Natuurlijk heeft de Languedoc-Roussillon wijn en stranden en schitterende restaurants, maar wat de streek het meest onderscheidt van de rest van Zuid-Frankrijk, is de herinnering aan de wrede kruistocht tegen de katharen. Van die geschiedenis maakt het departement van de Aude een toeristische troef.

Laatst ging ik wandelen in de Ardennen”, vertelt Jessy Verhoeven. “In het café waar we halverwege beland waren, kwam een new-age-achtige figuur de bestelling opnemen. Die man droeg een nogal imposant, schijfvormig kruis om de nek. Natuurlijk wou ik weten waar hij dat had gevonden. ‘O, ik ben kathaar, maar dat zult u niet kennen’, zei hij een beetje hautain.” Daar moet ze nog altijd vreselijk om lachen, want Verhoeven, die in heel Europa het departement van de Aude promoot, kan uit het hoofd en bijna op de minuut na vertellen wanneer Guillaume Bélibaste, de laatste kathaar, is terechtgesteld.

Wanneer Bélibaste levend op de brandstapel wordt gegooid, maakt Rome zich allang geen zorgen meer over de katharen. Het is 1321: de paus kan een bladzijde omslaan: de strijd is gestreden. Ruim een eeuw geleden heeft zijn voorganger 300.000 soldaten laten verzamelen om in Zuid-Frankrijk de ketterij met wortel en tak uit te roeien. Bélibaste is de laatste die zijn geloof weigert af te zweren, de laatste van die koppige sekte.

Lange tijd onderschatten de bisschoppen en de paus de nieuwe religieuze stroming. Hoe zouden een stel zonderlingen, nauwelijks georganiseerde vegetariërs die de armoede en de zuiverheid als allerhoogste deugden beschouwen, ooit een bedreiging kunnen vormen voor een grootmacht als de rooms-katholieke Kerk? Die kan rekenen op al wat macht en invloed heeft aan de Europese hoven, een positie die de paus in staat stelt een immens kapitaal in de schaal te leggen, allianties te sluiten of grond toe te wijzen.

De clerus heeft dan ook nauwelijks aandacht voor de eerste berichten over de armoedebeweging die in het spoor van handelskaravanen uit de Balkan Zuid-Europa bereikt. Rond 1100 krijgt de beweging wat aanhang in Noord-Italië, maar in Zuid-Frankrijk treffen de zendelingen een ideaal klimaat voor hun strenge boodschap.

Voor de katharen draait alles om de fundamentele keuze tussen Goed en Kwaad. Ze geloven dat de schepping het werk is van twee goddelijke krachten: een God heerst over de spirituele wereld van licht en schoonheid, en een Satan die over de materiële wereld regeert, met de rooms-katholieke Kerk als zijn machtsapparaat. De mens is niet meer dan een geest die door een duivelse list in een lichaam is opgesloten.

Die dualiteit domineert het katharisme: het hoogste wat de mens kan bereiken, is ontsnappen uit die materiële gevangenis. Zo’n bevrijding moet iedereen voor zichzelf afdwingen door te verzaken aan bezit en lichamelijk genot. Een minderheid (de perfecti) slaagt daarin. De andere gelovigen zorgen voor de volmaakten en leggen zich neer bij hun eigen mislukking. Geen biechtvader kan hun absolutie geven en er wacht geen waterkansje op een laatste oordeel. Hun lot: reïncarneren en alles opnieuw proberen.

De katharen (net als het Nederlandse woord ketter afgeleid van katharos, Grieks voor zuiver) verwerven of bouwen niets, uiteraard halen ze de neus op voor de met bladgoud en brokaat opgesmukte kerken van de katholieken. Vlees komt bij de gelovigen niet op tafel, omdat die geen levende wezens doden. Vis eten ze wel, het slachtverbod slaat voor de één alleen op wat warmbloedig is, voor de ander is ‘levend geboren worden’ het criterium.

Hoewel het katharisme tijdens zijn bloei in de streek van Toulouse hooguit tien procent van de bevolking achter zich kan scharen, wordt het getolereerd. Meer zelfs: wanneer Rome vanaf 1204 oproept om de ketters te verstoten, drukken de Zuid-Fransen grootmoedig de kleine armenkerk aan de borst. De wetten van het getal, het recht van de sterkste of de macht van de kansel: niets van dat alles lijkt te werken aan de voet van de Pyreneeën.

