Meer dan dertig jaar vond striptekenaar Jean-Claude Servais inspiratie in de ongerepte natuur van het uiterste zuiden van de provincie Luxemburg, een wereld van legenden, mysteries en sensuele bosnimfen. Met de zevendelige reeks ‘Les Chemins de Compostelle’ steekt hij voor het eerst de grens over.

In een plantsoentje naast de kerk van Florenville staat een bronzen beeld van een bekoorlijke jonge vrouw met wapperende haren : Tendre Violette, alias Bosliefje, de heldin van een zevental stripalbums van Jean-Claude Servais. Een paar meter verder begint het Parcours Servais, een wandeling tussen Florenville en Jamoigne, de woonplaats van de tekenaar. Op dat parcours van negen kilometer maak je kennis met muurschilderingen van symbolische personages uit zijn werk en met borden met tekeningen van vogels die in de streek nestelen. Via smartphone of tablet kun je meteen het bijbehorende geluid oproepen. Of je komt terecht op een website waar je de artiest aan het werk ziet en anekdotes of kanttekeningen bij zijn werk kunt lezen. Om maar te zeggen : deze man is een begrip in de streek.

L’homme des forêts wordt hij wel eens genoemd en zo ziet hij er ook uit : getaand door het buitenleven, met gespierde bruine kuiten onder een kniebroek. Wonen doet hij in een wit dorpshuis dat al aan zijn arrière-arrière-grand-mère toebehoorde. Er hoort een prachtige wilde tuin bij, inspiratie zat voor zijn levensechte pentekeningen van alles wat groeit en bloeit. En alsof dat nog niet benijdenswaardig genoeg is, trekt de auteur zich geregeld terug in een Scandinavisch aandoende schrijfhut te midden van het woud, nabij drie met elkaar verbonden vijvers die uitnodigen tot een verfrissende duik. Geen twijfel mogelijk : Servais leeft het leven zoals hij het zich altijd gedroomd had. “De Gaume is de streek van mijn voorouders, hier liggen mijn wortels. Mijn vader, een technisch ingenieur, vond werk in het Luikse, en daar ben ik dan ook geboren. Maar mijn vakanties bracht ik door bij mijn grootouders, hier had ik mijn vrienden met wie ik de bossen verkende en ging vissen in de Semois. Op de oevers zag ik mijn eerste sirènes en beleefde ik prille romances. Al heel jong was ik gefascineerd door stripverhalen. Mijn ouders hoopten dat het om een voorbijgaande passie zou gaan, zij konden zich niet voorstellen dat ik met tekenen de kost zou kunnen verdienen. Maar ik zette door en trok naar het Institut Saint-Luc in Luik. Met mijn diploma op zak keerde ik terug naar Jamoigne. Mijn grootvader was intussen gestorven, dat gaf mij een excuus om bij mijn grootmoeder in te trekken. In haar huis kon ik ongestoord tekenen en ook financieel kwam het mij goed uit, want het waren magere tijden. Ik kreeg kleine opdrachten van de stripbladen Tintin en Spirou, meer niet. Het was natuurlijk ook niet echt praktisch, op 200 kilometer van alle redacties wonen.’

