De Harz

Goethe kwam in de Harz inspiratie zoeken en Heinrich Heine schreef een boek over zijn reis door het gebergte. Met de eenmaking van Duitsland behoren de fraaie landschappen, vakwerkstadjes en rijke geschiedenis weer tot één en hetzelfde land.

Aan de rand van het historische stadscentrum domineert de in de vorige eeuw gerestaureerde Kaiserpfalz nog steeds Goslar. Onder Heinrich III geraakte dit romaanse paleis omstreeks 1046 voltooid. Het zou twee eeuwen lang dienst doen als favoriete keizerlijke residentie en vergaderplaats voor de Duitse vorsten. Goslar, toen buiten kijf een van de belangrijkste steden van het Heilige Roomse Rijk, staat sinds 1992 ingeschreven op de Unesco-lijst van “cultureel erfgoed van de mensheid”. Door de verarming die vanaf de 16de eeuw intrad, bleef het historisch aanzicht van de aan de noordflank van de Harz gelegen stad vrijwel intact. Eeuwenlang hebben de inwoners genoegen moeten nemen met de bestaande huisvesting. Tijdens de oorlogsjaren van deze eeuw had Goslar als hospitaalstad dan weer het geluk dat de bombardementen haar bespaard bleven.

Goslar telt liefst 11.000 beschermde panden, waarvan 1500 vakwerkhuizen. Dat het geld hier ooit flink rolde, merk je aan de vele laatgotische en renaissance-ornamenten aan de huizen, waarmee de burgers elkaar probeerden te overtreffen. Uit deze stad is het wereldberoemde Siemens-geslacht afkomstig. Om de drie jaar verzamelen hier naamdragers van over de hele wereld in een 17de-eeuws huis van hun voorouders en eten er… erwtensoep. Een gewoonte die de Siemensen hebben aangehouden nadat ze tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de eerste keer samenkwamen.

Waar Goslar nu precies zijn rijkdom vandaan haalde, toont het klokkenspel op de Grote Markt. De figuurtjes die er om de 3 uren uit te voorschijn komen, verbeelden de geschiedenis van de mijnbouw bij Goslar tot in deze eeuw. Een vreemd gezicht is het wel: mijnwerkertjes met hedendaagse klopboren die uit de beiaard komen schuiven.

Vanuit de stad kijk je op vele plaatsen uit op de Rammelsberg, de meer dan 600 meter hoge heuvelrug, waaruit de Duitsers sinds de 10de eeuw een hele resem aan grondstoffen en edelmetalen wonnen. De bronzen fontein op het marktplein, gegoten uit metaal van de Rammelsberg, is het grootste gietsel uit één stuk uit de middeleeuwen. In het romaanse voorportaal tegenover de Kaiserpfalz, het enige overblijfsel van een 12de-eeuwse collegiale kerk, vind je nog een ander gietwerk: de meer dan 900 jaar oude keizerstroon, die omwille van zijn symboolwaarde sinds de Duitse eenwording in de 19de eeuw gekoesterd wordt. En dan te bedenken dat hij in diezelfde eeuw bijna in het rommelmarktcircuit verdwenen was…

Hoewel we dat wegens de drukte in het toeristisch hoogseizoen niet altijd durven te verzekeren, is Goslar een alleraangenaamst stadje om doorheen te kuieren. De vroegere bewoners van Goslar maakten er een punt van om elk huis anders te versieren en achter de gebouwen gaan heel wat tuinen schuil. Meer dan de helft van de oppervlakte in deze stad is groen. Ook de Gose die door de Altstadt stroomt, geeft het centrum weer dat tikkeltje meer. Vroeger lagen bijna 30 molens langs dit riviertje. Daarvan is slechts één runmolen overgebleven. Over de Gose gesproken: volgens onze gids zou niet alleen de stad haar naam aan de rivier ontleend hebben, maar ook – houd u vast – het Belgische geuzebier!

In vroegere eeuwen telde Goslar meer dan 400 kleine en grote brouwers. Sommigen brachten hun bier tot in onze streken aan de man. Mocht het de Belgische chauvinist in u tot bedaren brengen: alleen de naam geuze zou uit Duitsland komen, niet het bijzondere gistingsproces van dit bier.

