Drie acteurs hadden goesting om te zingen. Lucas Van den Eynde, Nele Bauwens en Tine Embrechts laten u meekiezen uit honderd ontroerende Nederlandstalige liedjes uit honderd jaar, en spelen nu levende jukebox in de theaterzalen.

Een terugblik op een tiental jaren geleden: een vriendin wil mijn vrouw en mij thuis afzetten na een avondje uit. Voor we afscheid nemen en uitstappen, beginnen we plots om een onverklaarbare reden in de auto Nederlandstalige schlagers te zingen. Urenlang houden we dat vol, al is het al een stuk in de nacht. Passanten moeten ons gek verklaren als ze ons achter beslagen ruiten onze kelen zien openzetten. De liedjes blijven maar komen, ik sta er versteld van hoeveel van die teksten we wel kennen. Ik denk niet dat we ons ooit beter hebben geamuseerd.

Een iets recentere flashback: ik ben zo blij als een kind als ik in een platenzaak in Amsterdam een cd vind met twee liedjes waar ik al lang naar op zoek ben en die ik waarschijnlijk ook die bewuste nacht in de wagen heb aangeheven: Vissen en We Zijn Toch Op De Wereld Om Mekaar Te Helpen, Nietwaar, vertolkt door AdĆØle Bloemendaal, Leen Jongewaard en Piet Rƶmer. Uit de hoesinfo van het album Het Zal Je Kind Maar Wezen leer ik dat die nummers uit ’t Schaep Met De 5 Pooten komen, een Nederlandse tv-serie uit het begin van de jaren ’70. Van het programma kan ik me niks herinneren – ik was toen amper vijf jaar -, maar die twee liedjes zijn, vermoedelijk door geheugensteuntjes op de radio, al die jaren in mijn hoofd blijven spoken.

Dus ook voor iemand als ik, die vooral met Angelsaksische rockmuziek is opgegroeid, maakt het variƩtƩ- of levenslied deel uit van het leven. Het is een onuitroeibaar stuk van ons cultuurgoed en onze roots, en we hoeven ons daar echt niet voor te schamen. Daarom is het lovenswaardig dat de drie zingende acteurs Lucas Van den Eynde, Tine Embrechts en Nele Bauwens ons er nu aan komen herinneren wat een rijkdom er bestaat aan populaire Nederlandstalige liedjes. Ze studeerden maar liefst honderd van die nummers in. Het is aan het publiek om daaruit te kiezen tijdens de voorstelling Jukebox 2000. Het toeval wil dat er onlangs een boek van journalist Manu Adriaens verscheen, Ik Hou Van Jou, over het Vlaamse lied. Met, jawel, een jukebox op de cover.

“Heb je ooit op The Boulevard Of Broken Dreams op de kaaien in Antwerpen die twee dames gezien die levende jukebox speelden?” vraagt Lucas Van den Eynde mij als ik een repetitie bijwoon. “Op karaokeachtige wijze zongen zij op verzoek evergreens. Zij hadden een repertoire van 1500 nummers. Je ziet, honderd is nog weinig. ( lacht) Enfin, bij die dames haalde ik het idee om de mensen elke avond te laten bepalen welke liedjes we zingen. We hebben bewust voor het theatercircuit gekozen omdat de luisterbereidheid daar toch groter is dan in een polyvalente zaal of een tent. Je moet ook omzichtig met het genre omgaan. Het verdient beter dan wat het soms krijgt. Al gaan we heel breed: we beperken ons zeker niet tot schlagers. Het is uiteraard niet eenvoudig om honderd liedjes te repeteren met een tienkoppig orkest. We hebben er echt op aangedrongen om met zo veel muzikanten op tournee te gaan. Omdat we de stijlen van alle nummers proberen te eerbiedigen. In de jaren ’60 en ’70 liet men graag trompetten en violen aanrukken.

Samples wilden we bewust niet gebruiken, want het verschil hoor je toch. Al gaat het slechts om het plaatsen van een komma in een nummer, het loont de moeite om er drie echte violen bij te zetten. De laatste jaren zijn de arrangementen over het algemeen Ć©Ć©n grote brij geworden, vind ik. Daarom is het goed om opnieuw het organische op te zoeken. Een hammondorgel moet ronken, een viool moet trillen.”