In 1207 vindt de nieuwe paus het welletjes. Innocentius III is ook geen man van getreuzel. Hij heeft net de vierde kruistocht op gang geblazen, en hoewel ook ditmaal het Heilig Land niet bevrijd is, laat hij de terugkerende troepen Constantinopel plunderen, diezelfde legers kan hij later nog wel eens nodig hebben.

Omdat preken en herderlijke brieven geen oplossing brengen, trekt Innocentius III de kaart van de aanval. Hij excommuniceert Raymond VI, graaf van Toulouse en beschermheer van de katharen, en stuurt een gezant die een knieval moet afdwingen. Zo’n banvloek is niet zomaar de schrapping uit een ledenlijst. Hoe fel de emoties oplaaien, blijkt uit het excommunicatieformulier dat tegen de ketters en hun beschermers gebruikt wordt: Mogen zij altijd en overal vervloekt zijn; mogen zij dag en nacht en ieder uur vervloekt zijn; mogen zij vervloekt zijn als zij slapen en als zij waken; mogen zij vervloekt zijn als zij eten en als zij drinken; mogen zij vervloekt zijn als zij zwijgen en als zij spreken; mogen zij vervloekt zijn van de kruin van hun hoofd tot de zool van hun voeten; mogen hun ogen blind worden; mogen hun oren doof worden; moge hun mond stom worden; moge hun tong aan hun verhemelte vastkleven; mogen hun handen niets meer aanraken en hun voeten niet meer lopen; mogen al hun ledematen vervloekt zijn; mogen zij vervloekt zijn als zij staan, als zij liggen en als zij zitten; mogen zij begraven worden met honden en ezels; mogen de roofzuchtige wolven hun lijken verslinden.

Vredelievend of niet, je zou voor minder je goed humeur verliezen. En dat is ook de bedoeling. Als de pauselijke gezant in Toulouse vermoord wordt, heeft Rome een perfect alibi om de oorlog uit te roepen. De koning van Frankrijk reageert wat lauw, zelf gooit hij geen troepen in de strijd, maar onder diplomatieke druk laat hij de legers wel op zijn grondgebied verzamelen en oprukken.

Die legers zijn snel gevonden, vooral in Noord-Frankrijk, maar ook in Vlaanderen en Duitsland. Sommige veldheren hebben religieuze motieven, maar anderen zijn uit op de beloofde aflaten, de kwijtschelding van zonden of op gebiedsuitbreiding, want voor deze kruistocht hanteert de paus dezelfde regels als voor de veldslagen in het Heilig Land. Overigens verbinden de ridders zich slechts tot de gebruikelijke diensttijd van veertig dagen, de quarantaine.

Op 22 juli staan 300.000 soldaten voor de poorten van Béziers. Het overwicht is zo groot dat de inname in een paar uur voltrokken kan worden, maar de pauselijke bevelhebber eist dat de katholieke bevolking de katharen uitlevert. Tot zijn verbazing houdt die en bloc de lippen op elkaar. Het bevel tot volledige uitroeiing veroorzaakt enig ongeloof en twijfel in de eigen rangen. “Hoe kunnen we die ketters onderscheiden van de katholieken?” probeert een van zijn ridders, maar abt Arnaud-Amaury blijft bij zijn bevel: “Dood ze allen, God zal de zijnen wel herkennen.” God heeft een drukke dag: in enkele uren worden 25.000 mensen genadeloos de keel overgesneden.

Boven op de Porte Narbonnaise bestoken een koppel eksters een wat logge grijze duif. De zwarte vechtersbazen, wier rug glimt als een oude soutane, hebben het dispuut zo in hun voordeel beslecht. Het lijkt wel of ze zich krassend en pikkend van het hele Europese luchtruim meester hebben gemaakt.