Ook de mijn van de Rammelsberg is door de Unesco tot cultureel erfgoed van de mensheid uitgeroepen. Ze is de enige ter wereld die 1000 jaar lang zonder onderbreking ontgonnen is. Pas in 1988 hingen de laatste mijnwerkers hun helmen aan de haak. Wie de mijn bezoekt, ziet de werkplunjes nog hangen alsof de zaak gisteren gesloten werd. De ertslagen van de Rammelsberg waren eeuwenlang bijzonder productief en gaven in verhouding weinig steenafval. Onder de grond bevinden zich de oudste en best bewaarde mijngalerijen van Duitsland. Zwavel en allerlei mineralen hebben de gangen in de loop der tijden opvallende kleurschakeringen gegeven, terwijl spontane paddestoelengroei aangeeft dat de mijn na het vertrek van de kompels op haar manier gewoon is blijven voortleven.

In de mijn word je pas goed gewaar hoe regenachtig het gebied van de Harz wel is. Speciale afvoerkanalen moesten vroeger gegraven worden om het binnenste van de berg af te wateren. Dat gaf dan weer een tijd problemen in de stad beneden, waar het door zware metalen vergiftigde water rechtstreeks heen vloeide. Maar de mijnwerkers wisten het water ook in hun voordeel aan te wenden. Reusachtige schepraderen, in beweging gebracht door het in bekkens verzamelde water, vervingen de spierkracht die nodig was voor de takels in de schachten. Over enkele jaren willen de Duitsers dit systeem, dat nu al gedeeltelijk functioneert, voor de toeristen weer helemaal in werking stellen.

Voor liefhebbers van natuurlijke spelonken zijn er in het kalksteengebied van Rübeland en omgeving, in het midden van de Harz, twee druipsteengrotten toegankelijk voor het publiek. De Baumannshöhle kent al geleide bezoeken sinds 1646. Wilt u nog rondgeleid worden door een gids in het strakstijf pakje uit de DDR-tijd, dan is haast geboden. Morgen is ook dat weer geschiedenis.

Tweederde van de Harz lag tot 8 jaar geleden in de DDR. En daarmee ook het hele smalspoornet dat sinds 1886 in de heuvels was aangelegd. Na de hereniging van de twee Duitslanden richtten gemeenten en districten een vennootschap op om het meer dan 100 kilometer lange net in de Harz, met maar liefst 25 stoomlocomotieven, opnieuw toeristisch te gaan exploiteren. Vooral het traject van Drei Annen Hohne naar de Brocken kent tegenwoordig een enorm succes. Met zijn 1142 meter is de Brocken dan ook de hoogste berg van de Harz. Tijdens de zomermaanden en in de weekends komt de Brockenbahn treinen en wagons te kort om al het volk naar de top en terug te brengen.

De Brocken is een begrip, een symbool voor de Duitsers. Goethes “Faust” speelt zich af op de berg, Heinrich Heine schreef erover in “Die Harzreise”, en ook de Deense schrijver Hans Christian Andersen schreed ooit Brockenwaarts.

In de DDR-tijd kon je enkel met een speciale vergunning de trein nemen naar de Brockentop. Begrijpelijk, want boven kwam je behoorlijk dicht bij de oost-westgrens en bovendien had het Russisch leger er een uitkijkpost. Die liet de Brockentop overigens zo gepollueerd achter dat de Duitsers een flinke laag moesten afgraven. Onderweg naar boven zie je aan de lange ontboste strook tegen de heuvels nog precies waar het IJzeren Gordijn liep. Na de Wende rezen er twijfels of het wel zo’n goed idee was om de 18 kilometer lange Brockenbahn weer voor iedereen open te stellen, omdat die dwars door het Nationalpark Hochharz zou lopen. Maar uiteindelijk leek het toch beter de massa’s op die manier te kanaliseren, dan ze op eigen kracht de helling te laten bestormen. De horeca op de top is wel nog onvoldoende uitgebouwd om al die treinladingen op te vangen. Gelukkig zijn er de Gulaschkanonen om de grootste honger te stillen. Je ziet deze keukenwagens veel in voormalig Oost-Duitsland, soms nog in de ‘vrolijke’ kakikleur van het Volksleger.

