Als een van de ‘Antwerpse Zes’ en voormalig curator van ‘Landed’ verdient Walter Van Beirendonck zonder twijfel de titel van cultureel ambassadeur. Een soort Rubens van deze eeuw, maar dan wel zonder standbeeld. Een openhartig gesprek over positief chauvinisme, egotripperij en het Antwerpse modenetwerk.

Naar aanleiding van uw curatorschap voor het Antwerps mode-evenement ‘Landed/Geland’, schreef ‘The Observer’ in 2001 : “Van de ‘Antwerpse Zes’ heeft Walter Van Beirendonck waarschijnlijk het meest teruggegeven aan de stad.” Ziet u dat zelf ook zo ?

Walter Van Beirendonck : Landed was de kers op de taart. Het evenement bevestigde de status van Antwerpen als modestad, maar weinigen beseffen dat daar twintig jaar voorbereiding aan vooraf is gegaan. De impact van de Antwerpse Zes wordt nog te veel onderschat. Want uiteindelijk hebben wij de eerste aanzet gegeven, door rotsvast te geloven in onze droom. Door ons werk op internationaal niveau voor te stellen, hebben we ook de aandacht gevestigd op Antwerpen en de Academie.

U was ook één van de Antwerpse Zes, was die groepsnaam een bewuste keuze ?

Ja, op dat moment kende niemand de Academie. Er was toen ook nog geen enkele Belgische ontwerper die internationaal iets te betekenen had. Wij moesten onszelf situeren, door telkens weer hetzelfde verhaaltje af te dreunen. En net dat heeft volgens mij zoveel impact gehad. Het feit dat ontwerpers met verschillende invalshoeken en verschillende visies toch elke keer hetzelfde vertelden over Antwerpen.

Landed heeft in ieder geval de modestatus van Antwerpen bevestigd. Hoe kijkt u vier jaar later terug op het evenement ?

Ik denk dat Antwerpen dank zij Landed meer au sérieux wordt genomen. Er is sindsdien ook het ModeMuseum. Voldoende troeven dus om Antwerpen als modestad aan het buitenland te verkopen.

Dreigt het gevaar van institutionalisering ? Uiteindelijk is de hype rond Antwerpen gegroeid vanuit een undergroundcultuur.

Ik denk het niet. Vooral de toeristische dienst is nu heel actief om het imago buiten de grenzen te brengen, maar aan het modegebeuren op zich wordt niet echt geraakt.

Landed betekende ook het startschot voor de Modenatie en het MoMu. U werkt regelmatig samen met het ‘V&A Museum’ in Londen en het ‘Musée de la Mode’ in Parijs. Kunt u vanuit die ervaring zeggen dat het MoMu een internationaal niveau haalt ? Of zijn er nog zaken die beter kunnen ?

O, dat is een heel delicate vraag. Inhoudelijk doorstaat het de internationale vergelijking wel. Anderzijds heb ik kritiek op de organisatie, omdat ik van mening ben dat musea, zoals in het buitenland ook gebeurt, in de eerste plaats moeten opkomen voor de eigen talenten. Het MoMu deelt die visie niet. Naast stukken van Belgische ontwerpers worden er ook veel van internationale ontwerpers gearchiveerd en voorgesteld. Wat mij betreft, mag wat meer positief chauvinisme. Dezelfde kritiek geldt voor het Flanders Fashion Institute. In hun tijdschrift laten ze internationale mensen te veel hun gang gaan, waardoor de Belgen niet meer aan bod komen.

Met dat tijdschrift is er ook wat misgelopen. Uiteindelijk was dat ook uw initiatief…

Inderdaad, het was mijn initiatief, maar nu wordt dat door het FFI zelfs niet meer vermeld.

Uiteindelijk weet niemand nog hoe de vork in de steel zit. Na de nummers A, B, C en D is het tijdschrift om juridische redenen afgevoerd. Nu heet het simpelweg ‘A Magazine’.

