De luister van Leuven

Leuven was nooit een geldstad zoals Brugge of Antwerpen, maar slaat al eeuwen munt uit haar universiteit. Met haar gerestaureerde monumenten, straten en pleinen rollen de duiten er als nooit tevoren.

Leuven is een dankbaar stadje om aan toeristen te verkopen”, zegt mijn gids Hedwige Persyn met enige trots, terwijl we klimmen van de Oude Markt naar de Naamsestraat. “Brugge heeft water, oké, maar wij hebben heuvels”, vult ze zuchtend aan, want onder de brandende zon vergt een stadswandeling een inspanning.

Het mooiste gebouw van de stad, de Universiteitshal in de Naamsestraat, biedt door de aflopende Zeelstraat een prachtig perspectief. In de Middeleeuwen was het een lakenhal, later ingepalmd door de universiteit. De onderkant verraadt de ouderdom: de sobere spitsbogen zijn verwant aan de hal van Ieper en min of meer even oud. De Leuvense hal oogt zuiderser door haar blankgele huid die de zon warm weerkaatst tegen de overliggende gevels. Op een zonovergoten dag waan je je hier in het hartje van de universiteitsstad Salamanca.

“Jammer dat dit gebouw niet op een pleintje ligt, dan zou je het veel beter kunnen zien”, zegt de gids. Ze heeft ongelijk: dat druist in tegen de regels van de middeleeuwse stedenbouw, toen grote monumenten verzonken lagen tussen woningen en winkels. Tegen de Sint-Pieterskerk leunen trouwens nog huizen aan. Eertijds kreeg je grote bouwwerken pas te zien als je er pal voorstond, nooit van ver. De manie om open pleinen te creëren komt uit de Renaissance, is gejat uit de Oudheid, en werd bij ons pas in de negentiende eeuw populair.

Ook het open karakter van de Leuvense Grote Markt is niet helemaal authentiek: het stond er ooit voller. Dit pas heraangelegde plein bewijst dat het de stad voor de wind gaat. Het autoluwe centrum legt de nering en de horeca geen windeieren. En ook Interbrew, Boerenbond, Cera en heel wat bedrijven die zich in de schoot van de universiteit nestelen ondersteunen Leuvens economische welvaart.

Daar zijn de opgekuiste pleinen en monumenten dus een teken van. Stadhuis en Sint-Pieterskerk ogen bijna nagelnieuw, naar mijn mening zijn ze wat te grondig opgepoetst. Ze zien er nauwelijks ouder uit dan de Nationale Bank ernaast, een galanterie uit grootmoeders tijd, ontworpen voor en gebouwd na de Eerste Wereldoorlog. En afgewerkt in de jaren dertig: Corbusier was al een beroemdheid en het Bauhaus bijna gesloten. Architect Max Wilders inspireerde zich op een pand dat ooit dezelfde plek sierde. Het neogotische bankgebouw, met de mooie naam Het Tafelrond, past eigenlijk perfect in dit decor. Hier zou elke vorm van modernisme de harmonie verstoren. Vergeet ook niet dat dit decorstuk na nauwelijks te zijn voltooid al werd gerestaureerd. In 1944 leed het zwaar onder een luchtbombardement.

Wie het middeleeuwse Leuven verkent, houdt best rekening met het feit dat de oorlog de stad tweemaal teisterde: achthonderd huizen verdwenen en grote monumenten liepen schade op. Daarom ziet de Bondgenotenlaan er zo nieuw uit. Anderzijds ontsnapte de stad veel vroeger aan ander onheil: de beeldenstorm. Zo ontdek je in de Sint-Pieterskerk en de Sint-Geertruikerk nog een schat aan schilderijen, beelden en zilverwerk uit de late Middeleeuwen. Van 18 september tot 6 december wordt trouwens de beroemdste Leuvense primitief Dirk Bouts herdacht met een grote overzichtstentoonstelling.

Iedereen weet dat de Leuvense wortels katholiek zijn. Daar zorgden de vele kerken, kloosters en de in 1425 gestichte universiteit voor. Dus wekt het geen verwondering dat Leuvenaars eind vorige eeuw neogotisch bouwden: middeleeuws en christelijk van stijl. Het Tafelrond is slechts een van de voorbeelden. Ook universiteitsgebouwen werden opgetrokken in tudorstijl om op Britse colleges te lijken. De fraaiste neogotische parel staat in de Muntstraat, waar inderdaad in een ver verleden munt werd geslagen. In deze straat prijkt de rijkversierde gevel van de Volksbank (de latere Kredietbank), in 1913 opgetrokken door Joseph Piscador, leerling van de beroemde bouwmeester-politicus Joris Helleputte, een van de stichters van deze bank en van de Boerenbond. Hij maakte geen onderscheid tussen politiek en architectuur, en tussen 1907 en 1918 was hij minister in diverse regeringen. Als trouwe verdediger van de neogotiek bedacht hij voor moderne problemen middeleeuwse oplossingen. Met zijn corporatistische visie (geïnspireerd op de middeleeuwse gilden), die een solidariteit voorstond tussen arbeider, middenstander, patroon en geestelijke, reageerde hij op het socialistische syndicalisme. De reliëfs op de gevel van de vroegere Volksbank tonen de symbolen van de gilden die met deze bank waren verbonden.