Traditioneel wordt op de Brocken de Walpurgisnacht gevierd. Op 30 april verjagen de heksen de winter en vegen met hun bezems de laatste sneeuw weg. Het heidens gebruik lijkt nog te leven in de streek. Veel kunstenaars lieten zich er in de vorige eeuw in ieder geval door inspireren. Wij raden u aan om u alleen voor het fantastische vergezicht op de Brocken te wagen. Bij helder weer kijk je hier over het Harzer Vorland tot Magdeburg en Hannover.

De schilderachtige stadjes aan de Oost-Duitse kant van de Harz hebben alvast één punt voor: ze liggen in de regenschaduw van het gebergte. Wernigerode is één van die plekken. Ten tijde van het communisme streken hier niet alleen veel gepensioneerde ambtenaren neer, ook regeringsleden lieten zich regelmatig zien. Hetgeen de bevolking ertoe bracht om te zeggen : “Berlin ist die Hauptstadt, aber in Wernigerode wird regiert.”Jammer genoeg heeft het stadje nog steeds iets conservatiefs en stoffigs over zich, en het makke hoornblazerskwartet in de winkelstraat versterkt dat gevoel alleen maar. Wie van de poppenhuisromantiek van Café Wien in de Breite Strasse wil genieten, moet vooral niet te lang voor de winkeletalages blijven hangen. Om halfzeven gaat de deur van deze keet, gebouwd in 1583, dicht.

Het vermakelijkste in deze stad leek ons nog het slot te zijn, dat een eeuw geleden zijn huidige neo-gotische aanzien kreeg. Laat u door een gids alles vertellen over zijn rijke interieurs en kunstschatten.

In een paar jaar tijd kan in Wernigerode natuurlijk veel veranderen. Het aantal nieuwe winkels en horecazaken breidt sterk uit, met als gevolg dat de immobiliënprijzen aan de grote markt steil de hoogte zijn ingeschoten. Er wordt in razend tempo gebouwd en gerestaureerd in het voormalige Oost-Duitsland. Panden die vroeger staatseigendom waren, gaan nu zoveel mogelijk over in privé-handen. Een beschermd vakwerkhuis mag natuurlijk niet worden afgebroken, maar de overheid springt voor 50 procent bij in de restauratiekosten. In Wernigerode rekenen ze erop dat een boel inwoners, die na de oorlog het oosten zijn ontvlucht, zullen terugkeren. Ook dat zou de stad weer levendiger moeten maken. Maar voorlopig staan hier nog huizen leeg of te verkommeren. “Soms vinden we geen eigenaar of zijn er meerdere kandidaten. Zolang er geen uitsluitsel is, kan de overheid niet ingrijpen.”

Let bij het binnenkomen en buitengaan van Wernigerode nog op de prachtige villawijken. De streek werd voor de oorlog door burgerlijk Berlijn als haar achtertuin beschouwd en veel stedelingen trokken hier een tweede verblijf op. Na de oorlog kwamen meerdere families tegelijk in één zo’n huis wonen.

Quedlinburg, een andere Unesco-site nog verder oostwaarts, is een derde vakwerkstadje dat behouden uit de geschiedenis is gekomen. Nu ja, wat heet “behouden”. Aan alles en nog wat wordt hier getimmerd en verbouwd. Ook hier is de regel: als u nog iets van de oude DDR-sfeer wil opsnuiven, moet u snel zijn. Veel wegen liggen er intussen al glad geasfalteerd bij, straks is alles even netjes als in het westen. Afgezien daarvan, komt Quedlinburg een stuk gezelliger over dan Wernigerode – koffiegebak in café Romanik, Mühlenstrasse; biertje in de Schlemmerstube, onder de linden van de Kornmarkt -, en heeft een aantal interessante musea. De kerkschatten van de Stiftskirche op de slotberg moet je zeker gezien hebben. Met relikwieschrijnen uit goud, ivoor en hout, en evangelieboeken van 1000 jaar en ouder, herbergt het slot zonder twijfel één van de mooiste en waardevolste middeleeuwse religieuze collecties. In een aparte ruimte hangen grote lappen tentoongesteld van wat ooit één compleet tapijt van 7 op 6 meter was, voorstellende het huwelijk van Mercurius met de Filologie, koningin der wetenschappen. Het knoopwerk, 800 jaar oud, werd in 1832 in de kerk herontdekt, toen de stukken ervan al een tijd als voetmatten hun nut hadden bewezen.

