Strikte codes en ouderwetse gebruiken. De haute couture lijkt in een ander tijdperk te leven. Ziet de toekomst er anders uit ? Wij vroegen het aan Stéphane Wargnier, kersvers uitvoerend voorzitter van de Fédération Française de la Couture, du Prêt-à-Porter des Couturiers et des Créateurs de Mode.

In tijden van fast fashion kan haute couture achterhaald lijken. Een oud, bestoft gebruik dat de twintigste eeuw amper heeft overleefd en straks genadeloos naar het museum zal worden verwezen. Of niet ? Haute couture, dat unieke Franse fenomeen, blijkt onklopbaar in het verkopen van dromen. Bovendien verzorgt ze haar imago.

Haute couture is een wettelijk beschermde benaming. Het is ook een wereld vol voorschriften, codes en regels. Als modehuis heb je zelfs de instemming van je collega’s en een erkenning van het Franse Ministère de l’Industrie nodig. Elke lente/zomer en elke herfst/winter, op vastgelegde data, moet je vervolgens een defilé organiseren met minstens 25 creaties, waaronder zowel kleding voor overdag als avondkledij. De visibiliteit tijdens die vijf dagen is groot, maar half werk of middelmatigheid wordt niet geduld. Want de haute couture is de bewaarkluis van het weergaloze vakmanschap dat luxe tot luxe maakt. En het instrument om een label te promoten.

In september kondigde Jean Paul Gaultier aan dat hij stopt met prêt-à-porter om zich volledig te wijden aan zijn couturekleding. Het einde van een tijdperk ?

Stéphane Wargnier : Toch niet. Jean Paul Gaultier heeft evenveel prêt-à-porter als couture gecreëerd. Hij wil voortaan focussen op couture, omdat hij in dat segment minder gebonden is en vrijer te werk kan gaan. Dat heeft hij al vaak en overal herhaald. Hij wil zich toeleggen op wat hem het meeste boeit. Hij heeft het geluk dat zijn bedrijf heel slim gestructureerd is en onder meer parfums ontwikkelt die garant staan voor het voortbestaan ervan. Een van de hoekstenen van deze sector is natuurlijk imagebuilding. Daarvoor is een couturecollectie misschien zelfs beter geschikt dan prêt-à-porter. De meeste namen die twintig jaar geleden op de couturekalender stonden, zijn daar vandaag niet meer op terug te vinden : anders dan Jean Paul Gaultier zijn ze er helaas niet in geslaagd zo’n solide, ondersteunende activiteit uit te bouwen. Ook met uitsluitend couture en parfums zal de onderneming van Gaultier het uitstekend blijven doen. Zelf zal hij een prettiger leven hebben : minder stress, meer fun. Hij verlaat het prêt-à-portersegment met opgeheven hoofd.

Maar wijst dit toch niet op een verandering van de tijdgeest ?

De dag dat Gaultier en Mugler met couturedefilés begonnen, was volgens mij ingrijpender. Ze deden dat zonder zich af te vragen of de kleding met de hand dan wel met de machine was gemaakt, of het om haute couture dan wel om prêt-à-porter ging : het waren ‘creaties’. Gelukkig konden er toen nieuwe leden toetreden dankzij de wijziging van de statuten van de Fédération vijf jaar eerder, in 1992. Bedoeling van die wijziging : de zeer archaïsche technische voorwaarden versoepelen. De haute couture, waarvan men toen al jaren beweerde dat ze dood was, kreeg erdoor een nieuwe elan. Dat de haute couture, met haar programma dat uniek is in de wereld, nog altijd over voldoende aantrekkingskracht beschikt om de internationale pers te boeien, is een prestatie. Stel dat er slechts vier modehuizen waren overgebleven om een collectie voor te stellen… de hele wereld zou niet meer afzakken naar Parijs. Los daarvan organiseren sommige jonge merken hun defilé bewust op dat moment. Een tactische keuze : omdat het haute-couturesegment nu eenmaal dunnerbevolkt is, is de concurrentie minder hard en de visibiliteit groter.

Is haute couture rendabel voor een jonge ontwerper ?