Dat is een heel complex verhaal. Initieel beschouwde ik het tijdschrift als een van de tentoonstellingen binnen het project Landed. Omdat er een tekort was aan een platform voor Belgische ontwerpers, stylisten, modellen en visagisten. Er mochten ook wel buitenlandse mensen aan meewerken, maar altijd met het achterliggende idee om op die manier Belgische mode een internationale weerklank te geven. Nu is het echter een soort egotrip geworden van buitenlandse ontwerpers. Zelfs nog slechter dan een catalogus bij een tentoonstelling, zoals het laatste nummer van Yohji. Jammer. Het FFI kent trouwens mijn standpunt. Ik wil alleszins niet enggeestig zijn. Uiteindelijk heb ik voor Landed ook buitenlandse ontwerpers naar hier gehaald. Maar altijd vanuit de context dat het in Antwerpen gebeurde, met dezelfde soort gevoeligheid als de Belgische mode. En dat vind ik enorm belangrijk, dat onze eigenheid naar buiten toe wordt verdedigd.

U neemt nu het woord egotripperij in de mond. De Modenatie wordt door sommigen ook verweten als een clubje van egotrippers te handelen, vanuit een ivoren toren. Vindt u dat verwijt terecht ? U hebt tenslotte het profiel van ontwerper voor het grote publiek.

Dat is ook weer een lastige vraag. Het is soms heel moeilijk om het juiste evenwicht te vinden. En ik ben de eerste om te beamen dat een tentoonstelling voor een groot publiek toegankelijk moet zijn. Maar ik ben ook de eerste om te zeggen dat er een bepaald niveau moet worden gehaald. Ik kan me inbeelden dat dit voor tentoonstellingsmakers een constant gevecht is. Dat er vanuit een ivoren toren wordt gewerkt, daar ben ik het helemaal niet mee eens. Maar het is duidelijk dat ze nog altijd aan het zoeken zijn naar het juiste evenwicht.

Misschien ontstaat die clubjesindruk ook omdat er in Antwerpen een echt modenetwerk bestaat. Iedereen kent iedereen.

Inderdaad. Hier leven ook absurd veel modemensen op een kleine oppervlakte. Ontwerpers studeren hier af en blijven hier hangen. En dan zijn er nog de buitenlandse ontwerpers die zich in Antwerpen vestigen. Het feit dat hier één modeliste ( Elke Hoste) voor verscheidene ontwerpers werkt, is in het buitenland haast ondenkbaar. Maar bij ons is dat vooral gegroeid door de manier waarop wij als Antwerpse Zes te werk gingen. We waren stuk voor stuk met iets verschillend bezig waardoor we toch met één showorganisator of één visagist konden werken zonder ons profiel te verliezen.

U zegt het net : iedereen blijft hier hangen. Wat is de charme van Antwerpen ?

Antwerpen werkt heel praktisch en is centraal gelegen.

Hebt u ooit overwogen om naar Parijs of Londen te trekken ?

Omdat ik al meer dan twintig jaar als leraar verbonden ben aan de Academie is dat nooit een optie geweest. En er is ook nooit een reden geweest om te vertrekken. Ik heb wel vaak in het buitenland gewerkt, maar altijd met Antwerpen als uitvalsbasis. Soms mis ik wel de beat van steden als Londen en New York, maar daar ga ik dan ook speciaal naar toe om cultuur op te snuiven. Iets wat je niet zo snel doet in de stad waar je woont.

Bovendien bent u onlangs verhuisd naar het platteland.

Ja, naar Zandhoven. Terug naar mijn geboortedorp. Toevallig hoor.

Vanwaar die vlucht uit de stad ? Is Antwerpen niet meer leefbaar ? Of is het omdat u de vijftig nadert ?

Had de opportuniteit zich vroeger voorgedaan, had ik het misschien wel vroeger gedaan. Ik heb heel lang graag in Antwerpen gewoond, maar op een bepaald moment had ik toch het gevoel dat ik me niet echt kon ontspannen. En waarschijnlijk heeft het ook wel te maken met het feit dat levenskwaliteit op een bepaalde leeftijd belangrijker wordt. Voeg daarbij een geluidruchtige bovenbuur.

Dus u zoekt vooral de stilte.

Ja, stilte, ruimte. En groen en een tuin.

Zit Walter Van Beirendonck dan tijdens de weekends met de handen in de aarde ?

Zo extreem is het nu ook weer niet. Neen, we hebben een heel wilde tuin. Dus dat is wel een geluk, maar ik hou heel veel van de natuur, van dieren…

U sprak zonet ook over de Academie. Is er veel veranderd de afgelopen twintig jaar ?

