New York: the city that never sleeps, Paris la nuit, London by night – je hoeft er niet geweest te zijn om het je te kunnen voorstellen. Toch valt er veel te zeggen over het duistere stadsleven in de populaire cultuur en over de omzwervingen van eenzamen in de nacht.

De nacht spreekt al eeuwen tot de verbeelding. Talloze filosofen, mystici en theologen trachtten het fenomeen te vatten, en ook voor beeldende kunsten, film, literatuur en popmuziek is het een onuitputtelijke bron van inspiratie. De nacht duikt op in de fotografie van Pierre & Gilles, films als Lost Highway van David Lynch of Marc Didden’s Brussels by Night, en in popsongs als Here Comes The Night van Patti Smith en Lionel Richie’s Runnin With The Night.

Dat hoeft niet te verbazen, want de nacht is een vitaal gegeven. Net zoals de dood en het wisselen der seizoenen, structureert het vallen van de duisternis het leven. De nacht bakent onze werk- en rusttijd af. En net zoals geboorte en dood, is ook de nacht in hoge mate symbolisch geladen: hij wekt allerlei associaties en gevoelens op. Van in onze kindertijd vervult de donkere nacht ons met fascinatie en angst. Hij zindert van passie, geurt naar erotiek, naar verlangens en geheimen die het daglicht schuwen, maar de nacht is ook een synoniem voor bezinning en rust. Het is de tijd dat we ontsnappen aan de rationele mallemolen van de dag, en er komt plaats voor hunkering, pijn en verdriet. De nacht confronteert ons met onszelf. Het donker verzacht de visuele waarneming, waardoor de intensiteit en het extreme van onze stemmingen en gevoelens toenemen. De nacht verduistert de wereld, maar openbaart er tegelijk een andere. Kortom, ’s nachts is niets wat het lijkt.

Veel invloedrijke denkers zijn geïntrigeerd door dat mysterie: van de 16de-eeuwse mysticus Juan de la Cruz, voor wie de nacht een zintuiglijke vlucht biedt uit de geestdodende orde van het godshuis, tot de moderne Roemeens-Franse filosoof Emile Michel Cioran, die de intense nocturne ervaring verkiest boven het leven zelf. Voor de Franse filosoof Georges Bataille (1897-1962) – zeer vertrouwd met de stegen en bordelen van het Parijse nachtleven – schuilt in de nacht het ware leven. De dag is niet meer dan een getemde en gereguleerde variant daarvan. De nacht is voor hem niet alleen het symbool, maar ook de beleving van een andere werkelijkheid – zonder de vertrouwdheid, rede en orde van overdag. De nacht verbergt fantasieën, uitspattingen en handelingen die het daglicht niet verdragen. De nachtstad als jungle wordt perfect uitgedrukt door de Nederlandse dichteres Esther Jansma: “Luister: er gelden geen wetten hier”, schrijft ze in Bericht uit de nachtstad.

In de huidige 24-uureconomie vervagen de grenzen tussen dag en nacht: ze lopen feilloos in elkaar over. Wat is de moderne nacht anders dan een dag met kunstlicht? We lijken de duisternis overwonnen en verdreven te hebben, de nacht kent nu de levendigheid en bedrijvigheid die vroeger tot de privileges van de dag behoorden. Wij hebben de fysieke ervaring van de nacht niet meer, zoals onze voorouders die kenden. Dat de nacht vroeger in verband werd gebracht met een (al dan niet sacraal) Groter Geheel, kunnen we ons nog nauwelijks voorstellen. En toch, de nacht heeft niets van zijn mystieke, mythische en metaforische kwaliteiten verloren.

In de postmoderne samenleving kreeg de idee van de nacht vorm in de mythe van de nachtstad. Rudi Laermans, hoogleraar algemene sociologie en cultuursociologie aan de KU-Leuven, noemt het grootstedelijke nachtleven een moderne collectieve mythe, een culturele constructie waarvan we allemaal de codes delen. “De naam van een bekende metropool en het toevoegsel ’s nachts volstaan om een reeks beelden en gevoelens op te wekken”, stelde hij tijdens een lezing. “De concrete stad doet er niet toe, de nachtstad is immers altijd ‘de grote stad’, de metropool. Populaire cultuurproducten zoals romans, reportages, foto’s, Hollywood-films, tv-series als Miami Vice, popsongs en MTV-clips leveren ons de prototypische beelden van het nachtleven. Ze vormen de aura die elke houseparty glans verleent.”