Bijna achthonderd jaar geleden troepten de bontgekleurde legers hier ook voor de poort van Carcassonne, de volgende stopplaats na Béziers en Narbonne, dat zich zonder slag of stoot heeft overgegeven. Het ommuurde, onneembare Carcassonne had asiel verleend aan de katharen. Het was een bloedhete zomer en het enige wat de aanvallers hoefden te doen, was wachten tot alle watervoorraden van de stad waren opgebruikt. Na twee weken was er in de Cité geen druppel meer over, burggraaf Trencavel gaf zich over. In ruil eiste hij een vrije aftocht voor zijn stadsgenoten.

Hier haken veel edellieden af. Niet alleen omdat hun veertig dagen erop zitten, maar ook uit onvrede. De slachting in Béziers en de stille aftocht in Carcassonne kunnen ze niet rijmen met hun ridderseer. Wat overblijft, is een groep huurlingen en avonturiers, onder de leiding van Simon de Montfort, die zich voortaan ‘burggraaf van Carcassonne’ laat noemen.

Stadsgids Yolande Roger doet het hele verhaal als was het een ooggetuigenverslag. Ze studeerde kunstgeschiedenis in Parijs en weet bij elke steen van de dubbele stadsomwalling te vertellen wie hem heeft gelegd en waarom. Alle legers die passeerden, bouwden verder aan de citadel. “Kijk die toren, van de Romeinen, is als bij wonder bewaard gebleven. De Franse koning, die het bouwwerk liet staan tijdens de aanleg van de buitenste vestingsmuur, moest de toren onderstutten met forse brokken natuursteen. Dit is misschien het enige gebouw waarvan de onderste muren ruim duizend jaar recenter zijn dan de bovenbouw.”

Maar echt op dreef raakt Yolande als ze over de katharen uitweidt. Het klassieke gidsenpraatje hoef je van haar niet te verwachten, ze trekt liever alle registers open voor een regelrecht pleidooi: “De paus sprak onlangs zijn spijt uit over de fouten van de Kerk. Hij had het over de Inquisitie en over de houding tegenover de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Is men in Rome die kruistocht in Europa misschien vergeten? Wanneer zal het Vaticaan toegeven dat de uitroeiing van het katharisme barbaars is geweest?”

Carcassonne is een stenen geschiedenisboek. Na de overgave van Trencavel valt het in de invloedssfeer van de Franse koning en krijgt Frankrijk ongeveer zijn huidige vorm. In 1210 proberen de inwoners de Cité terug te nemen, maar ze worden zeven jaar verbannen en mogen daarna buiten de stad wonen, aan de overzijde van de Aude. In de grotendeels autovrije Cité wonen nu nog amper 140 mensen.

“Noem het gerust de mooiste gevangenis die je kunt dromen”, zegt Richard, kruidenier en een van de vaste bewoners. “De Unesco beschouwt ons als werelderfgoed, maar we kunnen alleen in leven blijven met wat van buiten de muren komt.” Dat bedoelt hij letterlijk: elke morgen zie je een sliert kleine bestelwagens door de poort passeren, met alles wat de winkels, hotels en restaurants nodig kunnen hebben. Enkele uren later komen de eerste autocars hun lading toeristen afzetten.

“Dat toerisme mikt steeds meer op de merkwaardige geschiedenis van het katharisme”, zegt André Gasteau, voorzitter van de gidsenvereniging van de Languedoc-Roussillon. ” LePays Cathare biedt vooral het Aude-gebied een aantal exclusieve troeven. De aandacht voor de Middeleeuwen en een vernieuwde interesse in spiritualisme spelen daarin zeker een rol.”

Er werd een katharenroute bewegwijzerd, die de vele burchten en steden aandoet waar de ketters onderdak vonden, en er kwam een soort katharenlabel, voor alles wat de authenticiteit eer bewijst. Terzelfder tijd werden kosten noch moeite gespaard om de wijnen een betere reputatie te geven. Languedoc-Roussillon is allang de grootste wijnmaker van Frankrijk, maar investeerde te weinig en te laat in kwaliteit. Gasteau is hoopvol: “Hooguit over tien jaar evenaren we de kwaliteit van de bourgogne, misschien van de bordeaux.”

