De chroniqueur van Barcelona wordt Lluís-Anton Baulenas weleens genoemd. Stuk voor stuk spelen zijn romans zich af op sleutelmomenten van de woelige stadsgeschiedenis. Verhalen om je totaal in te verliezen, over idealisten en zwendelaars, slachtoffers en overlevers.

Toeval bestaat niet. Of toch ? Als ik om Lluís-Anton Baulenas te gaan interviewen een hotel in Barcelona boek, kies ik uit zo’n tweehonderd mogelijkheden blindelings voor een etablissement in de Via Laietana. En wat blijkt als ik even later Het geluk opensla, Baulenas’ wervelende meesterwerk over het roerige Barcelona bij het begin van de twintigste eeuw ? Dat de aanleg van de Via Laietana, dwars door een dichtbevolkte volkswijk, een van de hoofdthema’s van het boek is. Als ik het laatste hoofdstuk ter plekke uitlees, bevind ik mij geografisch alvast in het middelpunt van de actie. Van couleur locale gesproken.

Drie romans van de met literaire onderscheidingen overladen Baulenas werden tot nu toe uit het Catalaans in het Nederlands vertaald. Overigens verschenen ze bij dezelfde uitgever als het werk van dat andere grote prijsbeest uit Barcelona, Carlos Ruiz Zafón. Maar terwijl De schaduw van de wind veeleer een bestsellerspubliek aanspreekt, zijn de romans van Baulenas – meeslepend, afwisselend dramatisch en grimmig humoristisch, rijk aan wonderlijke personages en bizarre details – voer voor echte literatuurliefhebbers. Eerder las ik De neus van Mussolini, over een jonge vrouw die in de jaren twintig van vorige eeuw van haar communistische cel de opdracht krijgt om de dictator Primo de Rivera te vermoorden, maar aan haar idealisme ten ondergaat als het uiteindelijke bevel steeds langer uitblijft. De derde roman, Voor een zak met botten, speelt zich af tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Je zou denken dat Baulenas met zijn verhalen de geschiedenis van Barcelona wil schrijven, maar zo werkt het niet, zegt de schrijver, een overtuigd Catalaans nationalist, maar daarom niet minder beminnelijk.

Lluís-Anton Baulenas : Omdat ik een romancier ben en geen historicus, begint alles bij een idee. Vervolgens vraag ik me af wat ik daarmee kan doen en in welke periode ik het verhaal het best kan situeren. Neem nu De neus van Mussolini, waarin de linkse activiste Bertha het bevel krijgt een politieke moord te plegen. Waarom is ze bereid zo’n persoonlijk offer te brengen ? Omdat de tijdgeest meespeelt. In de jaren twintig was Spanje nog een overwegend agrarisch land, maar in Barcelona was de industrialisatie al volop bezig. De stad was een broeihaard van sociale strijd, van anarchie, net als de grote industriesteden van West-Europa trouwens. De overwinning van het communisme in de Sovjet-Unie was een ongelooflijke ommekeer, nooit eerder leek de verwezenlijking van de utopie zo nabij. In dat klimaat is het begrijpelijk dat zo’n meisje een bijna mystieke, ideologische puurheid vertoont en bereid is een offer voor de revolutie te brengen. In die tijd zijn er trouwens echt van die linkse martelaars geweest. Het enige wat ik gedaan heb, is een beetje overdrijven. Omdat ik een schrijver ben en literatuur maak, laat ik het verhaal op de rand van het onwaarschijnlijke balanceren.

U bent een van die schrijvers die een heel eigen universum creëren. Waar komen toch al die kleurrijke personages, die soms bizarre details vandaan ?

Ik ben iemand die met plezier in allerlei archieven duikt. Zo ver ga ik in mijn boeken niet terug in de tijd, hoogstens honderd jaar, zoals in Het geluk. Maar er zijn geen getuigen meer die over het dagelijkse leven van toen kunnen vertellen, die de details kennen die het allemaal echt maken. Research is voor mij niet zomaar een manier om aan informatie te raken, het is een opwindend en verrijkend creatief proces dat allerlei deuren opent en mij helpt mijn verhalen te sturen. Neem nu het houten ei dat de barbier zijn klanten in Het geluk in de mond stopt om hun wangen beter te kunnen scheren en dat hij ook bij lijken gebruikt. Zo’n raar detail helpt mij om de figuur van die barbier neer te zetten. Al dat opzoeken maakt het schrijven van een boek natuurlijk een werk van lange adem. Aan mijn huidige boek ben ik al 2,5 jaar bezig en nog is het einde niet in zicht. Overigens speelt zich dat in 2006 af, met een paar flashbacks naar de jaren zestig en zeventig. Vreemd genoeg betekent dat niet dat ik minder research moet doen. Er gebeurt zoveel tegenwoordig, alles verandert veel sneller dan in de vorige eeuwen. Daar komt nog bij dat ik het geheugen van een pladijs heb. Is dat nu in 2005 of in 2006 gebeurd, moet ik mij voortdurend afvragen. Neem nu de gsm. Wanneer is die gemeengoed geworden ? Het lijkt wel of die er altijd geweest is, hoewel ik me de allereerste nog kan herinneren, van die enorme walkietalkieachtige gevaartes.

