Waarom het Alpenwater zo gehaast naar het Meer van Genève wil, is begrijpelijk, het is er goed toeven.

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Over de Zwitsers doen hardnekkige geruchten de ronde. Marc, een zelfverklaard Helvetenkenner, had me gewaarschuwd: “’s Ochtends kammen ze het gras en stoffen ze het asfalt af.” Ik was elke morgen vroeg genoeg uit de veren om het zeker te weten: het zijn praatjes, ik heb er nooit een bezig gezien. Wat ze wel allemaal doen, van gezonnebrilde Marina tot bijziende opa: ze stoppen bij het zebrapad. Alleen al daarvoor zouden de meeste Belgen eens op stage moeten naar het Alpenland.

Nog zo’n ingebakken misvatting: fietsen door Zwitserland is een extreme vorm van masochisme voor wie niet geboren is met klimmerskuiten. La Suisse à vélo tekende negen meerdaagse trajecten uit, een net dat zowat het hele land beslaat. Hooguit twee ervan zijn voorbehouden voor de echte bergenbijters. De Route panorama alpin (nummer 4) rijgt zowat alles aan elkaar wat col heet.

Zelf probeer ik enkele etappes van de Route du Rhône (nummer 1), een grotendeels vlak parcours met vertrek in Andermatt en aankomst in Genève. Wie de steilste passage, in de buurt van de Furkapass, wil overslaan, kan simpelweg met fiets en al de trein nemen naar boven. Op de rest van het traject blijven de Alpen stoere reisgezellen, maar je fietst er wel tussendoor.

Als ik die ochtend mijn huurfiets afhaal aan het station van Monthey is dat niets te vroeg. Na een halve dag in dat kleine industriestadje begint de verveling wat zurige vormen aan te nemen. Maar als voorbij Collombey het laatste bedrijvenpark uit het gezicht is verdwenen, zijn we alleen. De Rhône en ik, allebei onderweg naar Lac Leman. Mijn gids zet er rechts van mij een stevige vaart achter. Van zijn bron, de reuzengletsjer 140 kilometer achter ons, dendert hij breeduit naar zijn eerste monding. In de immense diepten van het Meer van Genève zal hij zijn grijsgroene kleur afgooien en helemaal in het westen aan een tweede leven beginnen, richting Franse wijnoevers, om zich definitief te verliezen in de Méditerranée. Zelf heb ik minder haast. Dit tempo moet volstaan om de natte killigheid uit mijn botten te houden, maar na amper een uurtje fietsen zie ik dat mijn vingers grijsblauw wegtrekken.

Net voor het meer scheiden onze wegen. De Rhône trekt recht op zijn lot af, het fietspad knikt naar rechts en heeft een kleine verrassing in petto. Het smalle asfalt duikt Les Grangettes in, een beschermd moeras. Het gebied is niet eens zo uitgestrekt, het beslaat iets meer dan de oude Rhônedelta. Op de natte gronden gedijen alle moerasplanten en rietsoorten, hier en daar moet ook klokjesgentiaan te vinden zijn. Sinds 1970 vinden dassen en vossen hier ongerepte rust, van bijna alle reptielen die in Zwitserland leven, huizen hier exemplaren. De bedreigde groene boomkikker en de esculaapslang, bijvoorbeeld. Dat alles meldt een stevig infobord, vandaag geven alleen de (water)kikkers thuis. Ze brullen en boeren en kwaken hun gecodeerde boodschappen van plas naar poel, wat verderop kijkt een ooievaar hautain de andere kant op. (“Bah, alweer kikkers.”)

Deze timing is er een van een Zwitserse precisie: net als ik trek krijg in een picknick breekt de zon door de regenwolken. En kijk, daar ligt een stapel populierenstammen als een tribune naast de weg. Met de gloednieuwe Victorinox snij ik het stevige brood en de tomme de Valais aan. De twee, drie dagrantsoenen Caillert-chocolade krijg ik ook zonder Zwitsers mes wel verhapstukt.

