Het sprookje herleeft, en niet alleen bij kinderen. Ook volwassenen, managers en therapeuten luisteren weer naar Roodkapje. Echt gebeurd, trouwens, die baby-ontvoering in de Efteling en die niertransplantatie in Euro Disney. Of niet?

Als Ineke Strouken, directeur van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur, gelijk heeft, dan begint u dit artikel over sprookjes meteen gretig te lezen. Want werden sprookjes tot voor kort nog als uit de tijd beschouwd, dan kende het congres dat Strouken begin deze herfst aan het thema wijdde, opvallend veel succes. Ook in haar omgeving stelt Strouken een ware sprookjesrage vast. Zo werd haar bureau tijdens de weken voor het congres bedolven onder de nieuwe sprookjes- en sageboeken. Het aantal vertelkringen neemt, althans in Nederland, gestaag toe. “Er is in Nederland geen enkele plaats meer waar geen vertelkring bestaat”, zegt Strouken. “Mensen komen informeel samen om elkaar verhalen te vertellen, een keer per week bijvoorbeeld. Zo brengen ze de winter door. Het is een hobby, naast de televisie.” Anderen combineren het vertellen met een gezellig etentje. De vertellers koken eerst voor een kleine groep. Daarna doen ze hun schort uit, gaan bij de gasten zitten en brengen een verhaal. Specialisten hebben het over vertelgastronomie. Bij sommigen gaat de liefde voor sprookjes zo ver dat ze zich erdoor in slaap laten wiegen. Daartoe kunnen ze een slaaplijn bellen of, beter nog, een sprokenist uitnodigen. Die komt dan persoonlijk aan bed een verhaal vertellen.

Sprokenisten zijn professionele verhalenvertellers. Wat voor hen begon als een hobby, groeide uit tot een voltijdse bezigheid. In Nederland zijn er al een honderdtal. “De sprokenisten staan nog niet in de Gouden Gids, maar de toeristische sector weet ze goed te vinden”, aldus Strouken. Wie ook sprookjes uit andere culturen kan vertellen, zoals Afrikaanse of indiaanse verhalen, mag zich een allround sprokenist noemen. Ook de sprookjestherapie is een sterk groeiende sector. Deze therapeuten verduidelijken de symboliek van sprookjes, zoals anderen dat met dromen doen, met de bedoeling bepaalde gedragingen te verklaren. Zo zou het feit dat Roodkapje – en bijvoorbeeld niet Sneeuwwitje – het favoriete sprookje is van Ineke Strouken, iets over haar persoonlijkheid zeggen. Sprookjes helpen ook om problemen te verwerken. Dat was trouwens hun oorspronkelijke functie. Door zich te vereenzelvigen met een sprookjesfiguur kunnen mensen kwaadheid of verdriet kanaliseren. Strouken: “Ik kan me goed voorstellen dat iemand bij een scheiding naar de wolf of de reus of de heks teruggrijpt om emoties te ventileren. Daar wordt nog altijd een beetje lacherig over gedaan. Toch merk ik dat therapeuten deze aanpak alsmaar meer toepassen, ook gerenommeerde psychologen. Zij nodigen mij ook vaker uit voor een lezing over de betekenis van sprookjes.”

Er zijn meerdere verklaringen voor het huidige succes van sprookjes, waarvan de eerste hun amusementswaarde is. Zowel voor vertellers als voor luisteraars zijn verhalen een vorm van ontspanning. Ook heimwee naar vroeger speelt mee. Strouken: “Sprookjes doen mensen aan hun jeugd denken. Sprookjes worden altijd verteld voor je naar bed gaat en door iemand die je heel vertrouwd is. Mijn moeder vertelde sprookjes terwijl wij bij haar op de schoot zaten. Dat was een heerlijk gevoel.” Maar de belangrijkste verklaring voor de heropleving van het sprookje heeft volgens Strouken te maken met het feit dat vertellen een vorm van communicatie is. “Wij kijken ’s avonds naar televisie in plaats van aan tafel te zitten borduren. Nu willen de mensen de televisie niet afschaffen, maar af en toe naar een verhaal luisteren of er zelf een vertellen, bevalt hen ook. De vertellers is het vooral te doen om de positieve aandacht die ze krijgen. De luisteraars genieten eerder van de rust, van het nietsdoen. Sprookjes helpen om stress kwijt te raken.”