Naar de buitenwereld misschien wel, maar de interne organisatie is nog steeds zoals toen ik er op de schoolbanken zat. Dat is een heel uniek gegeven. De opdrachten zijn quasi ongewijzigd. Studenten worden ook nog altijd op dezelfde manier begeleid : heel individueel, gericht op creatie en identiteit van de ontwerper. Alleen extern is de aandacht van de professionele wereld veel groter geworden.

Staat er meer druk op de studenten ?

Ze studeren bijna publiekelijk af en dat is natuurlijk een zware opdracht. De lat wordt daardoor ook hoger gelegd dan toen wij studeerden. Bovendien komen de studenten nu uit alle hoeken van de wereld.

Klopt het dat nu al zeventig percent van de studenten uit het buitenland komt ? Er wordt wel eens gezegd dat dit de Belgische eigenheid ondermijnt.

Ach, ten eerste denk ik dat die Belgische identiteit niet echt bestaat. Ik denk vooral dat verschillende identiteiten op één bepaalde manier worden opgevangen en gevormd. Eigenlijk is het meer de stempel van de Antwerpse Academie.

U spreekt nu weer over Antwerpen en niet over België. Is de stijl van de Brusselse ontwerpers zo verschillend ?

Ik denk het wel. Vooral de manier van lesgeven. Het is heel moeilijk om La Cambre en de Academie te vergelijken. Eigenlijk hebben wij meer contact met de Nederlandse scholen. Ik denk dat wij onze studenten heel sterk aanmoedigen om vanuit zichzelf te ontwerpen en dat in Brussel meer trendgevoelig wordt gewerkt, misschien ook wel iets realistischer.

Buitenlandse journalisten vragen mij soms waarom een klein land als België twee modescholen nodig heeft. Zou een fusie volgens u mogelijk zijn ? Tussen de ‘Academie’ en ‘La Cambre’, en tussen ‘FFI’ en ‘Mode Bruxellae’ ?

Moeilijk. Het zijn verschillende visies.

Ja, maar de laatste generatie ontwerpers vertoont toch meer overeenkomsten. Kijk naar Olivier Theyskens en Bruno Pieters. Ze hebben toch dezelfde gevoeligheid voor elegantie, wat op zich ook al niet zo Belgisch is. Dankzij de ‘Antwerpse Zes’ stond Belgisch vooral synoniem voor avant-garde.

Ik weet niet of het nu minder avant-garde is dan toen. Het is in elk geval een heel ander moment in de mode. Jonge mensen worden nu door andere zaken geïnspireerd. En ook de manier waarop er met mode wordt omgegaan, is de laatste jaren heel sterk geëvolueerd.

Het is meer business.

Ja, en ik denk vooral dat mode een andere plaats heeft gekregen in het leven van de studenten. Als wij van de Zes elkaar nog eens tegenkomen, dan halen we altijd herinneringen op over hoe we leefden voor mode.

Inderdaad, we kennen daardoor ook heel sterke golfbewegingen, iets waarvan andere ontwerpers veel minder last hebben. Het beste voorbeeld is Dirk Bikkembergs. Jarenlang niet aan de bak gekomen, en nu is hij er overduidelijk. Commercieel, maar ook creatief met een bepaalde visie. Ik heb het zelf ook meegemaakt. Tijdens de sobere, intellectuele jaren negentig ben ik toch mijn ding blijven doen, met veel kleur en alles erop en eraan. Gelukkig had ik wel altijd mijn niche, waardoor ik nooit helemaal ben weggeweest, maar ik heb het toch ook gevoeld. Hoe ook, het loont de moeite om door te bijten. Nu is er een hernieuwde interesse in de Antwerpse Zes, omdat onze mode opnieuw aansluit bij de tijdgeest. En ieder van ons profiteert daar nu van op zijn manier. Dat we nu terug bovenaan de golf zitten, is aangenaam, maar je moet de keerzijde er dan ook wel bijnemen.

Wivina De Meester probeert om een steunfonds voor Belgische ontwerpers op te richten. Zou dat geen oplossing zijn ?

Goh, ik ben niet goed op de hoogte, maar als het wil zeggen dat je daardoor een goedkopere lening kunt krijgen, is het niet de juiste soort hulp. Het is en blijft een lening.