Via Villeneuve neemt Route 1 de wijde bocht naar Montreux, voorbij Chillon, het best bewaarde van de ruim honderd kastelen rond het meer. Na vierhonderd jaar werden de heren van Savoie hier verdreven in 1536 en troffen de Berners er François de Bonivard aan in een kerker, al zes jaar geketend aan een zuil. Over hem schreef Lord Byron in 1816 The prisoner of Chillon, toen de Engelse romanticus de streek bezocht : “…It might be months, or years, or days / I kept no count, I took no note / I had no hope my eyes to raise / And clear them of their dreary mote / At last men came to set me free / I ask’d not why, and reck’d not where…” Zo gaat het melodramatische epos pagina’s lang.

Het mondaine oord Montreux trok al schoon volk ten tijde van de Russische tsaren. Die hadden zelfs een eigen perron op het station, dat ze slechts wilden delen met illustere gasten, zoals Tsjaikowski, Stravinsky en Tolstoj. Veel toeristen blijven op de promenade aan het water, waar de luxueuze hotels het casino flankeren; veel gezelliger is echter de oude bovenstad. Die is te bereiken via een 371 treden tellende trap, een openbare lift (Grand’Rue 50) of fietsend over waanzinnig steile, glibberige kronkelkasseitjes.

Vevey, amper zeven kilometer verderop, was jarenlang het ballingsoord van Charlie Chaplin. Toen hij in 1952 de benen nam voor de klopjacht van McCarthy op al wie van linkse sympathie verdacht kon worden in de States, vond hij deze plek aan het meer. Tot aan zijn dood in 1977 bleef hij hier. De stad vernoemde een park en een stukje promenade naar het filmgenie. Voor hem had Gustave Courbet hier al asiel gevonden voor zijn laatste levensjaren. Die was na zijn activiteiten in de Commune van Parijs in 1871 ongewenst in Frankrijk. De schilder overleed in Vevey op de laatste dag van 1877, precies een eeuw voor Chaplin. En Bakoenin richtte uitgerekend hier aan het lieflijke rijkemensenmeer de eerste Russische anarchistengroep op. Je hoeft op de promenade geen monument te zoeken dat aan die historie herinnert. Trotser is de stad op de aanwezigheid van Nestlé, de voedingsmultinational die van hieruit de wereldhandel domineert.

Om gefortuneerde gasten zitten de steden rond het meer nooit verlegen. Nu hebben de kranten weer een kluif aan het bezoek van de Saudische koning Fahd. Hij is voor onbepaalde duur neergestreken in zijn kasteel in Collonge-Bellerive, samen met 350 onderkoninkjes. Naar gewoonte staan tweehonderd huurlimousines paraat, compleet met evenveel chauffeurs, tegen 650 tot 1100 euro per dag en per voertuig, afhankelijk van het type Mercedes. Dat vindt zelfs Fahd wat prijzig, heeft Le Matin vernomen. Om de verhuurders onder druk te zetten, liet hij alvast 150 Mercedessen uit Duitsland komen. Daalt de dagprijs niet, dan haalt hij de Duitse vloot van de douaneparking, desnoods met werklozen achter het stuur. Die hebben wel geen vergunning voor personenvervoer, maar welke Zwitserse agent gooit een Saudische koning op de bon?

En gisteren las ik dat een van de prinsen de Fnac van Genève liet openen na middernacht. Twee uur later stapten hij en zijn gevolg naar buiten met kinderboeken, videospelletjes en laptops, ter waarde van “vele tienduizenden euro’s”. De kassiersters kregen van de prins bovendien een royale fooi, “voor het nachtelijke ongemak”.

