door bij een stukadoor te werken, maar stukadoors kunnen in tegenstelling tot vroeger minder gemakkelijk een jonge gast aan het werk zetten, die beetje bij beetje het vak leert. Daarom wordt de stiel haast alleen nog overgezet van vader op zoon. Iedereen wil toch maar een of ander diploma halen, iedereen tracht elders werk te vinden. In de bouw gaan, dat is het laatste waar ze aan denken. “

Johan Hebbelinck weet niet waarom de bouwsektor zo’n slechte naam heeft. “Het is misschien een ruig beroep, ” zegt hij twijfelend. Dan zet hij zich recht : “Maar één ding weet ik zeker. Werken moet je overal. En wie in de bouw wil werken, kan goed zijn boterham verdienen. “

De dakwerker :

“Wie vervangt nog zelf

een pan ? Pas als ze

een natte plek

op hun plafond zien, gaat

er een lichtje branden. “

Gaston De Wilde (56) uit Laarne stroopt zijn broekspijpen op. Zijn benen staan vol schrammen en blauwe plekken. “Allemaal van langs de latten af te schuiven, ” zegt de dakwerker. Dan laat hij zijn handen wapperen. “Mijn pols is kapot, alle gewrichten zijn versleten. Dat is van het kloppen met een hamer. “

Eén ding is duidelijk, een dakwerker mag geen schrik hebben. “Maar te weinig schrik is ook niet goed, ” zegt De Wilde, “je wordt te zelfzeker, je neemt te veel risico’s. Ik weet hoe het gaat, ik ben zelf ook al drie keer van een dak gevallen. “

Al 35 jaar zit Gaston De Wilde in het vak. Na een hartinfarct heeft hij wat gas teruggenomen en nu heeft hij nog twee personeelsleden in dienst. We spreken elkaar vroeg op een zaterdagmorgen, maar hij zit toch al over twee plannen gebogen. “Uitrekenen en uitrekenen, ” zegt hij, “maar daarom krijg ik die opdracht nog niet. Daar is veel verandering ingekomen. Wie vroeger bouwde, sprak maar één dakbedekker aan, nu durven ze bij zes, zeven bedrijven prijsoffertes vragen. Er is de laatste jaren zoveel administratie bijgekomen. ” In de materialen heeft Gaston De Wilde niet echt veel zien veranderen, maar het werk is volgens hem wel heel wat gemakkelijker geworden. “Iedere dakdekker heeft nu een lift om de pannen naar boven te halen, ” zegt hij, “en hameren moeten we ook niet meer, we schieten nagels onder druk in de latten. We slijpen en zagen met diamant, zodat we niet langer om de haverklap een andere schijf moeten steken. Het is duidelijk minder zware arbeid geworden. ” Toch beginnen weinig jongeren aan zo’n vak. “Ik weet het, ” zegt Gaston De Wilde, “het is natuurlijk werken in alle weer en wind. Zonen volgen hun vaders op, maar er komt weinig nieuw bloed in de sektor. “

In tegenstelling tot de meeste dakwerkers kombineert Gaston De Wilde zijn vak niet met lood- en zinkwerken. Dat is omdat hij niet uit de loodgieterij komt, maar begonnen is als een traditionele schaliedekker. “Via een oom kwam ik op het einde van de jaren vijftig bij een aannemer terecht. Met de Wereldtentoonstelling in zicht werd er veel gebouwd. Ik kocht me een hamer, pakte wat boterhammen in en ging mee naar Brussel. Daar heb ik het vak geleerd. Ik moest leien naar boven dragen en haastte me daarbij, want als alle materialen boven waren, mocht ik helpen schalies leggen. “

Volgens Gaston De Wilde is het dak het belangrijkste onderdeel van een woning. “Op een dak mag je nooit besparen, ” heft hij de wijsvinger. “Op een huis van 3 miljoen kun je een degelijk dak leggen voor 150.000 frank. Het aandeel van het dak in het budget is niet zo groot, maar het is wel het voornaamste aan het gebouw. ” Alsof hij mij moet overtuigen van het feit dat er nergens nog respekt voor het dak bestaat, gaat hij verder : “De mensen doen niets meer zelf. Wie vervangt nog een pan ? Wie heeft nog een ladder ? Pas als ze een natte plek op hun plafond zien, gaat bij hen een lichtje branden. Dan moeten wij onmiddellijk komen. Vaak is het niet eens de fout van de dakwerker. En als je dan op zo’n dak komt, zou je verongelukken in de goten. Er groeit gras in. In twintig jaar hebben ze ze niet uitgekuist en dan verschieten ze dat alles verstopt is. Het plaatsen en, later, het wegnemen van televisie-antennes heeft ook veel schade berokkend aan de daken. Die mannen liepen de pannen en de leien stuk en ze lieten de gaten achter waar de haken van hun spankabels hadden ingezeten. “

Gaston De Wilde heeft plezier in zijn werk. “Niet aan een simpel recht dak, ” zegt hij, “wel aan hoeken en kanten die met lood of koper moeten afgewerkt worden, aan bogen en kapelletjes, prutswerk, zeg maar. Dat doe ik graag. Dan voel ik mij nog echt een stielman. “

Roel Dogimont : “Er zijn er die met bouwpakketten werken, dat is de afgang van de stiel. “

Peter De Backer : “Het geeft toch een bepaalde voldoening. “

Eric Claes : “Verantwoordelijk voor minstens de helft van het gebouw. “

Johan Hebbelinck : “Een scherp oog en veel geduld. “

Gaston De Wilde : “Op een dak mag je nooit besparen. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content