Op zich niet. En vooral : haute couture alleen volstaat niet, je kunt er geen label op bouwen. Een opkomend merk dat niet van meet af aan kan werken volgens het businessmodel ‘couture + parfums’ – misschien wel hét model van de toekomst – moet met prêt-à-porter komen. En die moet qua stijl uiteraard de logische voortzetting zijn van wat het merk tijdens de coutureweek heeft getoond, zo niet heeft het geen zin. Dat is niet altijd evident : sommige ontwerpers maken couture die zo geavanceerd is dat het niet gemakkelijk is om die te vertalen naar prêt-à-porter.

Is het voor een jonge ontwerper dan beter om in de schoot van een groot luxeconcern te werken ?

Zo’n concern kan helpen, al was het maar als geldschieter. Maar of zo’n concern nog iets anders bijbrengt ? Ik weet het niet, ik ben daar niet honderd procent zeker van. Maar dat is een persoonlijk standpunt. Er is ontzettend veel verschil tussen de dagelijkse realiteit van een concern met drieduizend werknemers en die van een firma die je runt met zijn drieën. Wie zijn kans wil wagen in de modesector, moet hoe ook veel energie, vastberadenheid en vrienden hebben. Geen enkele filmbiografie van Yves Saint Laurent kan verhullen dat wie begint, altijd klein begint.

Over Yves Saint Laurent gesproken : veilinghuis Drouot brengt zijn Mondriaan-jurk uit de haute-couturecollectie winter 1965-1966 onder de hamer. Die wordt geschat op zes- à achtduizend euro. Voedt een dergelijke geestdrift de hedendaagse haute couture ?

We hebben het hier over een heel bijzondere jurk, over een icoon van de twintigste eeuw. Het is volkomen irrationeel om die jurk te willen bezitten. Wie er inspiratie wil uit putten kan zich baseren op foto’s. Maar daar gaat het hier niet om. Het valt te vergelijken met de aankoop van een manuscript van een auteur zoals de Sade.

Maar couture heeft ook te maken met irrationaliteit en met dromen. Toch ?

Men zegt dat haute couture de formule 1 van de mode is. Dat klopt, anderzijds is haute couture ook de bewaarkluis van uitzonderlijke knowhow. Het is voor ons vak van cruciaal belang dat we die knowhow doorgeven in de ateliers. Net omdat Parijs al eeuwen de draaischijf van de haute couture is, is deze knowhow hier aanwezig. In de opleiding gaat er veel aandacht naar vakkennis. Wie zijn diploma heeft gehaald, is in staat patronen te tekenen, een schouder in een mantel te zetten, rechtstreeks op de stof te werken. In een ideaal scenario is de haute couture niet alleen een bewaarkluis maar ook een doorgeefluik.

Is de haute couture nog altijd bepalend voor een seizoen ?

Neen, want er zit evenveel creativiteit in de prêt-à-porter als in de couture. Wat wél bepalend is, is talent, of het nu gaat om Bouchra Jarrar in het couturesegment of om Rick Owens bij de prêt-à-porter. Talent geeft de toon van een seizoen aan. Wij willen dat die talentvolle ontwerpers hun creaties tonen in Parijs en niet elders. Of die mensen uit Frankrijk, India, Amerika, Japan of Italië komen, maakt niet uit. Dat is altijd al de logica van de Fédération geweest. Aan het thema is trouwens een sublieme tentoonstelling gewijd : Fashion mix, mode d’ici, créateurs d’ailleurs in het museum van het Palais de la Porte Dorée. Parijs als thuisbasis van de haute couture gaat terug tot Charles Frederick Worth, de eerste Parijse couturier, maar wel een Brit. Nadien kwamen Fortuny, Schiaparelli, Balenciaga, Issey Miyake, Martin Margiela, Azzedine Alaïa, John Galliano… Vandaag organiseren liefst 25 naties een defilé tijdens de Parijse modeweek.