Vandaag leiden de rode wegwijzers van de Route du Rhône naar Morges, via Lausanne. Het meer is nog maagdelijk leeg, de roeiers en zeilers wachten wellicht op de zon. Ik volg gedwee mijn voorwiel, langs de flanken van de Lavaux-wijnstreek. De wijngaarden liggen op zulke steile terrassen dat het meeste werk er manueel moet gebeuren. Niet alles, want ik moet ook onder de wolk van een sproeihelikopter door. Als een nerveuze libel trekt hij baantjes boven een veldje en tegen de wind in gaan telkens de kraantjes open. Welk wondermiddel de druivenbladeren (en mijn haar) krijgen toegediend, weet ik liever niet. Water zal het niet zijn, dat valt gratis.

Een goed uur fietsen verder lijkt het museum van het Olympisch Comité in Lausanne een prima plaats om te schuilen. Algauw blijkt dat een flagrante onderschatting. Dit is een van de meest levendige, bruisende musea die ik ooit heb gezien. Wie nooit een uurtje Olympische Spelen meepikte op televisie heeft er allicht niets te zoeken, maar voor de rest van de mensheid is het een aanrader. Op honderden schermen, kleine individuele monitors net zo goed als panoramische installaties, passeren de Gouden Momenten van het vierjaarlijkse sporttreffen: historische duels, uitzinnige winnaars, gebroken verliezers, geëmotioneerde kijkers. Natuurlijk is er veel plaats vrijgemaakt voor de Spelen van de Oude Grieken, maar vooral de moderne olympiades houden je uren in hun greep. Elke organiserende stad mag zelf haar olympische fakkel ontwerpen, weet ik nu. In een halve boog staan er een twintigtal opgesteld: het sierlijke, houten pronkstuk van Lillehammer, bijna manshoog; de bamboefakkel van Tokio, die iets religieus heeft, terwijl de toorts van de winterspelen in Salt Lake City (2002) nog het meest op een aansteker met elektrische vonk lijkt.

Het geeft je een schokje als je plots voor de schoenen staat waarmee de zwarte Jesse Owens 8.06 meter ver sprong en zo de nazi’s een neus zette op ‘hun’ Spelen in het Berlijn van 1936. Andere schrijntjes koesteren het schoeisel van Carl Lewis, Dick Fosbury, Emil Zatopek, Lasse Viren. Er liggen gesigneerde speren, discussen, kogels en zwempakken. En, jawel, de zwemmuts van Fred Deburghgraeve, getekend: “Fredje”. De West-Vlaming kon bezwaarlijk zijn kaalgeschoren schedel signeren en aan het museum schenken. De gouden spikes van Michael Johnson blinken nog feller dan op tv.

De kunstcollectie in en rond het museum bevat niet de absolute kampioenen, maar wel populaire kunstenaars ( Folon, Tinguely, de Saint-Phalle). Ook de nauwelijks te volgen evolutie van het sportmateriaal wordt uitvoerig getoond. Wie met die antieke latten bij een skistation aankomt, wordt wellicht naar huis gestuurd. Nochtans is dit het gerief waarmee Jean-Claude Killy in Grenoble drievoudig olympisch kampioen werd en dat was niet voor de Eerste Wereldoorlog, maar in 1968. De supersonische fiets van Chris Boardman ziet er tien jaar na Barcelona nog altijd even supersonisch uit.

Prominent aanwezig in ‘zijn’ museum is uiteraard Jacques Rogge, de Belg die sinds zijn verkiezing in 2001 het olympisch vuur beheert. Lausanne, de nieuwe vaste stek voor de nieuwe voorzitter, ligt ideaal voor hem. Het Meer van Genève moet voor de gewezen wedstrijdzeiler Rogge een dagelijkse verlokking zijn.

De geschiedenis van het internationaal georiënteerde, levendige Lausanne gaat terug tot ver voor onze tijdrekening. De Romeinen hadden er een nederzetting en eeuwenlang beheerste de stad alle leven op en rond het meer, als knooppunt op de route Italië-Frankrijk en op de Rhône-Rijnverbinding. Tot in de zestiende eeuw alle zekerheden wankelden. De Zwitsers gingen elkaar te lijf met bijbels en decennialang stond alles in het teken van de godsdienstoorlogen. De Reformatie won snel veld en kreeg haar hoogtepunt in 1536 met de komst van Calvijn naar Genève, die er een onafhankelijke republiek afdwong, maar twee jaar later de stad alweer moest verlaten. De katholieken waren maar tijdelijk verdreven, de strijd laaide weer op, de Contrareformatie kwam op gang. Generaties lang stonden katholieke en protestantse regio’s met getrokken messen tegenover elkaar. Uiteindelijk resulteerde die broedervete in de strakke kantonindeling, de lappendeken die nu nog de Zwitserse maatschappij kleurt.

