De slavendans ontsprongen
Ongerepte tropische stranden, een eindeloze oceaan en mysterieuze mangrovewouden : de kust van de Braziliaanse ‘slavenstaat’ Bahia ontsluit zich langzaam voor toeristen. We ontmoetten er enkele Belgen die hier hun stek gevonden hebben.
Het is druk op de markt van Condé, een klein plaatsje langs de Linha Verde, een nieuwe snelweg die de kust van de deelstaat Bahia ontsluit. Pottenbakkerswerk met bonte motieven, fruit en groenten, papaja’s, bananen en bergen sinaasappels, manden propvol blauwe krabben met dichtgebonden scharen, en vooral kledij – T-shirts, shorts, petjes en strandoutfits – vullen de kramen. Gastheer Wim, bruin gebronsd en in bermuda, loopt over de Braziliaanse zaterdagmarkt alsof hij nooit iets anders gedaan heeft. Schijn bedriegt. Amper vijf maanden geleden vestigde hij zich in Bahia. “Omdat we klaar waren voor een groot avontuur, wilden we een wereldreis maken”, steekt Wim van wal. “Onze plannen kregen al vorm. Tot we plots het aanbod kregen een hotel te runnen in Brazilië.” Tijdens de kerstdagen van 2007 brachten Wim en Kristien een eerste bezoek aan Subaúma. “We waren dadelijk verkocht. Begin januari hebben we onze koffers gepakt en het vliegtuig genomen”, lacht Wim bij een glas ijskoud bier in de broeierige markthal. “De wereldreis kan wachten.” Nu lokken de tropische kusten.
Op het wekelijkse rendez-vous op de markplaats in Condé komt de hele wereld voorbij. Aan de overkant van de rivier laden kruiers hun lading over op ezels en paardenkarren. Boeren heffen hun inkopen in de laadbak van een vrachtwagen. Aan de drankkraampjes gaat het er vrolijk aan toe. Het wordt al snel duidelijk waarom Brazilië zo snel de harten van nieuwelingen verovert. Het blijft een van de spontaanste plekken die ik ken, waar mensen je aanspreken en vragen om gefotografeerd te worden.
Uit de Vlaamse klei
Tree Bies in Subaúma is een strandhotel annex enkele appartementen. Uitbater Wim, in een vorig leven godsdienstleraar maar altijd al sportief, nodigt mij uit om ’s ochtends vroeg mee te joggen op het strand. Ik verschuil mij achter het tijdsverschil en de jetlag, maar voor de watersportdag ben ik klaarwakker. Enkele meisjes kiezen voor de surfboardinstructie, of is het voor de lesgevers ? De lokale surfers dobberen geduldig, wachtend op de juiste golf, als haantjes in het schuim. Zelf stuiter ik op een opgeblazen wakeboard achter een speedboot door de mangrove.
Met Wim, ondertussen een ervaren watersporter, wandel ik terug via het eindeloze strand. Achter het drooggevallen rif blijven bij laagwater zwempoelen achter, waar meisjes zonnen en kinderen zandkastelen bouwen. Verderop tonen voetbalgoochelaars en capoeiradansers hun capriolen langs de vloedlijn. Subaúma kent nog een actieve vissersvloot van bijna twintig schepen, in handen van een handvol families. Maar op zondagmiddag zit iedereen op het strand, op straat of op het terras van een van de kleine visrestaurants. Mijn mobieltje herkent hier, in het tweeduizend zielen tellende dorp, vooralsnog geen netwerk.
’s Ochtends zijn we weer vroeg op pad, om de hitte voor te zijn. “Want in de duinen kan het ongenadig warm zijn”, waarschuwt gastvrouw Kristien, terwijl ze mij water toestopt. We wandelen door het slaperige dorpje via de rivier naar de mangrove, waar in de duinen een zoet meer verborgen ligt. Aan de rand van het dorp peddelen we in een kano over de riviermond, met enkele palmbladnerven als roeispaan. De ruiters die door het water waden, gaan onder tot het zadel. En dan breekt een tropische bui los en wordt alles kletsnat. Aan het meertje in de duinen drogen we onze kleren terwijl we snorkelen in de plas, speurend naar scholen visjes.
Waar land langzaam zee wordt
Het zwembad met zijn ligbedden nodigt uit tot langgerekt nietsdoen, maar Wim en Kristien bieden elke dag enkele activiteiten aan, met wisselend adrenalinegehalte. Een populaire lokale daguitstap voert naar Mangue Seco, in het uiterste noorden van Bahia, op de grens met de provincie Sergipe. Het schiereiland, tussen de zee en een riviermond, ligt ingesloten door mangroves. Het dorp is niet te bereiken over land. Bootjes varen bezoekers over de brede Río Real naar het uiterste punt, waar een vuurtoren op een duin de grens van land en zee markeert. Op een drooggevallen zandbank staat een drenkelingenhuisje. Dobberend door de mangrovewouden speuren we naar zeeschildpadden.