Evenals onze intuïtieve gevoelens tegenover de nacht, is ook de beeldvorming rond de nachtstad erg dubbel: enerzijds is de nachtelijke metropool een plaats van genot, begeerte en extase, anderzijds is de donkere stad gevaarlijk, luguber, gewelddadig en obscuur. Die stad biedt in eerste instantie de droom van feest en ontspanning, erotiek en sensualiteit, dronkenschap en vervoering. Maar eens het licht gedoofd is, rest er enkel de bevreemdende en soms onbehaaglijke ervaring van duistere straten en verlaten buurten. Die keerzijde speelt een belangrijke rol in legendarische misdaadverhalen als Jack the Ripper.

Fascinatie en angst wisselen elkaar voortdurend af in de beeldvorming. We zijn zowel verleid als bang: de nacht nodigt uit tot overgave, maar dwingt evenzeer tot behoedzaamheid.

Het discours rond de stad bij nacht is inmiddels meer dan een eindeloze reeks verhalen en beelden: de mythe is een wezenlijk onderdeel geworden van onze eigen ervaring. Laermans noemt de mythische nachtstad ‘het mentaal kader van onze eigen beleving’, net als de mode: “Wie in Hasselt een jurk van Gaultier draagt, waant zich altijd een beetje Parisienne. Wie om twee uur ’s nachts blues meezingt in een Delftse kroeg, doet dat alsof hij in een New Yorkse bar zit.”

Directe ervaring en betekenissurplus, zintuiglijke waarneming en verbeelding Рkenmerken van het moderne leven Рversmelten in onze beleving. We slagen er niet in het nachtleven los te koppelen van clich̩s als decadente fuiven, louche ontmoetingen en doelloos geweld. We zijn zowel verleid als bang: de nacht nodigt uit tot overgave, maar dwingt evenzeer tot behoedzaamheid. Het is een collectief fantasme, balancerend tussen lust en onrust, maar dat heeft uiteindelijk weinig te maken met het echte leven na valavond in woningen, restaurants, theaters en danszalen.

Dat de mythische nachtstad een eigen leven is gaan leiden, heeft te maken met haar gestage ontwikkeling. De oorsprong ervan situeert Laermans in de 19de-eeuwse politieroman en de latere realistisch-sociale roman, de literaire stromingen die het ontstaan van grootsteden als Londen en Parijs begeleidden. Steden moderniseerden: hun inwonersaantal groeide fors, terwijl het aanbod van nachtelijke ontspanning en vermaak almaar toenam.

Er onstonden romans – zoals Illusions Perdues van Honoré de Balzac of Au Bonheur des Dames van Emile Zola – die de nachtelijke stad voorstelden als een jungle vol gevaren, met prostituees bezaaide boulevards, kleine cafeetjes, het pluche van frivole cabarets, de luxe van chique restaurants. Op een gelijkaardige manier duiken de nieuwe steden op in werk van Charles Dickens, Charles Baudelaire en Guy de Montpassant. Cultuursocioloog Laermans benadrukt vooral hun pedagogische kwaliteiten: deze romans leerden stadsbewoners en nieuwkomers hoe ze zich in de altijd veranderende stad moesten gedragen. Ze schreven een gids die lezers informeerde over de mogelijkheden en gevaren, de lusten en lasten van de nieuwe metropool. Nog steeds herkennen we in deze boeken de basis van de moderne mythe. Misschien dichten we Hollywood-films over cyberspace – zoals The Net en You’ve Got Mail – binnenkort gelijkaardige normerende en instructieve kwaliteiten toe.

Na de eeuwwisseling kwam de nachtelijke grootstad in de West-Europese kunst naar voren als een specifieke, door snelheid en fragmentatie gekenmerkte ruimte. De aandacht betrof steeds minder het beschrijven van het publieke leven, als wel een steeds voortschrijdende esthetisering, zodat de mythe een eigen leven kreeg en van haar wortels vervreemdde – een laatste noodzakelijke voorwaarde voor mythevorming? In elk geval bleken nachtelijke metropolen als Barcelona en Berlijn stand te houden als bron van inspiratie. Hun esthetische en mythische kwaliteiten werden benut door de impressionistische schilderkunst, de fotografie en de film.

Haar grootste bloei dankt de mythe van de nachtstad echter aan een aanhoudende reproductie in de massacultuur.

“Goedkope sciencefiction- en detectiveromans, Hollywood-soaps en actiefilms, temerige pop- en noisy rocksongs; niet de op zichzelf teruggeplooide wereld van de kunst, maar de algemene lees-, muziek- en beeldcultuur grossiert in gemeenplaatsen over bandeloze nachten, bloeddorstige bendes, tomeloze slemppartijen, nimmer eindigende party’s, ongeplande ontmoetingen van seksuele of gewelddadige aard, dat alles gewoonlijk gepresenteerd in een niet minder stereotiep decor van graffiti, sirenegeloei en snelle auto’s. De nacht is een massa-artikel geworden, een haast onontkoombaar en vaak doorzichtig ineengevlochten konterfeitsel”, aldus Laermans. Toch blijft de wankele constructie werken, en dat heeft meer te maken met de dubbele lading van de fascinerende en unheimische stad, dan met de kwaliteiten van de cultuurproducten in kwestie.

