DE KRACHT VAN HET ONZEGBARE

Vorige maand verscheen een nieuwe uitgave van de legendarische, onvindbare én onleesbare Codex Seraphinianus. Auteur Luigi Serafini doet zijn verhaal, ontkracht enkele mythes en legt de mechanismen achter de kunsthandel bloot.

In 1981 verscheen bij de eigenzinnige, aristocratische, Italiaanse uitgever Franco Maria Ricci een opmerkelijk boek, de Codex Seraphinianus. Het lijvige werk in twee delen leek op een encyclopedie, die de kennis van de wereld probeerde te omvatten en voorzien was van een systematische indeling, in de traditie van de encyclopediepioniers Diderot en d’Alembert. Alleen ging het om een imaginaire wereld, met honderden hallucinante tekeningen van hybride wezens, fantastische machines, indrukwekkende, organische gebouwen. Maar het frappantste was de begeleidende tekst in een eigen, onleesbare taal, waar specialisten van de decodering nog altijd hun tanden op stuk bijten.

De auteur was Luigi Serafini, een jonge, Romeinse architect die gedurende drie jaar in vrijwel complete afzondering aan zijn project had gewerkt. Meer dan drie decennia later wordt het werk opnieuw uitgegeven, geruggensteund door het enthousiasme van internetgebruikers. Serafini zelf bleef jarenlang een soort mysterie, gaf nauwelijks interviews en bleef volhouden dat er achter zijn taal geen enkele betekenis zat.

We spreken af in zijn atelier, in de buurt van het Pantheon. In een surrealistisch universum met een rariteitenkabinet vol eigen werk – want Serafini is een artistieke duizendpoot : architect, keramist, schrijver, beeldhouwer, schilder. De zeldzame bezoeker wordt er overweldigd door een lawine van kleuren en indrukken, herkent hier en daar creaturen uit de Codex, naast surrealistische schilderijen, bronzen beeldjes, neoninsignes en andere parafernalia.

“Ik heb altijd getekend”, herinnert Serafini zich. “Andere kinderen houden dat enkele jaren vol, ik ben nooit gestopt. Ik verkoos tekenen boven voetbal, speelde nauwelijks met leeftijdsgenoten, kopieerde in kleine schriftjes dieren en planten. Geconditioneerd door de verlangens van mijn ouders, ging ik architectuur studeren. Maar de roeping bleek sterker dan alle middelen die ik aangewend heb om aan dat lot te ontsnappen.”

“In 1976 maakte ik met de rugzak een reis door de Verenigde Staten en strandde in Californië. Daar voelde ik de behoefte aan contact met gelijkgezinden, aan een soort netwerk, zoals jongeren nu naar een blog zoeken die hen past. Achteraf bekeken waren velen van ons zwevende partikels in een golf die de wereld veranderde : de vrije radio’s deden hun intrede, new age stak de kop op – en wij waren zoekenden in een zich wijzigende cultuur. Alleen kende ik niemand.”

“Ik woonde in Rome waar het leven nog goedkoop was en ik tijd zat had. Er waren minder toeristen, de stad was nog zichzelf en zag eruit zoals de romantici die tijdens hun achttiende- of negentiende-eeuwse grand tour gezien hadden. Ik werkte op een kamertje in de Via Sant’Andrea delle Fratte aan een reeks tekeningen met kleurpotlood. Die nam al snel de allure van een boek aan, wat uitgroeide tot de Codex. Vrienden snapten er niets van, maar het was sterker dan mezelf. Bovendien wilde ik de krachten die me dreven gaan uitleggen, terwijl ze niet uit te leggen waren. In het verlengde van mijn tekeningen voegde ik tekst toe in een eigen taal, bevrijd van het alfabet en vol elegante krullen. Die tweede taal werd een tweede natuur, het schrijven ging als vanzelf.”

“Zodra ik een aantal bladen klaar had, liep ik uitgevers af, maar niemand wilde aan een boek beginnen met een onbegrijpelijke taal en ik kende niemand in het milieu. Toen ik op een dag de boeken van Franco Maria Ricci ontdekte, voorvoelde ik dat ik bij hem wél een kans maakte. Ik wachtte gedurende twee dagen in mijn auto voor zijn kantoor in de Via Sofia in Milaan en toen hij uiteindelijk langskwam met zijn typische afrokapsel, volgde ik hem in zijn kleine uitgeverij. Ik negeerde de secretaresse, liep door tot in een kamer waar hij in gesprek was met een medewerker. Ik gooide de bladen op tafel en merkte hoe hij als verlamd bleef kijken. De uitgever van het mooiste tijdschrift ter wereld was in shock. Een magisch moment. Een maand later kwam hij naar Rome en begon onze samenwerking die uitmondde in de eerste uitgave van de Codex.”

Uit het boek blijkt een fantasie die zo ongebreideld is, dat ze niet te vatten is. Gebruikte u daartoe nooit geestverruimende middelen ?

Luigi Serafini : In de jaren zeventig lag dat voor de hand, in de psychedelische tijden die we toen beleefden was het bijna een must. Het was gewoon een onderdeel van de cultuur : Lucy in the sky with diamonds. Ik heb me toen op bescheiden wijze aan de mescaline gewaagd en vond het allerminst noodzakelijk. Tijdens de trip lijkt het fantastisch, maar als ik achteraf de resultaten bekeek, viel dat zwaar tegen. Omdat mijn fantasie een rationele achtergrond behoeft, ze ontwikkelt zich dankzij een denkende geest, ik verkies een carthesiaanse context. Maar ik bleef wel bezig, tot Ricci vond dat het genoeg was : hij vreesde dat een kleurenuitgave die almaar omvangrijker werd, een fortuin zou gaan kosten terwijl de afloop twijfelachtig bleef.

Zat er eigenlijk wel iemand te wachten op een onleesbare encyclopedie ?

Het boek werd bij een eerste oplage op vierduizend stuks gedrukt en dankzij de boekhandel van FMR in Parijs ontstond al snel een kleine kring van geïnteresseerden, onder wie zelfs de Franse filosoof Roland Barthes, de Italiaanse schrijver Italo Calvino en cineast Federico Fellini. Die zocht me halverwege de jaren tachtig op, nadat hij de Codex bij vrienden had gezien. Fellini was een genie die zijn producenten tot wanhoop dreef omdat hij in zo’n losse structuur werkte, er bestond nooit een vast scenario. De budgetten werden altijd overschreden, terwijl er niet echt een grote markt bestond voor zijn films. Zijn laatste producent, Mario Cecchi Gori, wilde daarom dat hij een trailer maakte, maar ook dat bleek onmogelijk, dat zou hoogstens achteraf gekund hebben. Dus kwam hij langs voor een ontwerp van een boek of een affiche. Uiteindelijk maakte ik een tekening, die gebruikt werd voor de verkoop in Los Angeles, maar de definitieve affiche werd door Milo Manara getekend, omdat die wat commerciëler was en erotischer. Ik bleef teleurgesteld en kwaad achter, zag hem niet levend meer terug.

Maar goed, toen de Codex verscheen, zat de tijdgeest een beetje tegen. Ricci werd door het culturele milieu als een reactionair beschouwd, omdat hij geen sociaal bewogen boeken uitgaf. Literatuur moest over de klassenstrijd gaan, over de derde wereld. Terwijl mijn uitgever weg was van Jorge Luis Borgès en de Zuid-Amerikaanse literatuur. Om die reden werd hij uitgespuwd door de intellectuelen van toen. In Italië bleek geen plaats voor het fantastische, de fantasie werd aan banden gelegd. De zelfcensuur triomfeerde. Maar op initiatief van een Nederlandse journalist werd in Rotterdam een tentoonstelling gehouden, en Meulenhoff-Landshoff bracht een tweede editie uit.

Veel later kreeg ik een voorstel van Taschen voor een goedkope uitgave, maar dat wees ik af. Omdat het voorstel zowel materieel als psychologisch het project onderuit zou halen. Bij het tot stand komen, gunde Taschen me bovendien geen enkele controle. Ik vergelijk de waarde van de Codex soms met een sessie van psychoanalyse : het kost wel wat, maar je krijgt ook wat in de plaats.

De onleesbare taal is iedereen blijven intrigeren.

De tekst kwam als vanzelf, als een verantwoording misschien, maar ook als een noodzaak om uit te leggen wat niet uit te leggen viel. Ik zag de tekeningen en de tekst als één geheel, de taal werd almaar vlotter, en pas later begreep ik dat het om mijn natuurlijke taal ging. Grafologen houden vol dat achter het geschrift veel te lezen valt, maar ook dat het alfabet tegelijkertijd een rem is. Terwijl ik me met mijn eigen taal van die rem ontdaan had.

Het is een teken van deze tijd dat men naar een betekenis zoekt, het decoderen is voor sommigen een obsessie. Ze denken mysterieuze boodschappen te ontdekken, die ik er niet had ingelegd. Misschien omdat onze tijd zoveel moeite heeft met een mysterie en omdat aan de basis van de monotheïstische cultuur altijd een boek of een tekst ligt. Ongewild had ik iets aangeraakt, un petit sacrilège, in een wereld waarin boeken openbaringen horen te zijn.

Bovendien leeft de Codex verder…

Uiteraard, omdat ik leefde en evolueerde en de werken met mij. In latere uitgaven werden telkens nieuwe bladen toegevoegd en dat is ook nu weer het geval. Je zou kunnen zeggen dat het boek meegroeide met mijn ontwikkeling.

Zit de kracht van de echte kunstenaar in zijn evolutie ?

In het telkens opnieuw beginnen, in het altijd opnieuw creëren van een andere wereld. Het komt eropaan jezelf niet te herhalen, andere invalshoeken te zoeken, andere beelden, andere documenten. Die creatie heeft met het zoeken naar een evenwicht te maken. Of met het ongrijpbare van de realiteit, die altijd wat veraf is. In mijn geval voel ik de behoefte om de realiteit te manipuleren, zodat ik ze kan bevatten – maar het is een nooit eindigend proces. Noem het een roeping, een obsessie om een eigen wereld te bouwen, een behoefte die elke artiest kent.

Ik ben in tegenstelling tot velen niet op mijn verleden blijven teren, maar ik snap wel de kunstenaars die zichzelf herhalen : ze hebben een gezin en kinderen te voeden, moeten toegeven aan een humanitair compromis. Ik ben daaraan kunnen ontsnappen : ik ben nooit getrouwd, heb een vriendin die voor mij kookt, nu en dan een liefje. Eigenlijk gaat het om prioriteiten. Bij mij staat de fantasie, de kunst, de utopie boven alles. Ook boven mezelf, omdat de kunst iets veel veel groters is dan mezelf. Ik voel me nog het meest als een bescheiden dienaar die een talent meegekregen heeft waarvan hij geen eigenaar is, maar die hem verplicht het allerbeste van zichzelf te geven.

Om diezelfde reden heb ik sinds decennia mijn werk als architect op een laag pitje gezet. Hoogstens buig ik me nog eens over een totaalproject, waarin ik binnen een bestaand gebouw de vrije hand krijg om alles zelf te ontwerpen, van meubelen tot borden en bestek.

Toch hield de kunstwereld de Codex af.

Dat klopt, maar het is ze niet gelukt. Wat me intens verheugt, is dat de Codex onafhankelijk van de kunsthandel bleef verkopen, en recent dankzij internet een geweldige boost heeft gekregen. Dat had nooit gekund via het systeem van de kunsthandel. Die houdt zichzelf in stand, dankzij de happy few, een paar duizend figuren die over het wel en wee van de kunst beslissen. Bovendien laat het systeem toe om verdachte, financiële mechanismen te creëren, er is insider trading, voorkennis, er bestaan veilinghuizen die nauw samenwerken met galeries, kortom het is een gesloten systeem zonder de minste transparantie. Het is allemaal na de Tweede Wereldoorlog begonnen, toen het centrum van de kunst van Parijs naar New York verhuisde. Er bestaat een werk van Max Ernst, Le rendez-vous des amis, waarop kunstenaars en intellectuelen rondom André Breton geschaard staan, hij was zowat de leider, de primus enter pares. Dertig jaar later werd een soortgelijke foto in New York genomen, waarbij Leo Castelli in het centrum had postgevat, en meteen was het duidelijk : de marchand was de belangrijkste acteur geworden. In Parijs en in Europa bleven de kunstenaars zichzelf, zij beslisten, gaven namen aan bewegingen. Na de oorlog hebben de Amerikanen, die enkel doeken met landschappen en koeien kochten, de moderne kunst ontdekt en werden de artiesten speeltjes in handen van een economisch systeem.

Voor een kunstenaar is het onmogelijk om zich daarbij aan te sluiten, zonder compromissen te sluiten, zijn stem te verliezen. In de filmwereld, de literatuur, de gastronomie of het theater komt er altijd een moment waarop het publiek beslist of het stuk de moeite loont of niet. Die controle ontbreekt in de beeldende kunst. Verkopers en marchands dicteren de wet : L’Art c’est moi. Dat de kunst in handen ligt van de marchands is niet natuurlijk en daarom zal dat veranderen.

In de nieuwste uitgave legt u uit dat u tijdens het werken een witte kat van de straat haalde, die in uw nek rustte, terwijl u aan het werk was en die uw Codex ingefluisterd heeft, alsof u bijna als een medium fungeerde.

Natuurlijk is dat zo, en dat geldt voor alle kunstenaars en in de eerste plaats voor de componisten. Mozart begon met componeren toen hij acht was en als je zijn muziek hoort, kun je alleen maar besluiten dat hij als de stem van iets anders fungeerde, iets veel groters dan die jonge Mozart, iets wat zomaar uit het niets door zijn vingers vloeide. Muziek is de meest pure vorm van kunst, omdat ze onvatbaar, immaterieel is. De kunst is voor mij dan ook de demonstratie van het bestaan van iets wat we niet kunnen begrijpen. Ik zie Mozart als een interpretator van dat alles en het resultaat wordt eeuwen later nog beluisterd !

De jongste uitgave van de ‘Codex Serphinianus’ is een uitgave van Rizzoli en kost 100 euro.

DOOR PIERRE DARGE

“Vrienden snapten er niets van, maar het was sterker dan mezelf. Die tweede taal werd een tweede natuur, het schrijven ging als vanzelf”

“In latere uitgaven werden telkens nieuwe bladen toegevoegd. Het boek groeide mee met mijn ontwikkeling”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content