Wie zich maar beter niet in het spoor van het katharentoerisme probeert te profileren, zijn de makers van de cassoulet. Het ultieme streekgerecht is niet alleen veel te recent om iets met de ketters gemeen te hebben, het bevat bovendien zoveel vleesingrediënten dat een beetje vegetariër al duizelt bij de lectuur van het recept. Het stoofpotje bevat witte bonen, ganzenvet, knoflook en spekzwoerd. In Castelnaudary drijven er ook stukken schapenborst en varkensvlees in de cassole, in Toulouse en Carcassonne worden die vervangen door confit de canard of patrijs. “Absoluut een zondags gerecht”, zegt Gasteau. “De aarden potten van het hele dorp werden destijds tijdens de hoogmis in de nog hete oven van de bakkerij geschoven.” Dat er hier en daar tomaat aan de bereiding wordt toegevoegd, kan hij nog door de vingers zien, “Zolang er maar geen chapelure overheen wordt gestrooid! De korst moet zich tijdens het afbakken spontaan vormen, zonder paneermeel, en volgens de traditie moet die korst tijdens het bakken zevenmaal doorprikt worden.”

Voor mij zal het woord ‘cassoulet’ altijd verbonden blijven met het beeld van vier tafels Japanse toeristen, die wanhopig zwetend in hun wittebonenpot zaten te roeren in Le Comte Roger in Carcassonne. Daarmee vergeleken smaakte mijn spinazietaartje met gemarineerde kippenbout licht, als was het een lenteslaatje.

Na de ophefmakende overgave van burggraaf Trencavel van Carcassonne sleept de katharenoorlog nog veertig jaar aan. Stad na stad, burcht na burcht worden uitgekamd, platgebrand, geplunderd. De resterende ketters blijven hardnekkig elke knieval weigeren, de legers van de Monfort gedragen zich almaar barbaarser. Omdat hij het kasteel van Cabaret in Lastours niet in handen krijgt, probeert hij de verdediging te breken door intimidatie. Hij laat honderd dorpelingen uit Bram opstappen naar het kasteel. Elke gevangene houdt de schouder van de voorganger vast, van 99 worden beide ogen uitgestoken, de neus en de bovenlip afgesneden. Eén man, de eerste van de bloederige rij, mag één oog behouden.

In Minerve mogen de ketters na een belegering van zeven weken kiezen tussen bekering of de vuurdood, 140 gooien zich zingend in de vlammen. In Montségur, we zijn intussen al in 1243, staan er nog 10.000 soldaten tegenover 500 ketters. Voor bijna de helft van hen leidt dit treffen naar de brandstapel. In 1255 eindigt de kruistocht met de inname van Quéribus. Nog eens 66 jaar later volgt de epiloog: de vuurdood van Bélibaste, de laatste parfait. De jacht op andersdenkenden is dan allang niet meer het werk van huursoldaten maar van de dominicanen, die in naam van de paus de inquisitie organiseren.

Wie de hele katharenroute volgt en zich in elke burcht wil verdiepen in de gruwelijke anekdotes moet een stevig incasseringsvermogen hebben. Le Pays Cathare, zoals het nu toeristisch wordt geëxploiteerd, reikt van Naurouze tot aan de Middellandse Zee. De kuststrook, die eigenlijk niet geleden heeft onder de godsdienstoorlog, wordt niet toevallig mee opgenomen in het pakket. Een briesje van de Méditerranée is absoluut welkom na de bloedstollende tocht door de Middeleeuwen. De echte reden is uiteraard iets prozaïscher: de Languedoc verwacht ontzettend veel inkomsten van het strandtoerisme. “De meeste bezoekers kennen de Côte d’Azur intussen al door en door, wellicht willen die wel eens iets anders. En wij hebben geen keien maar echt zand op onze stranden”, klinkt het fijntjes in Leucate, een van de fors uitgebreide badplaatsen.

Dat de Middellandse-Zeekust gespaard is gebleven van godsdienstig fanatisme klopt overigens niet helemaal. Wat lees ik op een wat verweerde plaquette in Gruissan, vlak bij de Tour Barberousse, op de hoek van de rue Jean Jaurès en de rue Portes? A la mémoire du Chevalier de la Barre. Supplicié à l’age de 19 ans. Le 1er Juillet 1766. Pour n’avoir pas salué une procession.

