De nieuwe weg

“Laotianen zijn van nature zeer rustig”, las ik in mijn reisgids. “Ze laten zich niet opjagen.” Op onze chauffeur is die regel niet van toepassing. En nog zes lange uren moet ik mijn leven aan die wildeman toevertrouwen! Hij reed al drie kippen dood, maaide diverse kinderen net niet omver en botste verschillende keren bijna op tegenliggers. Van alle derdewereldbustochten is deze rit door het prachtige berglandschap tussen Luang Prabang, de oude hoofdstad van Laos, en Vang Vieng wel de angstaanjagendste. Toch heeft onze jonge chauffeur ook iets vertederends. In een dorpje stopt hij en stapt een huisje binnen. Zoals zovele andere hutten langs de kant van de weg is het een combinatie van winkel-, werk-, woon- en slaapruimte waar iedereen binnen kan kijken. De chauffeur reikt een jonge vrouw een zak sinaasappelen aan die hij onderweg heeft gekocht, kust een verrukt kijkend kindje, schopt zijn sandalen uit en verdwijnt door een achterdeurtje. Tegen de tijd dat hij terugkomt is de kleine – de zijne, zo hebben we intussen begrepen – achter het stuur van onze bus gekropen. Er vallen kindertranen bij het afscheid maar vader moet nu maar eens voortmaken, want hij en zijn helper hebben nog veel haltes voor de boeg. Een ervan is een in rood licht gedompelde hut. Ook daar wordt hij met open armen ontvangen, deze keer door twee vrolijk lachende meisjes aan de ingang. De chauffeur en zijn begeleider gaan naar binnen en dansen twee minuutjes met de meisjes, wat na al dat stilzitten deugd moet doen. Dan zijn we weer onderweg.

In Kasi stapt iedereen uit de bus voor een lunch- en plaspauze. “Loop niet te ver weg”, waarschuwt een Brits meisje. “Er worden hier nog regelmatig westerlingen gekidnapt door rebellen.”

Een vriend die bij de VN werkt in de hoofdstad Vientiane, vertelde ons dat de Australische ambassadeur en haar chauffeur twee jaar geleden ’s nachts op deze baan werden vermoord. “Ze was gewaarschuwd dat ze in konvooi moest reizen, maar realiseerde zich blijkbaar niet hoe gevaarlijk het was”, zei hij.

Rebellen, bandieten, drugssmokkelaars: zoals op zoveel plaatsen in de wereld is ook in de ruige bergen van Laos het onderscheid vaak niet zo duidelijk. Na de moord op de ambassadeur hield het leger grote schoonmaak in de streek. Sindsdien is de weg veel veiliger geworden. Volgens onze vriend besloot het leger om hele dorpen die verdacht werden van steun aan de rebellen of banditisme te ontruimen. De bewoners moesten hun afgelegen bergen verlaten en ergens gaan wonen waar het leger hen beter in de gaten kon houden: aan de nieuwe baan naar Luang Prabang, in de hutten die we nu al urenlang passeren. De meeste van die huisjes staan vlak aan de rand van de weg en hebben vaak een diepe ravijn als achtertuin. Aan en op de rand van de weg kruipen baby’s, sudderen kookpotten op houtskoolvuurtjes en leggen vrouwen en kinderen versgeplukt riet te drogen. Aan en op het wegdek is het verder uitkijken geblazen voor honden, katten, pluimvee, waterbuffels, koeien en varkens.

De goed onderhouden weg, een cadeau van China, dateert nog maar van 1997. Tot dan duurde het in plaats van zeven uur twee dagen, en in het regenseizoen drie, om van Luang Prabang naar Vang Vieng te rijden. De nieuwe weg is zowel een vloek als een zegen.

“Het toerisme begon hier pas rond 1994”, vertelt de eigenaar van ons hotel ons ’s avonds in Vang Vieng. “We hadden toen nog maar net elektriciteit. Tot 1997 bleef het nog heel beperkt. Maar toen de nieuwe baan er lag, werd het een invasie.” In zijn hotel, aan de rand van het dorp, valt het anders best mee. We hebben een kamer met terras met uitzicht op de rivier, een wankele bamboebrug, steile bergen en rijstvelden. We voelen ons een beetje in een idyllische oosterse pentekening. Later wandelen we in het donker door het dorp. Hoewel het hoogseizoen in theorie al twee weken voorbij is, wemelt het er van jonge westerlingen. We lopen langs een lelijke, lawaaierige poespas van pensionnetjes, winkels, restaurants en minstens vijf internetcafés, allemaal neergepoot in de laatste vijf jaar in een stadje, dat nog maar net uit de Middeleeuwen lijkt gekropen. De toeristische belangstelling is begrijpelijk. De natuur rond Vang Vieng is adembenemend mooi. We fietsen er door de rijstvelden, zwemmen tussen oranje vissen in het turquoise water van een riviertje en klimmen naar een van de vele uitgestrekte grotten die de streek rijk is.

’s Avonds schiet er van de idyllische pentekening weinig over. De vallei is gehuld in de verstikkende rook van houtskoolvuren en in brand gestoken velden. Het feestgedruis van een bruiloft aan de overkant van de rivier houdt ons nog uren wakker. Eigen flauwe schuld. Hadden we maar wat marihuana of opium moeten kopen van de Laotiaanse jongens op het marktje of gaan dansen in de toeristendiscotheek.

Jacqueline Goossens, even niet vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content