De Muntstraat is het gedroomde vertrekpunt voor een tocht door het middeleeuwse hart van de stad. Dit smalle straatje noemde de gids “onze Petite Rue des Bouchers”: naast herbergen en restaurants vind je er zelfs een huisbrouwerij. Wie loopt langs de Tiensestraat, de Naamsestraat, de Oude Markt en het begijnhof botst overal op universiteitspanden. Daarrond ontwikkelde zich een netwerk van steegjes, soms recent gehouwd uit het stadsweefsel, voor een vlotte passage van de studenten. Via deze route kom je in verbazend veel groen terecht, vroeger waren het tuinen van colleges en patriciërshuizen.

Via de ’s Meiersstraat verlaten we de Muntstraat om op het Hogeschoolplein het Pauscollege te bewonderen: pretentieus van formaat, maar schilderachtig. Van het pleintje voor dit college zegt de gids dat het “onze Place du Tertre” is. Hier zorgen lommer en terrasjes inderdaad voor sfeer. Het indrukwekkende college is een Frans stadspaleis, opgetrokken om in te doceren, maar tegenwoordig een studentenverblijf. Via het statige binnenplein trekt bij de opening van het academisch jaar de stoet van professoren van de Sint-Pieterskerk naar de Pieter De Someraula, een bekend televisiebeeld.

Achter dit plein dring je dieper door in de universitaire wijk. In het Sint-Donatiuspark loop je op een oude stadsvesting, waarvan een ruïneuze waltoren is bewaard. Hier zonnen en keuvelen studenten. Achter de gietijzeren kiosk verschuilt zich de tuin van het Atrechtcollege, waar eertijds studenten uit Arras verbleven. Daar vind je de veertiende faculteit: China-Europa en de Verbiest-Stichting, genoemd naar de Vlaamse jezuïet en sterrenkundige die het in de zeventiende eeuw bracht tot directeur van de keizerlijke sterrenwacht van China. Het Atrechtcollege huisvestte rond 1920 de eerste meisjesstudenten. “Zeer tegen de zin van de rector,” sneert Hedwige Persyn, “die vond dat vrouwen niet pasten aan de universiteit.”

Uiteindelijk kom je terecht in een van de mooiste straten: de Naamsestraat, in de vijftiende eeuw al vol stadspaleizen van patriciërs. Het huis Van ’t Sestich is het pronkjuweel: een ranke trapgevel van rond 1400, verfraaid met prachtige davidsterren. In de top prijken de initialen van de familie Van ’t Sestich, die niet de oorspronkelijke bouwheren blijken te zijn: de tekens zijn later aangebracht. Grondig archeologisch en archivalisch onderzoek wijst uit dat het zelfs geen joodse bouwheer had. Oorspronkelijk heette het pand gewoon den Spiegel.

Liefhebbers van kunst en antiek worden in Leuven verwend met het museum Vander Kelen-Mertens in de Savoyestraat, vol toegepaste kunst en archeologie. Onbekend maar ook erg rijk is het museum de Spoelberch, in het Heiliggeestcollege in de Naamsestraat: ooit doopte een edelman zijn hele hebben en houden om tot museum. Deze copieuze collectie meubels, schilderijen en enorm veel Chinees porselein is elke tweede zaterdagnamiddag van de maand te bewonderen.

Eer we het beroemde begijnhof bezoeken, dalen we via de tuin van het Van Dalecollege af naar de Schapenstraat. Jammer dat het tuinhek soms gesloten wordt, want dit parkje is de meest landelijke plek van de stad. Om de hoek ligt het immense begijnhof, rustend op twee Dijle-armen: een dorp in de stad. Pittoreske stegen, tuinen en pleintjes zijn er bij de vleet. In ’62 werd het wat vervallen begijnhof verkocht aan de universiteit. Die restaureerde het wat te hardhandig, waardoor veel schilderachtigheid verloren ging. Veel gevels waren ooit blank gekalkt, en het nieuwe schrijnwerk van ramen en deuren mist de verfijning van weleer. Vermoedelijk ging ook veel van de originele interieuropsmuk verloren. De site is nu een woonwijk voor studenten en personeel van de universiteit.

Aan de andere kant van de stad, naast de Sint-Geertruikerk, ligt het Klein Begijnhof, weinig meer dan een lange straat met lage huizen die aan restauratie toe zijn. Aan de andere kant van de kerk ligt het binnenplein van de voormalige abdij, met de Thiery-vleugel. Dat is de gekste gevelrij van de stad, genoemd naar de kanunnik die ze componeerde met fragmenten van wat er overbleef na het bombardement van de markt. Later werd dit geheel door de stad tot woningen verbouwd. De verzameling stenen zag er beslist mooier uit toen de architect ze nog niet met afschuwelijke dakkapellen en lelijke vensters had bedacht. Om daarvan te bekomen, kan je het prachtige koorgestoelte bezoeken van de oude Sint-Geertruikerk.

Ten slotte nemen we een kijkje aan de Brusselse Poort, waar twee tolhuizen uit de Hollandse periode staan. Daar moest tot 1860 iedereen die de stad inkwam en verliet de inhoud van zijn handbagage of karrenvracht tonen, wat zorgde voor de eerste verkeersopstoppingen tussen Leuven en Brussel. Omdat er voornamelijk tol werd geheven op levensnoodzakelijke producten, leden veel armen onder dit systeem, dat pas in heel ons land in 1860 werd opgeheven. Omdat Frankrijk plannen koesterde om ons land te annexeren, werd met deze maatregel het patriottisme wat aangewakkerd. Dit is een mooie plek om de stad weer te verlaten.

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content