VAN BOSNIMFEN EN BRONSTIGE HERTEN

De grote doorbraak kwam er na Servais’ legerdienst in Arlon, waar hij Gérard Dewamme leerde kennen, een streekgenoot die leraar Frans was. Samen maakten ze het eerste album van Tendre Violette, Bosnimfje in het Nederlands, een stripverhaal met in de hoofdrol een wellustige, vrijgevochten jonge vrouw die in de bossen leeft, zich niets aantrekt van regels en voorschriften en niet vies is van een flinke neut en stoeipartijen in de vrije natuur. De reeks A suivre van Casterman was net gelanceerd, het was de periode van de nouvelle vague in de strips voor volwassenen. “Ik was 22 jaar toen ik de eerste drie bladzijden instuurde. Het verhaal sloeg aan. Vanaf het vijfde album van Tendre Violette was ik niet alleen tekenaar, maar ook scenarist.” Het was het begin van een vruchtbaar en gevarieerd oeuvre, met verhalen over magie en hekserij zoals La tchalette (De toverkol), geromantiseerde historische verhalen over de Abdij van Orval, Godfried van Bouillon en de Kruistochten, verhalen over het wolvenkind Lova en over een moordenaar die met vogels praat. De menselijke relaties zijn bijwijlen heftig en gecompliceerd bij Servais, vaak zijn er parallellen tussen dierlijk en menselijk gedrag zoals in De laatste bronst, waarin de versiertechnieken van een gewetenloze schrijver veel weg hebben van de bronstrituelen bij herten. Hoe dan ook speelt de natuur altijd de hoofdrol in Servais’ werk, hij is op zijn best als hij de fauna en flora van zijn streek kan weergeven. Een fauna en flora die hij langzaam ziet veranderen, zoals duidelijk is in het album De ijstuin, waarin een oude man hele dagen in zijn tuin zit te wroeten. Blijkt dat hij een gepensioneerde poolreiziger is die als een van de eersten de gevolgen van de klimaatwijziging onder ogen zag.

Maar Servais hoeft maar om zich heen te kijken om de gevolgen van de opwarming van de aarde vast te stellen. “In de wouden zijn de essen ziek, in de buurt van mijn schrijfhut heb ik er een tiental moeten omhakken. Twee heb ik er nog over en ik ben er zeer aan gehecht, omdat ze hun plaats hebben in het landschap, ik zou ze niet graag verliezen. Maar ze verdrogen, verliezen hun bladeren, ook al staan ze dicht bij een beekje. De meertjes in het woud worden gevoed door een stortbeek, maar door het zeer droge voorjaar stond het water erg laag en werd het troebel. Daar staat tegenover dat het woud met veel meer kennis van zaken beheerd wordt dan vroeger. Zo komt het dat de zwarte ooievaars teruggekeerd zijn, schuwe woudvogels die rust en open ruimtes nodig hebben. Toen ik onlangs aan het zwemmen was in een van de meertjes, vloog er een laag over mijn hoofd. Indrukwekkend, dat kan ik je verzekeren. In mijn werk speelt het ecologische aspect een rol als het te pas komt. Maar ik ben een idealist, een verkoper van dromen en wonderlijke verhalen, ik toon de natuur graag zoals ik ze het mooist vindt. De wouden hier zijn een andere wereld, buiten de tijd. Sommige mensen zijn bang om het bos te betreden en ik kan daar inkomen. Voor het boek Le temps du brame ging ik ’s nachts op pad met Jean-Luc Duvivier, de grote hertenkenner. Zo’n nachtelijk woud dat resoneert van het burlen van de herten, het is een onvergetelijke ervaring. En als ik blijf slapen in mijn schrijfhut en tijdens een nachtelijk ommetje de everzwijnen dichtbij in het struikgewas hoor knorren, dan maak ik me liever uit de voeten.”

DE PROVENCE IN BELGIË

Toch brengt l’homme des bois minder tijd door in het woud dan hij zelf zou willen. “Ik ben tekenaar én scenarist. Schrijven gaat snel, een album schrijf ik in een dikke maand. Maar om het te tekenen heb ik negen maanden nodig. Sommige dagen zit ik negen uur aan de tekentafel, dat valt mij steeds zwaarder. Ik mis het woud, ik trek er zo vaak mogelijk naartoe. Als ik na een vroege start, in de loop van de namiddag een dipje krijg, trek ik het bos in. Na een wandeling van een half uur kan ik er weer tegen.”