Lucas Van den Eynde had zijn liefde voor het Nederlandstalige lied al eens betuigd in de Blauwe Maandag Cie-productie Wilde Lea, waaruit de in Mark Uytterhoevens Morgen Maandag opgevoerde figuur Xavier De Baere groeide. De acteur was verder te zien in tv-reeksen als Kongo, Windkracht 10 en In De Gloria en bij Het Toneelhuis in stukken als Cocu Magnifique, Ten Oorlog en Brandbakkes. Nele Bauwens volgde een opleiding aan de kleinkunstafdeling van Studio Herman Teirlinck. Het hoofd van die afdeling, Manou Kersting, rekruteerde haar nadien voor zijn gezelschap WACKO. Recent speelde Nele mee in Ridders, een productie van Het Toneelhuis. Tine Embrechts is vooral bekend van de vrouwenrollen in Het Peulengaleis. Ze is ook lid van De Kakkewieten en het daaruit voortgevloeide mambo-orkest El Tattoo Del Tigre.

Van wie kwam het idee om met z’n drietjes iets te doen?

Tine Embrechts: Van mij. Ik had, toen ik op Studio Herman Teirlinck zat, een heel leuk project met Lucas, een soort compilatievoorstelling met liedjes en verhalen. Daarbij had Lucas me al wat wegwijs gemaakt in het Nederlandstalige lied. Ik was van plan om met Nele iets nieuws op te zetten, en vermits wij allebei heel graag zingen, wou ik opnieuw iets brengen met muziek en spel. Ik vroeg Lucas erbij, omdat ik dacht dat wij met drie wel op dezelfde golflengte zouden zitten. Lucas had meteen zin om mee te doen, maar wees op de moeilijkheid van de combinatie van zingen en acteren. Als je muziek bij een theaterproductie betrekt, wordt er automatisch naar de bijbedoeling gehengeld. Dat is spijtig, want een nummer kan op zich al genoeg vertellen.

Lucas Van den Eynde: We hadden alle drie heel veel goesting om eens zanger pur sang te zijn. Het kader was voor ons belangrijk om te verantwoorden waarom we covers brengen. Het is duidelijk omlijnd. We zijn zeker geen millenniumfreaks, maar het was een gelegenheid om te onderzoeken: welke honderd Nederlandstalige liedjes kunnen we naar ons gevoel selecteren uit de voorbije eeuw, waarin de radio z’n intrede heeft gedaan. Zonder de pretentie om de honderd beste nummers aan te wijzen. We hebben gewoon onze nostalgie en ons verleden gevolgd en botsten ook op onbekende songs. We vertolken niet alleen hits maar ook B-kantjes. Het was ons doel een programma te maken voor mensen van 7 tot 77 jaar. We doen dat met de grootste nederigheid. We gaan precieus met de liedjes om, zonder dat het een steriele bedoening wordt. Er moet schwung in zitten, maar ook de nodige integriteit.

Dat is inderdaad doorgaans het probleem met het interpreteren van schlagers. Het glijdt al snel af naar een parodie. Ik vond dat ook Wilde Lea daar niet helemaal van vrij te pleiten was.

Van den Eynde: Uiteraard zaten we toen op het randje. Het gegeven was totaal anders: een groep tweederangs variĆ©tĆ©-artiesten wil een toneelstuk maken terwijl ze tussendoor Vlaamse schlagers zingen. Ik kan je verzekeren, ik heb er vaak bij regisseur Luc Perceval op aangedrongen dat we die liedjes afzonderlijk moesten kunnen brengen, dat we er niet mee mochten schmieren. Als je in een nummer als De Wereld Is Leeg van Suzie een knipoog steekt, is het kapot. Met Jukebox 2000 willen we het zeker zo ver niet laten komen. Als je zo’n liedje zuiver vertolkt, krijg je een weliswaar naĆÆef maar heel fragiel stukje muziek dat een aantal mensen echt kan beroeren.

Ik heb in mijn jeugd genoeg koppeltjes zien dansen op Paul Severs. Op dat moment waren hun harten echt wel aan het kloppen, hoor. Die mensen lachten daar niet mee, want die waren verliefd. In Wilde Lea hadden we monstrueuze kostuums aan. Als je dan Ć©Ć©n armbeweging te veel maakt, zit je met een parodie. Al verdedig ik Wilde Lea nog altijd. Voor het grootste stuk hebben we de nummers toch kunnen brengen in hun juiste context. Dat er misschien een paar uitschuivers waren, is niet meer dan menselijk.

Is het showelement van Jukebox 2000 dan nihil?