Entre les deux mers

Traag glijdt het bootje van de ene plataanschaduw naar de andere. Achter de linkse bocht volgt een rechtse en nog één, en dan komt een pleziervaartuig uit de andere richting. Dit zou een middag op pakweg de Leie kunnen zijn. Was het niet van die paar bevreemdende Escher-perspectieven. Het landschap links, bijvoorbeeld, met die spoorlijn, ligt ruim tien meter lager dan het wateroppervlak. Of die brug waar boten over varen, terwijl andere er onderdoor gaan.

Het Canal du Midi is de folie van de binnenvaart. Dit kronkelende monument verbindt de Middellandse Zee met de Garonne in Toulouse, vanwaar de Oceaan bereikbaar is. De link tussen les deux mers, de eeuwenoude obsessie van de Zuid-Fransen, is zo merkwaardig dat de Unesco het kanaal in 1980 als werelderfgoed liet opnemen op haar prestigieuze lijst.

Paul Riquet, een koopman uit Béziers, pakte halfweg de 17de eeuw uit met het onmogelijke plan. Hij zou ervoor zorgen dat de handelaars uit Toulouse, die onder meer pastel exporteerden tot in Londen en Antwerpen, een open deur kregen naar Italië. Zijn uitgangspunt was gedurfd en in vele ogen belachelijk: water hoeft niet simpelweg van boven naar beneden te stromen, met een uitgekiend stelsel van sluizen, viaducten en reservoirs krijg je het alle kanten op.

In 1666 kon hij aan de slag, grotendeels met eigen kapitaal. De Romeinen hadden het lang voor hem al geprobeerd, maar die hadden zich het hoofd gebroken over het grootste probleem tussen Toulouse en de Méditerranée: de 195 meter hoge Seuil de Naurouze. Eromheen varen was uitgesloten, met de Montagne Noire in het noorden en de Pyreneeën in het zuiden. Uitgerekend bovenop die heuvel vond Riquet de sleutel. Hij zag hoe het water van de bron La Grave splitste in twee richtingen: oost en west. Helaas was er amper voldoende stroming om er een kurk op te laten drijven. Een forser debiet had hij nodig, massa’s water. Maar hoe breng je water naar de bron? Liefst 130 waterloopjes uit de Montagne Noire liet hij, via spaarbekkens, naar Naurouze omleiden. Tienduizend man zette hij in om te graven, te sjouwen en te bouwen.

Die zouden nog 14 jaar hun handen vol hebben, want op de oost- en westhellingen moesten er sluizen komen, zodat de boten over de Seuil getild konden worden. Voor wat nog restte aan obstakels ging hij in de leer bij de oude Romeinen. Wat zij hadden gepresteerd met hun Pont du Gard moest hij ook voor mekaar krijgen. Over de Orbeil en de Cesse bouwde hij kanaalbruggen. Boten die over en onder een brug varen, ook nu doet het nog altijd aan gezichtsbedrog denken.

Veertien jaar lang liet hij ruim 10.000 man graven en bouwen. Zelf heeft Riquet nooit gevaren van de Atlantische Oceaan naar de Middellandse Zee. In 1680 stierf hij, enkele maanden voor zijn Canal opgeleverd werd. Ook voor de pastelkoningen uit Toulouse was het te laat, hun rijk was uit. In twee, drie eeuwen hadden een paar families gigantische fortuinen gemaakt met de productie van de blauwe kleurstof. Van de wede ( Isatis tinctoria), een frisgroene plant met gele bloemtrossen, werden de bladeren geoogst en vermalen tot een stevige brij. Daarvan maakte men de cocagnes, bollen pastel, als blauw pigment zeer in trek bij wevers. De cultuur was zo lucratief dat de pastelbollen hun weg vonden in onze taal: het land van Kokanje. Maar in 1681 had le pays de cocagne niets meer te verwachten van de verbinding met de Middellandse Zee, tegen die tijd had het goedkopere indigo uit het oosten de pastelhandel doen verschrompelen.