Nationale mode bestaat niet. Dat is per definitie folklore of klederdracht. Wat niet betekent dat je de taal van de mode niet met een lokaal accent kunt spreken : de creaties van Yohji Yamamoto blijven ontegensprekelijk iets Japans hebben, die van Jean Paul Gaultier ademen Parijs en die van Versace Italië. Maar hun creaties zijn wel van dien aard dat deze modehuizen de wereldwijde concurrentie aankunnen. Of een Libanees die puur Libanese jurken ontwerpt, een kans maakt in Parijs ? Neen. Evenmin als een Indiër die enkel sari’s creëert. Zoiets heeft maar zin als de ontwerper een modeboodschap brengt. Deze sector is een merkwaardig ecosysteem. Hij oogt heel heterogeen – de defilés in Parijs worden door vijftig landen gevolgd – maar is in feite ongelooflijk homogeen : als bij toeval wordt een merk waarvan niemand ooit heeft gehoord in een en hetzelfde seizoen plots ingekocht door winkels als Colette in Parijs, Corso Como in Milaan of Lane Crawford in Hongkong. En als bij wonder besteden zowel The New York Times als Vogue er aandacht aan… Qua neus voor talent moeten de inkopers van die winkels absoluut niet onderdoen voor de journalisten.

Hebben de fast fashion en de digitalisering het ritme van de modesector veranderd ?

Zeker en vast. Vroeger bestond er zoiets als een press release : de journalisten mochten de voorstelling van de collectie bijwonen, maar er niet meteen over communiceren, ze moesten wachten tot een bepaalde datum. Er was een tijd dat men zelfs geen foto’s mocht maken tijdens een modeshow. Wie al schetsend werd betrapt, werd door de politie uit de zaal gezet. Het idee om creaties geheim te houden tot ze te koop werden aangeboden, leefde destijds veel sterker. Door de televisie raakte die situatie onhoudbaar en de digitalisering heeft alles volkomen veranderd. Bij Hermès waren televisieploegen in 1998 nog verboden. Het modehuis liet het defilé filmen door een eigen ploeg en bezorgde de cassettes aan de pers wanneer het de tijd rijp achtte om die te tonen. Amper vijftien jaar later wordt het defilé live uitgezonden. Het ritme dat de sector volgt, klopt niet meer met wat er in de winkels te vinden is. Dat is wellicht een van de redenen waarom het publiek zich niet meer interesseert voor het creatieve aspect. Nog niet eens zolang geleden keken we naar de modespecials die eind augustus verschenen, om de trends van het nieuwe seizoen te ontdekken. Vandaag raakt alles al bekend maanden voor de kleren in de winkel liggen. De link tussen beide werelden is zoek.

“De bruidsjurk zal de haute couture redden”, beweert ontwerper Zuhair Murad ?

Ik weet niet of ‘redden’ het juiste woord is. Maar in de link tussen couture en een bijzonder moment kan ik me wel vinden. Al zijn er natuurlijk nog andere speciale gelegenheden dan een huwelijk.

Het is een heel selecte club. Om hoeveel klanten gaat het ?

Elk modehuis heeft zo zijn cijfers. Haute couture is er vooral voor bijzondere klanten en voor al even bijzondere gelegenheden, zeker in de groeilanden. En dat gaat heel breed. Ik denk bijvoorbeeld ook aan beroemdheden die worden gekleed door de modehuizen. Als Madonna voor haar concerten Givenchy kiest, gaat het bijna om couture zoals vanouds, zij hoeft zich niet te verplaatsen. Ricardo Tisci trekt zelf naar New York en installeert zich in een hotelsuite. Net zoals Paul Poiret in zijn tijd Europa afreisde om de dames te bezoeken die zijn ontwerpen droegen. Kijk maar wie er op de eerste rij zit bij Gaultier : een zoete mix van vaste klanten, sterren uit de showbizz en jonge vrouwen – uit de VS of uit de Emiraten, dat maakt niet uit – die het geluk hebben zeer kapitaalkrachtig te zijn en die zichzelf komen trakteren op unieke kledingstukken. Eenmaal men daarvan heeft geproefd, heeft men natuurlijk de smaak te pakken.

Maar het ritme van de haute couture verschilt van dat van de prêt-à-porter. Moet de haute couture zich aanpassen ?

Wie haute couture zegt, zegt maatwerk. Dat vergt pasbeurten en tijd. Dat is wellicht een van de redenen waarom de modehuizen – zelfs de kleine – toch zoveel klanten hebben. In een tijd waarin alles ogenblikkelijk beschikbaar is, willen klanten die de middelen hebben het omgekeerde. Hoe meer realtime de norm wordt, hoe meer genoegen men beleeft aan een tijdrovend en traag proces. Het wachten scherpt het verlangen aan.

DOOR ANNE-FRANÇOISE MOYSON

“Nationale mode bestaat niet, dat is per definitie folklore of klederdracht”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content