Zoals elke mythe kent ook nachtstad haar helden en hoofdrolspelers. Laermans benoemt er twee: de lolmaker die zichzelf verliest in de massa, en de loser/loner die in de nachtstad verlossing zoekt van een voortdurend onbehagen.

Ook hier vermengt de ervaring van het nachtleven zich met de mythe. De eerste figuur, die zich in genot en roes stort, is welbekend: John Travolta in Saturday Night Fever, of de massa’s jongeren die zichzelf verliezen in discodreun, drank en drugs.

Laermans relativeert: “Zo losbandig en hedonistisch is dat niet. Feesten is een sociale plicht geworden: jongeren moeten minstens één keer per week uit de bol gaan. Het zaterdags ritueel van uitgaan en verleiden is vrij banaal. Het illustreert vooral de institutionalisering van de vrije tijd. Het is beschaafd avontuur, opgebouwd uit gecontroleerde spontaniteit. In vergelijking met primitieve rituelen zijn die laatste veel ruwer en minder beheerst.” De moderne feestneus is volgens Laermans van iedere heroïek gespeend: hij is een tragische held die zich conformeert aan de sociale dwang tot fuiven. Dat beeld zien we echter zelden in de media. “De nacht trekt een bepaald publiek aan, van jongeren tot bohémiens en eenzamen”, zegt Laermans. “De meerderheid is door dat wat vreemde en onbekende circuit gefascineerd én beangstigd, een fenomeen waarop de media inspelen met aangedikte verhalen over seks en drugs. Maar in werkelijkheid is die discocultuur veel braver.”

Er is ook de donkere en verlaten nachtelijke stad. Die is uitvoerig weergegeven in films als Shadows and Fog van Woody Allen of The Elephant Man van David Lynch. De hoofdrol in dit soort film wordt gespeeld door de eenzame man, type Humphrey Bogart in Casablanca, en is vaak gekopieerd in films, tv-progamma’s en romans. De laatste jaren zijn voorbeelden onder meer figuren als River Phoenix in My own Private Idaho, Ewan McGregor in Trainspotting en Agent Cooper in Twin Peaks. Ook in de popmuziek is deze figuur prominent aanwezig, zie Tom Waits, Nick Cave en Arno. De populariteit van deze verweesde, in gedachten verzonken man blijkt ook uit de pogingen van artiesten als Rod Stewart en Joe Cocker om vast te houden aan het imago van eenzame drinker; al zijn beiden inmiddels te geliefd en welgesteld om die rol overtuigend te spelen.

Laermans benadrukt in zijn lezing de populariteit van de loser. Ook die schemert door in onze ervaring van de nachtstad: “De slome en introverte wijze waarop iemand voortslentert, de bedachtzame manier waarop een eenzaat aan de bar somber voor zich uittuurt, een sigaret opsteekt en de serveerster aanspreekt… De tekenen zijn inmiddels dusdanig gecodeerd en stereotiep, dat we denken dat één blik volstaat om conclusies te trekken.”

De loner wordt gekweld door een existentieel onbehagen en diepgewortelde melancholie. ’s Nachts gaat hij op zoek naar het geheim van het leven en naar iets dat hem kan verlossen van zijn eindeloze innerlijke reflectie. Maar hij kan niet deelnemen aan het genot: hij voelt zich vervreemd van zichzelf en van de feestvierders. Zijn rol is beperkt tot het bestuderen van mensen en flarden conversatie. De loner wacht op een beslissende gebeurtenis, een ontmoeting met een onbekende met wie hij zich onmiddellijk verwant voelt, of op een blik van herkenning. Zijn eenzaamheid delen, dat is het ultieme streven van deze nachtraaf.

Uiteindelijk heeft de aantrekkingskracht van het stedelijk nachtleven vele oorzaken: genot, vervoering, vergeten, tot rust komen. In een tijd waarin familiebanden vervagen, werkritmes de hoogte ingejaagd worden en de menselijke communicatie erodeert, lijkt de toekomst van het nachtleven verzekerd.

In november verschijnt bij uitgeverij Gooi en Sticht de bundel De Nacht. Met daarin o.a. de tekst van een lezing van Rudi Laermans over de mythe van de nachtstad.

Wim Denolf / Foto’s Marc Goldchstein

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content