We stappen over op de achterbank van een buggy, op paard en kar na zowat het enige vervoermiddel om het schiereiland te verkennen. Brazilianen zijn buggygek. Terecht. Niets leuker dan in zo’n ding over het strand te razen terwijl zeewater opspat onder de banden en de joelende dames op de achterbank, haren languit wapperend in de wind, het pruttelende geluid van de kevermotor overstemmen. Het dorp dat we uiteindelijk bereiken, met als enige weg bij eb het strand, heeft een uitgestorven Far-Westgehalte : het zucht in de zon, zelfs de spreekwoordelijke hond ontbreekt.
We volgen de waterlijn rond het schier-eiland, draaien de duinen in en klimmen door een zee van golvend zand naar het hoogste punt, vanwaar we uitkijken over de samenvloeiing van oceaan en rivier. Op een steile duin verhuurt een jongen zijn skate-board voor een partijtje ‘zandboarden’. Op het lange lege strand gaat de buggy voluit, brommend tegen de zilte wind. “We wilden hier aan een parachute achter de jeep de lucht in gaan”, zegt Wim met spijt in de stem. “Maar de wind zit slecht, het is nu onmogelijk”. Een andere keer dan maar, treur ik heimelijk opgelucht.
Oude hoofdstad
Op twee uur rijden van Subaúma ligt Salvador da Bahia, de eerste hoofdstad van Brazilië. Met zijn zeventiende-eeuwse centrum en zijn kleurrijke Pelourinhowijk is dit een van de levendigste Braziliaanse koloniale steden. Dat de wijk genoemd werd naar de schandpaal waaraan slaven terechtgesteld werden, leer je als je uit de Lacerdalift stapt, een art-decobouwsel dat je van zeeniveau naar de top van de heuvel brengt. Van op zeventig meter hoogte heb je er een dramatisch zicht op de stad en de baai, de grootste van Brazilië. “Toen Vespucci hier in 1501 op Allerheiligen voor anker ging, doopte hij de baai enigszins voorspelbaar Todos Santos”, verklaart stadsgids Dirk, ook een uitgeweken Vlaming. “Goud was hier spijtig genoeg niet te vinden, maar suikerriet groeide goed. Om hun plantages te bevolken gebruikten de veroveraars de indianen als slaven. Toen die niet meer voldeden, voerden ze werkkrachten uit Afrika aan.”
Die Afrikaanse roots zinderen nog steeds na in Bahia, de ‘zwartste’ van de Braziliaanse regio’s. Hier roffelen de drums dezelfde ritmes als in Afrika, een dun laagje katholiek geloof verhult de aloude voorvaderverering en geheimzinnige magie. In Salvador zijn de mystieke condomblé-rituelen, een kruising tussen een voodooritueel en een charismatische duiveluitdrijving, ondertussen een toeristische attractie waarvoor je op enkele adressen terechtkunt. Maar Odolum, een wereldbekende drumband die de show steelt tijdens het jaarlijkse carnaval, concerteert minder dan vroeger. De stad met het bont gekleurde koloniale centrum, rijke kerken en kloosters, lijkt te stagneren. Vergeleken met mijn laatste bezoek, enkele jaren geleden, is er in het oude centrum nauwelijks iets veranderd. Er hangen nu discreet bewakingscamera’s. En iemand inviteert me op een favelatour, waarvoor ik bedank.
Op het plein voor de kathedraal dansen enkele capoeiradansers, molenwiekend met hun benen terwijl ze laag bij de grond, haast hurkend dansen. “Zo hielden de slaven zich verborgen in de suikerrietplantages. Hun gevechtsoefeningen vermomden ze als dans, een schijngevecht op het scherp van de snee”, vertelt de gids. De muzikanten bespelen een berimbau, een klaaglijk klinkend snaarinstrument, terwijl de omstanders met ritmisch handgeklap de kemphanen ophitsen. Salvador is een boeiende slenterstad, met terrasjes voor een ijsje of een espresso, boetieks met bedrukte T-shirts of ambachtelijke souvenirs, en genoeg kerken om de grootste pilaarbijter te verblijden. Mis de strenge kathedraal niet, of de barokke vergulde São Francisco, met zijn unieke trompe-l’oeilplafond. Later op de avond kun je een capoeiravoorstelling of een trancemis bijwonen, dansen op de ritmes van een drumband, of verfijnd tafelen in een gerenoveerd pand. Ik kies voor de moqueca van Maria Mata Mouro, een traditionele en rijke visstoofpot schuin tegenover de São Franciscokerk. Tegen tienen, als het wekelijkse vrij podium op gang komt, stroomt het plein vol danslustigen en feestvierders.
Tekst en foto’s Jo Fransen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier