Pierre-Yves Renkin is taxidermist. Hij verstaat de kunst “dieren op de juiste wijze voor bederf te bewaren en zo nodig weer op te zetten in de natuurlijke houding”. Een bezoek aan zijn atelier.

PHILIP VANDENBERGHE

FOTO’S : PETER DE BRUYNE

Aan de muren van een Ardeens kasteel hangen zeshonderd horens en geweien van reeën en herten aan zeshonderd identieke schildvormige plankjes, boven een koperen plaatje waarop de jager plaats en datum van het wapenfeit heeft laten graveren.

Op de buffetkast van honderden eenzame oudjes staat de voor eeuwig verstilde kat of hond waar ze jaren tegen gepraat hebben, waarmee ze elke dag hetzelfde blokje rond wandelden en die altijd stipt vijf minuten voor het tv-nieuws een half blikje met lever of tonijn kreeg.

Bij zowat elke slager hing vroeger de opgezette kop van een beest dat zelf al jaren voordien opgegeten was, maar dat nog elke dag gelaten, soms mysterieus glimlachend, de kilo’s koteletten, hammen en lendestukken over de toonbank zag gaan.

En in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel staan nog de Afrikaanse vogels en viervoeters die Pierre-Yves Renkin als achttienjarige selfmade taxidermist opzette. Toen hij er echter alsmaar meer administratie dan mooie specimens in handen kreeg, stapte hij op om de handel van de bekende taxidermist L. Van Tieghem over te nemen.

Jagers maken in dit huis van vertrouwen al meer dan een eeuw het grootste deel van de klandizie uit. Uit hun bebloede, verfrommelde prooi herrijst in de handen van de taxidermist een trofee. Hij haalt de stilgevallen machinerie van darmen, vlees en ingewanden weg, herstelt de gaatjes die de hagel heeft geslagen, looit de huid en drapeert ze als de kleermaker van God zelf weer over een perfekte kartonnen pasvorm met heel precies de maten van wijlen het beest. En met nieuwe ogen van kristal kan de prooi, opgestaan uit zijn nederlaag, de jager weer in de ogen kijken.

Als de taxidermist ’s middags honger heeft, schuift hij het halflege kadaver op de werkbank even opzij. Wachtend op verdere behandeling blijft het intussen geduldig liggen, vlak naast het pak friet met frikandel waar de taxidermist nu net zo’n zin in had. Zijn blikje frisdrank komt uit de koelkast waar nog een stuk of wat andere beesten op hun gebalsemde tweede leven liggen te wachten.

Er is een kat bij, net aangekomen. Pas na een kwartier huilen heeft het vrouwtje haar kunnen achterlaten. Nadat ze eerst nog snikkend, op handen en voeten, de houding had uitgebeeld die ze haar dierbare overleden huisgenoot wilde zien krijgen. Als zo’n aanbeden huisdier een definitieve spuit moet krijgen, wordt soms eerst een afspraak gemaakt met de taxidermist en dan pas met de dierenarts.

Maar intussen gaat het leven verder. De telefoon in het atelier staat niet stil. Ergens in Oost-Europa is een beer geschoten. En in een Zuidafrikaanse kweekboerderij moest een oude mannetjesneushoorn worden afgemaakt. De kadavers werden ter plekke leeggemaakt, de huiden zijn onderweg naar Brussel. Met een vergunning, want dieren die illegaal gedood zijn, komen er niet in. Al staat het de man die de peperdure neushoornkop laat opzetten natuurlijk wel vrij om zijn vrienden wijs te maken dat hij hem zelf heeft neergelegd in de brousse. Dat heb je, met mannen en trofeeën.

De taxidermist haalt er zijn schouders bij op. Er moeten nog huiden gelooid worden en oogjes ingezet. Als hij zich zwijgend aan het werk zet om de laatste, bijna strelende hand te leggen aan een hond, lijkt het er even op dat hij ertegen zal beginnen praten, als een kapper tegen een onrustig kind : “Ja, braaf, stil nu maar, nog een paar haartjes gladstrijken en je bent klaar. “

Pierre-Yves Renkin : telefoon in het atelier staat niet stil.

Jagers maken het grootste deel van de klandizie uit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content