De katholieke kantons bleven het langst trouw aan landbouw en traditionele nijverheden, de vernieuwers trokken protestantse vluchtelingen uit heel Europa aan. Hun technische bagage hielp bij de uitbouw van nieuwe activiteiten. De horloge-industrie van Genève is in dat klimaat groot geworden. Ook vandaag is het politieke systeem van Zwitserland een soort driedimensionale puzzel, waarin federale en kantonale besturen elk een vakje vullen. De hele constructie, met de typische referenda en een jaarlijks wisselend premierschap, is nog complexer dan de Belgische overheidswinkel, de Zwitsers houden er dan ook nog een vierde bestuurstaal op na.

Morges wordt de eindbestemming van mijn trip. Wanneer ik mijn (overigens prima) huurfiets inlever bij de stationschef, slaat de Zwitserse weerman meteen een pagina om. Scherp als een Victorinox snijdt de zon door de grijsheid, in geen tijd blikkert er zilver op het meer. En het decor schuift open, achter die eerste Alpenruggen tegen de oever aan de overkant verschijnt een tweede rij reuzen, de Dents du Midi grijnzen wit in de verte. Vanavond zal ik zelfs de Mont Blanc te zien krijgen. Tachtig kilometer van hier zal De Witte staan blozen in de avondzon. Maar eerst laat ik me een kaasfondue bereiden. Wanneer ik Au XXème Siècle binnenstap, merk ik aan het interieur, de bazin en de muziek dat ik pardoes in het midden van die twintigste eeuw ben beland. Gelukkig volgt het oerrecept van een fondue geen modegrillen, een moitié-moitié zal nog eeuwen van gelijke hoeveelheden gruyère en vacherin gemaakt worden.

Voor ik het vergeet: in Morat zag ik een gemeentewerkman de kasseitjes van de oude binnenstad een beurt geven met een flink uit de kluiten gewassen stofzuiger. Zo krijgt Marc toch een beetje gelijk, alleen speelt De Tijd hem parten: stofdoeken zijn passé.

Praktisch

Reis: Swiss heeft dagelijkse vluchten van Zaventem naar Zwitserland (Zürich, Basel en Genève). Info:

www.swiss.com

Munt: Voor 1 euro krijg je ongeveer 1,47 Zwitserse frank.

Logeren: Zwitserland heeft ontzettend veel hotels, zeker in de skigebieden. Weekend Knack was te gast in Monthey, Vevey en Morges, telkens in een hotel van de Minotel-keten, info: www.minotel.com

Fietsen: ‘Suisse à vélo’ heeft 9 routes en 9 bijbehorende gidsen. Die boeken bevatten 12 tot 20 gedetailleerde kaarten, info over de ritten en het landschap, adressen van restaurants en hotels, dienstregelingen van treinen en een honderdtal kleurenfoto’s, ze kosten elk 19,90 Zwitserse fr. Info: www.suisse-a-velo.ch (er bestaan ook specifieke trajecten voor mountainbikers en lineskaters).

Niet te missen: Musée Olympique Lausanne, Quai d’Ouchy 1, 1001 Lausanne, 41 21 621 65 11, fax +41 21 621 65 12, info@olympic.org, www.museum.olympic.org

Info: Zwitserland Toerisme, Postbus 1600, 1000 Brussel, 00800 100 200 30 (gratis), fax 00800 100 200 31, e-mail: info.benl@switzerland.com , www.myswitzerland.com

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content