U schrijft in het Catalaans, terwijl uw collega Ruiz Zafón in het Spaans schrijft. Is het geen nadeel in een ‘kleine’ taal te schrijven ?

Toen ik op school zat, was de Catalaanse taal verboden. En zelfs nu, meer dan dertig jaar na het einde van de dictatuur, zijn er nog veel Catalanen die hun eigen taal niet kunnen schrijven. Ik heb het op eigen houtje geleerd. Een bevrijding zou ik dat niet noemen, eerder een logische keuze. Het Catalaans is mijn moedertaal, het is de taal waarin ik creatief ben. In het Catalaans schrijven heeft ook voordelen : het is een jonge literatuur, met veel onontgonnen terrein qua onderwerpen en thema’s. Spaans is een wereldtaal, de concurrentie met andere schrijvers is dan ook veel groter. Maar ik ben het levende bewijs dat je over de hele wereld lezers kunt vinden, of je nu in het Catalaans of het Swahili schrijft. Twee van mijn romans zijn niet in het Spaans vertaald, maar wel in het Frans en het Engels. De neus van Mussolini is in het Nederlands vertaald en bijvoorbeeld ook in het Roemeens, binnenkort ga ik naar de boekenbeurs van Boekarest. Maar er is nog geen Spaanse vertaling ; het is de vraag van de markt die dat bepaalt.

Is het niet ironisch dat voor veel mensen Carlos Ruiz Zafón het gezicht van Barcelona is, terwijl hij zelf beweert niet van de stad te houden. Hij woont ook al jaren in Los Angeles.

Misschien zijn het juist zijn gemengde gevoelens over de stad die hem zo’n merkwaardig boek hebben doen schrijven. We kunnen er in elk geval alleen maar blij mee zijn. Als schrijver moet je je goed bewust zijn van de liga waarin je speelt. Laat ik het zo stellen : ik weet dat ik geen grote publiekstrekker ben. Maar mijn boeken krijgen de erkenning die ze verdienen. Ze worden geapprecieerd door doorgewinterde lezers, ze vragen misschien iets meer inspanning. Zelfs als een uitgever mij een miljoen euro in het vooruitzicht zou stellen, zou ik geen boek als De schaduw van de wind kunnen schrijven. Jammer, want ik ben geen asceet, ik zou wel weten wat ik met het geld zou doen. Maar goed, als ik daarvan wakker zou liggen, kon ik niet meer schrijven. Ik zet mijzelf al genoeg onder druk, meer druk kan ik er niet meer bij hebben. Maar onrechtstreeks profiteren wij allemaal mee van het succes van Zafón. Dankzij het geld dat zijn boeken de uitgeverij opbrengen, hebben veel collega’s de kans gekregen om boeken te publiceren. Iedereen tevreden dus.

U bent opgegroeid tijdens de dictatuur. Hoe hebt u de overgang naar de democratie ervaren ?

Ik ben van 1958, ik heb dus enkel de laatste fase van de dictatuur meegemaakt, toen de repressie niet meer zo gruwelijk was. De dood van Franco heb ik heel bewust beleefd. Zeventien was ik toen, de wereld ging open, het was een heel intense, emotionele, verrijkende periode in mijn leven. Vergelijk het met de kurk die van een fles cava gaat : de ontlading was enorm, er was zoveel hoop. Niet alleen voor een autonoom Catalonië en een nieuwe democratie, maar voor een totale ommekeer op maatschappelijk vlak en qua mentaliteit. In die periode ben ik ook met theater begonnen, het greep me bij de kraag en stuurde me de straat op, het echte leven in. Helaas heeft mijn generatie aan die periode ook een enorme kater overgehouden. De overgang naar de democratie verliep vrijwel geweldloos, maar de prijs die we daarvoor betaalden, was hoog. Zelfs nu nog vind je in de politiek franquisten. Van een diepgaande maatschappelijke omwenteling is niets in huis gekomen ; de feministen kregen evenmin wat ze wilden, dat heeft ook z’n weerslag op onze relaties gehad. Wij vijftigers zijn de generatie van de amnesie. Toch ben ik blij dat ik die periode heb meegemaakt : ik heb deelgenomen aan de strijd, die erfenis draag ik met mij mee.

Maar de Catalaanse zaak is er toch op vooruitgegaan.