Van den Eynde: De show is voor mij de muziek. Doordat er tien muzikanten en drie acteurs/zangers op de scĆØne staan en omwille van het kiessysteem, is er hoe dan ook iets te beleven. Als wij tijdens de laatste repetities op ideeĆ«n komen die de songs niet belachelijk maken, waarom niet?

Embrechts: Er zullen hoe dan ook nummers tussen zitten die sommige mensen aan het lachen brengen. Maar dan zal het niet zijn omdat wij het ironiseren, maar komt het door de naĆÆviteit van het liedje an sich.

Van den Eynde: Dat zal toch slechts bij een minderheid van de nummers het geval zijn, denk ik. De songs van Willeke Alberti, Raymond van het Groenewoud en Louis Neefs hebben knappe teksten, punt uit. Het frappante is: onze trompettist, Nico Schepers, die 23 jaar is en de meeste liedjes niet eens kende, merkte tijdens de repetities regelmatig op: “Het is toch straf dat ze vroeger nog nummers maakten met een echte melodie en een tekst die ergens over ging.” Hij ziet ook de gladheid en de eenduidigheid van het populaire genre van tegenwoordig in.

Wat is het verschil tussen “Tien Om Te Zien”-sterren als Luc Steeno en Jo Vally enerzijds en oude coryfeeĆ«n als Jimmy Frey en Bobby Prins?

Van den Eynde: Dat is een gevaarlijke vraag, omdat je op een of andere manier toch kleur moet bekennen. De arrangementen en de passie en het gevoel waarmee ze vroeger het materiaal brachten, verschillen danig met wat er pakweg de voorbije tien jaar is gemaakt. Al mag je niet iedereen over dezelfde kam scheren. Maar neem nu Laat Mij Alleen van Jimmy Frey: daar zit iets achter. Sancta Maria van Bobby Prins is een klassieker voor een bepaalde generatie. Het is een straf en herkenbaar verhaal over een gast die voor een Maria-beeld gaan zitten en zegt: “Vergeef mij m’n ontroering, maar ik ben ongelooflijk verliefd op een meisje. Wat is er met mij aan de hand? Ben ik ziek?” Dat is zo helemaal onze roots. Het katholieke Vlaanderen zit erin vervat. Toen ik dat liedje voor het eerst hoorde, dacht ik: Jezus, je moet het maar doen. Misschien heeft het ook met nostalgie te maken. Maar je hoort toch ook van jongere mensen die niet met die artiesten zijn grootgebracht, dat Frey, Tura en Marva in hun glorietijd meer body hadden. Ik zeg niet dat al wat in Tien Om Te Zien staat bullshit is, maar geef toe dat de nummers van Anneke Soetaert toch andere koek zijn dan Laat Het Gras Maar Groeien. Ik heb het dan vooral over hoe die nummers in elkaar zitten. Aan goeie stemmen hebben we ook vandaag geen gebrek.

Honderd songs uit honderd jaar filteren: zet je er maar aan. Hoe zijn jullie eigenlijk te werk gegaan?

Nele Bauwens: Ik herinner mij dat we samen op cafƩ zaten en lukraak titels op papier schreven, de eerste die ons te binnen schoten. We zaten al snel aan 55 liedjes. Toen waren er nog wel 5 Ơ 6 nummers bij van dezelfde artiesten. Daarin hebben we nog moeten schiften.

Embrechts: We zijn er toch al zo’n anderhalf jaar mee bezig. We staken regelmatig de koppen bij elkaar en gingen ook langs bij Jan De Smet van De Nieuwe Snaar, die een ruime discografie heeft. En bij Michel Follet en Jo Leemans, om ons in de jaren ’30 en ’40 te verdiepen. Ik heb ook rondgeneusd op rommelmarkten, maar daar vind je natuurlijk ook veel troep.

Van den Eynde: Eerst was ons opzet: we nemen honderd nummers van honderd verschillende artiesten. Maar dat bleek onhaalbaar. Alleen al het vinden van vrouwennummers was moeilijk. Sla een songboek open en je zal zien, 70 procent komt van mannen. In de theaterteksten heb je dat fenomeen trouwens ook. Er is tegenwoordig beterschap, maar als je naar de klassiekers kijkt, daar had je maar Ć©Ć©n of twee goeie vrouwenrollen in. Martine Bijl en Liesbeth List hebben we geprobeerd, maar we stelden vast dat de ernst van hun liedjes niet echt paste in ons concept. Zo had ik er ook problemen mee om met mijn stem een nummer van Ramses Shaffy te vertolken. Dan blijf ik er liever af.