Bovendien, zo meent Strouken, is het vandaag, in tegenstelling tot twintig jaar geleden, weer toegestaan om te fantaseren. “Voor onze generatie stond fantaseren gelijk met liegen, en dat mocht niet. Kinderen moesten zo dicht mogelijk bij de waarheid komen. Nu weten we dat verbeeldingskracht goed is, niet alleen voor kinderen maar ook voor volwassenen. Fantaseren helpt je zaken te verwerken. Wie zich lang genoeg verbeeldt dat hij iets aankan, kĆ”n dat ook. Die werkwijze wordt toegepast in managementcursussen op hoog niveau. Wie fantaseert hoe de zaken kunnen verlopen en hoe goed hijzelf wel is, leert beter met zijn onzekerheden omgaan. Een zangeres die nu in Nederland vrij bekend is, heeft enkele jaren geleden zo’n cursus gevolgd. Zij moest fantaseren dat ze een fantastische koningin was, dat ze er heel mooi uitzag en dat ze prachtig kon zingen. Voor elk optreden doet ze nog altijd diezelfde oefening. Ze denkt: ‘Dit is een sprookje, ik heb een prachtige jurk aan,…’ Ook presentatiecursussen doen het bij ons heel goed. Ik ga geen namen noemen, maar ik verzeker u dat de top van Nederland beter heeft leren presenteren dankzij het vertellen van sprookjes. Want wie uitstekend Roodkapje kan vertellen, kan ook een goede toespraak in het parlement houden.”

In ieder geval heeft het onze verre voorouders niet aan fantasie ontbroken. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat enkele honderdduizenden sprookjes uit de mond van vele duizenden vertellers zijn opgetekend – in Nederland ongeveer 3000 – , maar ook uit het feit dat van eenzelfde sprookje meerdere versies bestaan. Zo zijn van Assepoester wereldwijd 700 varianten bekend. Aanvankelijk werden sprookjes mondeling overgeleverd. Iedereen kon ze vertellen, ook ongeletterden. Dat maakte dat de schrijvende elite lange tijd nogal geringschattend deed over sprookjes. Ze waren niet belangrijk genoeg om neergeschreven te worden. De eersten die het cultuur-historische belang van de volksverhalen erkenden, waren de gebroeders Grimm. Zij verzamelden een groot aantal sprookjes en publiceerden die in Kinder- und HausmƤrchen (1812-1814). Roodkapje was al veel vroeger opgetekend, in 1697 door Charles Perrault. Hij had het sprookje horen vertellen door het kindermeisje van zijn zoon, wat betekent dat het verhaal nog ouder was en voordien via de orale traditie was overgeleverd. In de versie van Perrault loopt het verhaal goed af, maar de vroegere versies van Roodkapje waren bloederiger. De wolf slacht de grootmoeder, eet van haar vlees en drinkt haar bloed. Wanneer Roodkapje binnenkomt, eet en drink ook zij van haar grootmoeder. Akelig, maar toch was net dat de essentie van het verhaal. Roodkapje was immers een meisje in de huwbare leeftijd: het rode kapje staat voor menstruatie. Grootmoeder lag in bed, had geen nut meer. Roodkapje volgde grootmoeder op door haar op te peuzelen. Volgens deze interpretatie vertelt het sprookje van Roodkapje dus over de opeenvolging van generaties.

Maar Roodkapje kent vele interpretaties. In sommige versies staat de wolf voor de man die het meisje verleidt. De ene keer ziet hij eruit als een heer, de andere keer als een pedofiel. In andere versies is Roodkapje een meisje met een ontwakende seksualiteit – het rode kapje staat opnieuw voor menstruatie – en is zij degene die de wolf verleidt. Nochtans is het kapje van Roodkapje niet altijd rood en heet ze soms gewoon ‘meisje’. Andere keren wordt Roodkapje voorgesteld als een feministische tiener, die zichzelf kan bevrijden. En in nog andere versies is niet Roodkapje maar de wolf bang en eet Roodkapje de wolf op! “Roodkapje is een waarschuwingssprookje,” vertelt Strouken, “want tot 1880 leefden er in Vlaanderen en in Nederland echt wolven. Zij vormden een reĆ«el gevaar waarvoor kinderen moesten worden gewaarschuwd. Alle sprookjes verwezen trouwens naar de realiteit. Neem Hans en Grietje. Er waren vroeger inderdaad mensen die hun kinderen weggaven of zeiden: ‘We hebben geen eten meer, probeer ergens anders een betere toekomst te vinden.’ Sprookjes weerspiegelen wat er in de samenleving leeft. Daarom veranderen ze ook door de tijd heen. Ze leren ons bijvoorbeeld hoe in de loop der eeuwen over kinderen wordt gedacht.”

Niet alle sprookjes zijn eeuwenoud. In het najaar van ’98 hield een medewerkster van de Leuvense hoogleraar Volkskunde Stefaan Top in Aarschot een enquĆŖte bij 15- tot 18-jarigen. Aan de jongeren werd gevraagd of zij enge verhalen kenden over drugs, magnetronovens of viezigheid in hun voeding. De ondervraagden kregen 21 dergelijke thema’s aangereikt, en moesten de verhalen die ze daarover kenden zelf neerpennen. Toen al – van een dioxinecrisis was nog geen sprake – bleken verhalen over gesjoemel met voedsel het populairst te zijn (18 procent). Stefaan Top: “Ze gingen over dierenresten, menselijke resten, honden- en kattenvoedsel, wormen en ander afval dat zich in onze voeding bevond. De locaties waren frituren, fastfoodketens, Chinese restaurants, kebabzaken en pizzeria’s. Het is geen toeval dat inmiddels is gebleken dat er inderdaad iets mis is met ons voedsel. Dit soort verhalen hebben een signaalfunctie.”