Daarover lopen de meningen uiteen. Een tijdlang geloofde ik in de mogelijkheid van een federale staat, maar nu niet meer. Sinds 2006 heeft Catalonië het statuut van een ‘natie’ binnen het koninkrijk Spanje, maar die term is puur taalkundig ; politiek en juridisch heeft hij geen enkele waarde. Naar buiten uit wil Spanje één imago. Wat is Spanje ? Dat zijn stierengevechten, flamenco, castagnetten. Maar in die cultuur voelen wij Catalanen ons helemaal niet thuis. Begin 2012 gaat er hier trouwens een verbod op stierengevechten in. Pas op, ik heb een hekel aan nationalisme van de irrationale, sentimentele, vendelzwaaiende soort. Ik haat het om als onsolidair of zelfs fascistisch bestempeld te worden. Catalonië is zo klein, het verwondert mij telkens dat wij zo’n tegenstand kunnen oproepen. De echte nationalisten zijn de Spanjaarden en de Fransen : met een machtige taal, een machtige cultuur en een leger. Aan de overkant van de grens wonen ook Catalanen, alleen hebben ze een ander paspoort. En de Fransen zijn nog doeltreffender geweest in het onderdrukken van de Catalaanse cultuur. De Franse Catalanen voelen zich ook economisch en sociaal in de steek gelaten door Parijs, ze wonen als het ware aan de buitenkant van de buitenkant van Frankrijk. Om die reden zoeken ze steun bij de Spaanse broeders. Perpignan ligt nu eenmaal dichter bij Barcelona dan bij Parijs. Ja, er zijn hoe langer hoe meer banden tussen de Franse en Spaanse Catalanen. Ik ben vaak te gast in Perpignan, ik heb er veel lezers, ik ben ook een beetje ‘hun’ schrijver.

Door de economische crisis zijn de tegenstellingen vermoedelijk nog scherper.

Absoluut. De hele economische solidariteit staat op het spel. Catalonië is de locomotief van Spanje, de industrie trekt zowat de hele Spaanse economie. Maar als je wilt dat de locomotief zijn werk doet, moet hij wel brandstof krijgen. Daarom zijn er hier de laatste tijd zoveel betogingen tegen de draconische besparingen. In Catalonië is de werkloosheid de laatste maanden het meest gestegen. Wij zijn geen volk van ambtenaren, met 9 procent hebben wij zowat het laagste percentage van het land. Ter vergelijking : in Extremadura is 25 procent van de bevolking ambtenaar. Velen daarvan krijgen hun loon uitbetaald dankzij Europese subsidies. Zoals altijd betalen wij de prijs van de solidariteit.

Barcelona wordt overspoeld door toeristen. Is dat nog wel leefbaar voor de bewoners ?

Binnenkort zijn er lokale verkiezingen en de leefbaarheid van de stad is een van de grote thema’s. Enerzijds is het toerisme een belangrijke bron van inkomsten. Wij zijn een gastvrij volk, wij wonen in een grensgebied en zijn het gewend mensen te ontvangen. Het geeft ons ook de kans om onszelf te tonen. Maar meer en meer komt het comfort van de inwoners in het gedrang. Nu, ik vind het geweldig om te leven in een stad waar alles ter discussie wordt gesteld. Maar zelfs ik moet toegeven dat regels nodig zijn. Van goedkoop weekendtoerisme van mensen die vooral komen om te zuipen wordt niemand beter. In El Pais verschenen onlangs foto’s van toeristen die op straat openlijk seks hadden met Nigeriaanse straathoertjes. Linkse politici zijn niet geneigd om snel de politie in te zetten. Er is de Catalaanse traditie om politie en leger als de vijand te zien. Maar – ik had nooit gedacht mezelf dat te horen zeggen – soms moét de politie ingrijpen.

Onlangs werd ook een wet gestemd over nudisme en semi-nudisme. Nu kende Barcelona altijd al een vorm van nudisme : een paar rare vogels die bij mooi weer naakt rondliepen in de stad. Iedereen kende hen, ze vormden een toeristische attractie, mensen probeerden met hen op de foto te gaan. Maar tegenwoordig heerst er in Barcelona een echte strandcultuur : mensen die halfnaakt musea, kerken en restaurants bezoeken. Ook daar is nu paal en perk aan gesteld, een kwestie van waardigheid en hygiëne. En van waardigheid gesproken. Onlangs liep ik hier in een smal straatje van de oude stad, werd ik plots omringd door een luidruchtig groepje struise Engelse vrouwen van een jaar of vijftig. Straalbezopen, eentje ging wijdbeens zitten plassen op straat. Van een onveiligheidsgevoel gesproken, ik wist niet hoe snel ik me uit de voeten moest maken.

Door Linda Asselbergs – Foto Wouter Van Vaerenbergh

“Ik heb het geheugen van een pladijs. Neem nu de gsm. Wanneer is die gemeengoed geworden ?”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content