Toch cover je “Pinokkio” van Clement Peerens, hoewel je dat moeilijk los kan zien van de figuur van de sympathieke Antwerpse popkenner.

Van den Eynde: Tijdens de repetities uitte niemand een bezwaar. Als we het gevoel hadden gehad: dat kan alleen Hugo Matthysen, dan hadden we het laten liggen. Echt, we willen zonder pretentie ons eigen zieltje bloot zingen. Dat doe je met een theaterstuk uiteindelijk ook, al heb je het niet zelf geschreven.

Was het makkelijk om het eens te geraken over de repertoirekeuze?

Van den Eynde: Vrij makkelijk, ja. We hebben de democratische regels toegepast. De meerderheid besliste. Door de anderen afgekeurde nummers werden op een wachtlijst gezet.

Bauwens: Telkens Weer van Willeke Alberti is een voorbeeld van een nummer dat in eerste instantie afgewezen werd.

Van den Eynde: Dat lag vooral aan het arrangement van de oorspronkelijke versie: typisch Hollands, alle registers opengetrokken. De meerderheid vond dat te gepolijst en te bombastisch.

Ik weet dat, toen Stijn Meuris voorstelde om Arme Joe van Will Tura te coveren, andere Noordkaap-leden even twijfelden aan zijn mentale gezondheid.

Van den Eynde: Dat zal dan wel te maken hebben gehad met vooroordelen. Een soort idee-fixe van het genre. Maar Meuris heeft ze toch over de streep weten te trekken.

Embrechts: Ik heb de indruk dat er bij ons toch ook een evolutie was, dat we mettertijd ontvankelijker werden. Hoe meer we luisterden, hoe meer we open stonden voor bepaalde stijlen. We kregen ook een beter overzicht.

Bauwens: Eerst hadden we de neiging om nummers uit de jaren ’40 snel opzij te schuiven. Tot we na de eerste schifting tot de vaststelling kwamen dat we bijna niets uit die era hadden overgehouden. Bijgevolg zochten we verder en gingen we opnieuw naar dat materiaal luisteren.

Van den Eynde: Ik ben er zeker van dat we het ons kunnen permitteren om zoiets als Dodenrit van Drs. P te zingen, ondanks de zestien strofen. Dat wordt bijna een luisterspel. Wat een verhaal immers: een man die achtervolgd wordt door wolven en Ć©Ć©n voor Ć©Ć©n zijn kinderen uit de trojka smijt om de beesten tegen te houden. Als hij denkt dat hij als enige de stad levend bereikt heeft, maakt hij een vreugdesprong, valt hij en wordt hij uiteindelijk ook zelf opgegeten.

Maar weet je, de selectie was iets heel gevoelsmatigs. Ik mag dan de Vlaamse liedjes uit de jaren ’60 en ’70 meer appreciĆ«ren, blijkbaar zijn er ook mensen die wĆ©l van Tien Om Te Zien houden. Het is een kwestie van smaak.

Embrechts: Daar ga ik niet helemaal mee akkoord. Je kan er niet omheen dat er vroeger toch iets meer inspiratie was. Er worden nu geen risico’s meer genomen.

Van den Eynde: Het is zo heerlijk om Gorki’s Lieve Kleine Piranha te zingen en vervolgens te kunnen overschakelen op Zing Signorita, Zing van Ray Franky. Dat zijn compleet verschillende werelden, maar in elk nummer zit een nuance die het prettig maakt om te doen. Ik vind zingen eigenlijk nog directer en straffer dan theater spelen. Omdat je in drie minuten een verhaal kunt vertellen en mensen kunt laten wenen of lachen. Het is ook onverklaarbaar waarom je ineens door een liedje ontroerd wordt. Waarom krijg je van Roy Orbison kippenvel? Je moet z’n teksten eens vertalen. De meeste zeggen ook maar: ik hou van jou en waarom ben jij er niet meer? Hetzelfde als De Wereld Is Leeg van Suzie dus. Maar de manier waarop Orbison het brengt, en vooral zijn stem, geven die nummers een meerwaarde. Dan zeg ik: voor mij is dat even knap als de negende symfonie van Beethoven. Omdat het allebei beroert. Waarom zou ik mijn neus ophalen voor een smartlap?

Geef toe, we lopen niet hoog op met onze cultuur. Willen jullie bewust laten zien: kijk eens wat een schat we hebben aan halfvergeten nummers in onze eigen taal?

Van den Eynde: Ik vind dat er, vaak onterecht, minachtend wordt gedaan over schlagers, maar ik wil me niet blindstaren op dat lichtere genre.