In de crypte van de romaanse domkerk moet 1000 jaar geleden koning Heinrich I te ruste zijn gelegd, maar alleen de sarcofaag van zijn vrouw bleef ongeschonden. De tombe van Heinrich ligt er in brokken bij, mogelijk ligt het stoffelijk overschot van de vorst momenteel ergens onder de kerkvloer. Voor de nazi’s was het wel een tegenslag dat ze de overblijfselen van “de grondlegger van het duizendjarige rijk” niet konden terugvinden, maar het belette de SS niet elk jaar in Quedlinburg pompeuze herdenkingsfeesten te houden. De Stiftskirche werd een plaats voor hùn cultus. De sacrale inrichting verdween, het gotische koor werd achter een nieuwe “romaanse” wand verborgen, het interieur met SS-ornamenten opgesmukt. In de Finkenherd, één van de middeleeuwse kasseistraten rond de slotberg, loop je nog een andere reminiscentie uit die donkere tijd binnen. De “ontaarde” kunstenaar Lyonel Feininger moest in de jaren ’30 de benen nemen naar Amerika en liet zijn werken in Quedlinburg achter bij een vriend, architect Hermann Klump. Sinds 10 jaar zijn de vroegste houtsneden, litho’s, aquarellen, etsen en schilderijen van Feininger in het gebouw van het vroegere stadsmuseum aan de Finkenherd ondergebracht.

Die historische kunststeden zijn op zich mooi genoeg, maar eigenlijk mag je de Harz niet verlaten zonder van het landschap te hebben genoten. Sterker nog, dan ben je zelfs niet in de echte Harz geweest, want in feite liggen die vakwerkstadjes net aan de rand. Vanop de Burg Falkenstein krijg je al een schitterende indruk van wat de dalen van de Harz te bieden hebben. In deze burcht valt trouwens één van de vroegste kopieën van de Sachsenspiegel te bezichtigen, het eerste rechtsboek in Midden-Europa. Het werd begin 13de eeuw door ene Eike von Repgow op Falkenstein neergeschreven. Ver vooruit op de tijd waren er al verkeersregels in de Sachsenspiegel opgenomen, zoals het principe van “wie eerst komt, eerst maalt” op kruispunten. Een primaire regel die in veel delen van de wereld nog van kracht is.

Voor één van de mooiste dalen van de Harz, dat van de Bode, moet je naar Thale. Een wandeling van hieruit is zeker aan te bevelen, maar als dat te veel gevraagd is, kan je nog altijd lekker lui met de kabelbaan over de Bode heen. Geen paniek, de cabines zijn nagelnieuw, hoewel sommigen hier toch de goeie ouwe DDR-liftjes missen: “Die schommelden zo lekker”. Boven wacht de Harz-ganger onder meer een openluchttheater, schitterende panorama’s, een restaurant-hotel en de Walpurgishalle met reusachtige doeken van de 19de-eeuwse kunstschilder Hermann Hendrich. Veel, zo niet alles op de Hexentanzplatz, zoals deze site genoemd wordt, staat in het teken van de vele mythes uit het Bodedal.

Buiten deze plek zal je je toch op eigen kracht moeten verplaatsen, want het Bodetal is al langer dan vandaag een beschermd stuk natuur, én autovrij. Maar zelfs hier is het West-Duits kapitaal doorgedrongen. Een jeugdherberg van 200 bedden in het natuurgebied is niet lang geleden voor 5 miljoen mark opgeknapt!

Een goede raad: dóe gewoon die wandeling door het Bodetal. Daarna met een rammelende maag aan tafel aanschuiven, is de beste manier om van de stevige Duitse kost te genieten. In de Harz vind je in de betere restaurants zeker wild op de menukaart. “In de DDR-tijd was de jacht hier in principe open voor iedereen, een vergunning was goedkoop. In de praktijk kwam het erop neer dat je elke geschoten kogel moest rechtvaardigen. Ze lieten het wild flink gedijen voor als de toppolitici eens op jacht gingen. Ging je in het bos wandelen, dan viel je zowat over de herten. Het krioelde ervan.” Maar die tijden keren dus niet meer terug.

Bart Vandergeten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content