Dat verwijt krijgen we vaak te horen. Vandaar dat ik ook zei dat La Cambre misschien realistischer is, maar wij hebben gewoon niet de tijd om op vier jaar tijd iemand in de twee richtingen te vormen. Een eindejaarscollectie moet er internationaal staan en dat heeft tijd nodig. Een parallelle, economische opleiding zou ten koste gaan van de creatie. Vandaar dat we op een bepaald moment bewust hebben gekozen om onze koers te behouden. Omdat we daarin ook het sterkst zijn. Iemand die hier gevormd is, kan evengoed assisteren bij Gaultier als bij C&A. Als je alleen op een realistische manier bent opgeleid, kun je alleen het laatste. Onze ambities is eerder mensen af te leveren die assisteren bij ontwerpers of eigen collecties maken, dan mensen die klaarstaan voor marketingbedrijven.

Het is wel een feit dat het percentage oud-studenten met een eigen collectie hier veel hoger ligt dan bij andere buitenlandse modescholen.

Ja, omdat ze hier de kans krijgen. De pers zit er op te wachten. Naar de eindejaarsdefilés komen zelfs winkeleigenaars met de aankoopbon in de aanslag.

Maar het zijn uitgerekend die ontwerpers die economische begeleiding nodig hebben.

Ja, daarom denk ik dat vooral een juridische begeleiding interessant zou zijn.

In september start aan de ‘Universiteit Antwerpen Management School’ de eerste mastersopleiding modemanagement.

Ja, maar hoe dat juist in elkaar zit, weet ik niet.

Het zou een goede symbiose kunnen zijn. Anderzijds staat zo’n managementopleiding wel sterk in contrast met de ‘Cinderella- scene’ waarin de Antwerpse Zes zich uitleefden tijdens hun studententijd.

Inderdaad, maar ik heb de indruk dat studenten tegenwoordig sowieso veel gematigder zijn. Het zal wel de tijdgeest zijn, maar dat houdt me niet tegen om kritiek te geven op jonge mensen die er niet voor durven te gaan. Zelfs op oud-studenten die te veel denken, en misschien moeten denken in termen van overleven. En daardoor geen risico’s meer durven te nemen. Wat zich dan toch manifesteert in hun collectie. Natuurlijk hebben wij de kans gehad om zeer lang onze zin te doen, zonder op de vingers te worden gekeken. Eerst was er de Gouden Spoel. Pas daarna het buitenland. We konden een sterke basis bouwen op basis van creativiteit.

Er is ook minder maatschappelijk engagement, iets wat voor u toch heel belangrijk is. Nooit gedacht om in de Antwerpse politiek te stappen ?

Neen, ik ben heel apolitiek. Dat is voor mij echt tijdverlies. Ik ben niet iemand die met de vlag rondloopt. Ik wil me wel engageren, maar vanuit mijn leefwereld, vanuit mijn visie en mijn werk.

Zoals het uniform dat u voor het stadspersoneel ontwierp. En de danskostuums voor ‘Not Strictly Rubens’. Was het een manier om de stad iets terug te geven ?

Ik heb daar nooit over nagedacht. Ik geef graag. Les geven aan de Academie is uiteindelijk ook iets teruggeven. Hetzelfde met Landed. Dat kwam op dat moment heel goed uit voor mij aangezien de deal met Mustang toen net was afgesprongen. Ik was waarschijnlijk ook de enige die er twee jaar in kon steken. Maar het was ook een boeiende ervaring. Dus, ik weet het niet goed… Ik heb gegeven en gekregen. Het samenwerken met creatieve mensen is mijn drijfveer. Ik heb ook niet het gevoel dat ik Antwerpen iets moet teruggeven. Heeft de stad ons ooit iets gegeven?

Neen, maar er wordt nu toch meer aandacht besteed aan mode.

Ja, maar dat wil nog niet zeggen dat ze iets geven ( lacht). Ik heb nog geen doos pra- lines van de burgemeester gekregen ( lacht). Ach, wat zouden ze geven ? Een standbeeld ? ( buldert)

We zullen de suggestie doorgeven aan burgemeester Patrick Janssens. n

Pascale Baelden

“Ik vind dat musea in de eerste plaats moeten opkomen voor de eigen talenten, zoals dat in het buitenland gebeurt. Het MoMu deelt die visie niet.”

“Er is nooit een reden geweest om te vertrekken. Ik heb wel vaak in het buitenland gewerkt, maar altijd met Antwerpen als uitvalsbasis.”

“Tijdens de sobere, intellectuele jaren ’90 ben ik mijn ding blijven doen, met veel kleur en alles erop en eraan. Gelukkig had ik wel mijn niche, waardoor ik nooit ben weggeweest.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content