Maar zelfs in de rockmuziek is het Nederlands niet gegeerd. Gorki en De Mens zijn intussen ook al tien jaar bezig en een aflossing van de wacht is er nog steeds niet.

Van den Eynde: Wij Vlamingen hebben een soort bescheidenheid, die ons vaak ook ten goede komt als je het vergelijkt met de protserige mentaliteit van de Nederlanders. Maar het is inderdaad goed om eens echt te luisteren naar al die liedjes. Zonder ze in een vakje te willen stoppen. Het is niet verwonderlijk dat groepen van hier hun toevlucht tot het Engels zoeken, omdat het lekker bekt. Net daarom vind ik het een uitdaging om honderd Nederlandstalige nummers te presenteren. Het Ć­s geen eenvoudige taal om je in uit te drukken en er je eigen stijl in te vinden. Er zijn dan ook niet zo gek veel artiesten die jaren overeind blijven: Raymond, Wannes Van de Velde, Will Tura, Gorki, Louis Neefs… Je ziet dikwijls iemand de kop opsteken, een mooi nummer maken en daarna verdwijnen. Zoals Overstekend Wild. Hun Onze Jongens is een prachtige song die helemaal klopt. Een nummer over hooligans, dat niet betuttelt of het vingertje opsteekt. Ik hoop dat het bij mensen een lichtje doet branden wanneer we het brengen.

Wat zijn voor jullie persoonlijk de grote ontdekkingen geweest tijdens de research in de platenkasten van Jan De Smet en Jo Leemans?

Bauwens: Voor mij was dat Liliane St-Pierre. Ik was aangenaam verrast door haar werk uit de jaren ’60. Voordien kende ik enkel Soldiers Of Love van haar.

Van den Eynde: Van haar hebben we er We Gotta Stop uitgepikt. Dat refereert aan Radio Veronica en Radio Noordzee, uit mijn jeugd. Wat ik een ontdekking vond, was Istanbul van The Ramblers en de Nederlandse versie van Zambesi door Maria Dieke. Het repertoire van Ray Franky en Bob Benny was mij ook vrij onbekend. Van La Esterella kende ik enkel Onze Lieve Vrouwentoren, maar Alle Moeders was een openbaring. Het besef ook dat die madame een vedette was in haar hoogdagen. Zij heeft nog een internationale carriĆØre gehad, wist je dat? Dat betekent toch iets. Dat doe je toch niet zomaar even.

Tot slot: Tine vormde met haar broers “De Embryo’s”. Hebben jullie, Lucas en Nele, er ooit van gedroomd om met een groep de wereld te veroveren?

Van den Eynde: In de jaren ’70, zo rond mijn vijftiende, had je een folkrevival. Festivals als Sfinks en Dranouter kwamen toen op. Ik had in die periode enkele jaren een folkgroep. Onze grootste wapenfeiten waren dat we een keer de voorprogramma’s van De Snaar en Willem Vermandere mochten verzorgen. De zangmicrobe is me blijven achtervolgen. Nadat ik aan Studio Herman Teirlinck was afgestudeerd, heb ik eerst nog in musicals gestaan, met de ploeg van Arena uit de tijd: Daan Van Den Durpel, Marijn Devalck, Norma Hendy. Producties als Jesus Christ Superstar, Grease, Evita en My Fair Lady. Heel amusant.

Bauwens: Ik heb ooit met Stoffel Verlackt, de neef van Tine (die bij Flowers For Breakfast en Metal Molly speelt, nvdr), een klein muzikaal programma gebracht in de Ancienne Belgique in Brussel. Maar nu interesseert het mij eigenlijk niet meer om als soloartiest met eigen werk naar buiten te komen.

Embrechts: De Embryo’s liggen nu ook in de ijskast, spijtig genoeg. Maar ik heb nog altijd El Tattoo Del Tigre om me in uit te leven.

PremiĆØre op 4 januari in de Bourlaschouwburg in Antwerpen, waar “Jukebox 2000” nog tot en met 10 januari loopt. Daarna volgt een tournee door Vlaanderen. Meer info: Tel. 014-85 37 03, www.garifuna.be Op diezelfde website kan u de lijst met honderd jukeboxnummers raadplegen. Voor u naar de voorstelling komt, mag u er drie nummers uit kiezen en mailen naar jukebox@garifuna.be of inspreken op het jukeboxantwoordapparaat van Tel. 014-22 67 77 (niet vergeten uw naam te vermelden en wanneer u komt kijken).

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content