Recentelijk is de teelt van wede en de productie van pastel weer gestart. Op het kasteel van Magrin spelen niet alleen nostalgische argumenten, het oude blauw staat op het boodschappenlijstje van enkele Parijse couturiers.

Intussen is het Canal du Midi een ideale route voor pleziervaarten. Met 8 km per uur schuiven de (huur)boten tussen de dubbele rij platanen, van sluis naar sluis. Het 240 km lange, kronkelende waterlint is een landschap in het landschap geworden, met een eigen fauna en flora. Op de oever ziet u geregeld forse schildpadden het water inplonsen. Hun bokaal ontgroeid, zijn er ooit een stel losgelaten en de ex-huisdieren vonden hier een geschikte biotoop om verder te groeien en aan een kolonie te beginnen. De ragondel is minder populair. Op de Zuid-Amerikaanse rattensoort, die als transatlantische verstekeling in een haven van boord is geraakt en landinwaarts de oevers ondergraaft, wordt geregeld jacht gemaakt.

Maar het mooist blijft de typische Canal-architectuur. De 94 sluizen met hun ovale kommen, waarvan er op sommige plaatsen vier op een rij liggen die elk 9 meter hoogte nemen, de stenen bruggen en sluiswachtershuizen vormen één bouwkundig geheel. Een chic decor voor het traagst denkbare toerisme: 8 km per uur.

Praktisch

REIZEN: Sabena ( Tel. 02-723 23 23) vliegt naar Toulouse, reken voor een retourtje op minstens 7740 fr.

VERBLIJF: Carcassonne heeft veel hotels. Wij verbleven in Le Donjon: kamers vanaf 400 FF.

DE MOEITE WAARD:

– Carcassonne. Middeleeuwse, ommuurde stad, sinds 1997 door Unesco beschermd.

Catha-Rama, audio-visueel spektakel in Limoux over het katharisme (ook in het Nederlands).

РLuchtdopen over het gebied van de katharenburchten: vanaf 100 FF/ persoon. Info: A̩rodrome de Salvaza, route de Montr̩al, Carcassonne. Tel. +33-468-25 05 54.

– Gruissan. Het oude dorp van vissers en zoutzieders vormt concentrische cirkels rond de Tour Barberousse.

Chapelle Notre-Dame des Auzils. Merkwaardige kapel en grafmonumenten voor de zeelui van Gruissan. Inlichtingen: Tel. +33-468-49 09 00.

– Leucate. Oesterkweek en moderne badplaats voor de actieve toerist (fly surf, zeilwagens, surfen, skaten, parapente).

– Huurboot op Canal du Midi: een tiental firma’s verhuren boten. Van 900 FF/persoon (5-daagse op basis van 8 deelnemers) tot 2670 FF/persoon met 2 opvarenden. Info: Castel Tours Réceptif, Tel. +33-468-23 02 03, fax +33-468-23 40 50, e-mail: castel-tours.incoming@wanadoo.fr

– Canal du Midi per fiets: 7-daagse tocht vanuit Narbonne, 3100 FF/persoon. Inbegrepen: onder meer huurfiets, halfpension in chambre d’hôtes, picknicks, routebeschrijving en bagagetransport. Info: Gîtes de France Service Aude, Tel. +33-468-11 40 70, fax +33-468-11 40 72, e-mail: gitesdefrance.aude@wanado.fr

ETEN EN DRINKEN:

– De streek is rijkelijk bezaaid met restaurants. Wie zich met de cassoulet wil verzoenen, doet dat in Castelnaudary. Zeevruchten vind je in Leucate.

РWijn is er overal in de Languedoc-Roussillon, onder meer Minervois, Corbi̬res, Fitou. Kwantiteit was hier lang de eerste bekommernis, proeven en kiezen is dus de boodschap.

TE MIJDEN:

Mines de Salsigne. De open mijnen van Salsigne (goud, bismut, koper en arsenicum) betekenen een ecologische ramp voor de streek. Bij elk fors onweer lopen de bezinkingsreservoirs over, wat het grondwater kilometers in de omgeving bezoedelt.

INFORMATIE:

– Alle info over de Aude: Jessy Verhoeven, Tel. 03-272 32 86 of 075-51 95 35.

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content