Verder had niet minder dan 12 procent van de verhalen het over het oproepen van geesten – met zeer gedetailleerde beschrijvingen van de verschijning (trillende glazen) of het personage (van Satan tot Einstein en Kurt Cobain). Top: “Wat mij als wetenschapper verwondert, is dat onze jongeren die minder dan wijzelf met de bijbel zijn opgegroeid, toch weer naar die religieuze elementen teruggrijpen.” Zeven procent van de verhalen handelde over inbraken, zes procent over gevaarlijke gekken.

Maar niet alleen jongeren blijken over een rijke verbeeldingskracht te beschikken. Op het sprookjescongres maakte Top duidelijk dat ook hedendaagse volwassenen weinig redenen hebben om neerbuigend te doen over sprookjes of liefhebbers ervan. Als volksverhaaldeskundige verdiepte hij zich in moderne sagen: eigentijdse verhalen die voor waar worden doorverteld. “Heb je al gehoord over dat pitarestaurant waar sperma in de looksaus zit?” Dat soort, ook wel Broodje Aap-verhalen genoemd. Het gaat telkens om verhalen die “echt” zijn, want gehoord van de buurvrouw van de bakker wier kleinzoon… En die heeft het dan met eigen ogen gezien of – nog betrouwbaarder – gelezen in de krant. De journalisten in de zaal begonnen wat te schuiven op hun stoel toen Top zijn uiteenzetting illustreerde met knipsels uit kranten die zichzelf het label “kwaliteitskrant” opplakken. Denk aan de berichten over naalden in babyvoeding. Later bleken er ook spelden in pampers te zitten. Andere knipsels hadden het over tatoeagestickers die aan de schoolpoort werden verkocht. De zelfklevers waren in LSD gedrenkt en het verdovend middel dreigde via de armen de kinderen te drogeren. Een volgend bericht meldde dat de politie telkens te laat kwam om de snoodaards op te pakken. Top: “Er ontstaat een soort cumulatief effect. Uiteindelijk slaan bij de bevolking de stoppen door en krijg je een angstpsychose. Het verhaal over het sperma in looksaus sloeg op een restaurant in Gent dat werd uitgebaat door een niet-Europeaan. De sage veroorzaakte een hetze tegen de eigenaar, die zich ten einde raad verplicht zag zijn zaak te sluiten. Uiteraard betreft het hier een geval van racisme. Onschuldig zijn onze moderne sprookjes in geen geval.”

De Nederlandse journalist Peter Burger heeft de afgelopen vijftien jaar dit soort wilde geruchten verzameld. In juni vorig jaar hoorde hij voor het eerst het verhaal dat in de Efteling een kind op het nippertje gered was van een ontvoering: een schoolvoorbeeld van een moderne sage. Het komt tot in de details overeen met soortgelijke verhalen uit andere landen en van andere tijden. Bekend zijn de verhalen over kinderen die in Braziliaanse sloppenwijken worden meegenomen door busjes Japanners, die de slachtoffertjes vervolgens in stukken snijden en hun onderdelen verkopen aan rijke Amerikanen of Japanners. Dichter bij huis circuleerden in ’92, amper twee weken na de opening van Euro Disney, de eerste verhalen over ouders die er hun kind kwijtraakten en later terugvonden: versuft op een bankje, met een akelig litteken en een nier minder.

Dat dit soort verhalen net nu opduikt, heeft volgens Burger te maken met het feit dat mensen zich de afgelopen decennia steeds meer zorgen zijn gaan maken om kinderen. Mishandeling en seksueel misbruik van kinderen zijn van alle tijden, maar pas sinds kort echt een issue. VĆ³Ć³r de jaren ’80 waren niet kinderen het slachtoffer van ontvoering, maar jonge vrouwen. Ze verdwenen in de pashokjes van grote kledingzaken en werden vervolgens verkocht als blanke slavinnen. Opmerkelijk is dat dit soort geruchten vooral de grootste of bekendste bedrijven treffen. Er zijn veel meer moderne sagen over McDonald’s dan over om het even welke andere fastfoodketens. Ook Coca-Cola is een dankbaarder slachtoffer dan andere frisdrankproducenten. Reden voor dit goliatheffect is dat bij het doorvertellen allerlei details verdwijnen en mensen dan maar terugvallen op de bekendste naam. Geen wonder dus dat zo’n gefantaseerde ontvoering zich uitgerekend in de Efteling afspeelt, het bekendste sprookjespark van Nederland.

Johanna Blommaert / Illustratie Kristina Ruell

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content