De Gaume heet de Midi van België te zijn, met een aangenaam microklimaat. Servais : “Dat klopt : de streek ligt lager dan de Ardennen en wordt door het Ardens massief beschermd tegen de koude noorderwind. Daardoor is het hier gemiddeld vijf graden warmer dan in de Ardennen. Dat heb ik gemerkt toen ik mij documenteerde voor het album De ijstijd. De tuin die mij inspireerde, ligt in Neufchâteau. Ik ging er vaak foto’s nemen en daardoor kon ik goed vergelijken : als bij mij in de tuin bloemen al uitgebloeid waren, stonden ze in Neufchâteau nog in de knop. Er wordt weleens beweerd dat het klimaat zijn weerslag heeft op de aard van de bewoners en als je ’t mij vraagt, zit daar iets in. Ik moet mijn woorden wikken, want ik heb familie in de Ardennen, maar over het algemeen zijn de mensen daar wat terughoudender en stugger. Hier in de Gaume zijn ze spontaner, ze zetten hun stoel naast de voordeur en slaan een praatje met voorbijgangers. Het zijn ook grappenmakers, je moet niet alles geloven wat ze je proberen wijs te maken. Naar de kanten van Arlon is de sfeer meer ‘Germaans’, serieuzer en gesloten. Net over de Franse grens, da’s weer helemaal iets anders, dat zijn de grandes gueules. Al die verschillen binnen een afstand van twintig kilometer… Natuurlijk zijn het karikaturen en tegenwoordig zijn er ook veel inwijkelingen, er hebben zich aardig wat Vlamingen en Nederlanders in de streek gevestigd. Maar toch is de sfeer hier anders.”

DE BOEMAN IN DE KELDER

Dat de inwoners van de Gaume lang van memorie zijn, ontdekte Servais toen hij het album La hache et le fusil uitbracht, geïnspireerd door de beruchte zaak Champenois uit de jaren 1960. Roger Champenois was een ongeletterde houthakker die getrouwd was met de vijfentwintig jaar oudere Elisabeth Danniau, bijgenaamd ‘de kasteelvrouw’, omdat ze aan een vroegere relatie met een rijke arts een aardig kapitaaltje overgehouden had. Volgens de geruchten behandelde Elisabeth haar man als een slaaf en toen zij spoorloos verdween, ging men er dan ook van uit dat hij haar vermoord had. Ook al ontbrak het lijk, Champenois belandde voor een paar maanden achter de tralies. Na zijn vrijlating verwondde hij een winkelierster die over hem geroddeld had met een bijl en ontvoerde haar dochter. Vervolgens hield hij zich maandenlang schuil in de bossen, wat resulteerde in een klopjacht waarbij rijkswacht en leger ingezet werden. Pas in de jaren ’70 werd het lijk van de verdwenen vrouw teruggevonden. Servais : “Die affaire zette de anders zo rustige streek in rep en roer. Ik was acht jaar in 1964 en als ik stout was, zeiden mijn ouders : ‘Pas maar op of Champenois komt je pakken.’ En ik herinner mij dat ik de kelder niet in durfde omdat Champenois daar kon zitten die een ham kwam stelen. Voor sommigen was hij een soort Robin Hood, voor anderen een regelrechte boeman. En die verdeeldheid rakelde nog oudere conflicten op, van het einde van WOII, toen collaborateurs en verzetslui tegenover elkaar stonden en bij de bevrijding sommige collaborateurs ineens bij het verzet waren. Voor velen in de streek was de zaak-Champenois ook het eerste contact met de moderne tijd : voortdurend hingen er helikopters boven de wouden en velden, de zaak lokte buitenlandse televisieploegen en mensen uit Brussel die een weekendje naar de Gaume afzakten om de voortvluchtige te helpen zoeken. Toen ik in 2000 aan een verhaal in twee delen over de affaire begon, dacht ik dat alles allang verteerd was, maar niets bleek minder waar. Te veel betrokkenen waren nog in leven, na de publicatie van het eerste deel kreeg ik heel veel reacties van mensen die hún versie van de feiten wilden geven. De ontvoerde kruideniersdochter bleek de buurvrouw van mijn schoonzus te zijn, die vond het niet prettig om in een strip op te duiken. De wereld is klein hier in de Gaume, iedereen kent iedereen. Het heeft me geleerd om geen albums op waargebeurde feiten te baseren, tenzij ze zich een paar eeuwen geleden afspeelden.”

MOOIE VROUWEN EN NIEUWE HORIZONTEN

La hache et le fusil is ook een van de weinige albums waarin geen sensuele en schaars geklede jonge vrouwen voorkomen, een vast ingrediënt van Servais’ oeuvre. “Wat wil je, ik ben ook maar een man. Wat is er nu aangenamer om te tekenen dan een mooie vrouw ? Vrouwen zijn ook zoveel fascinerender dan mannen. In mythes en volksverhalen zijn het onveranderlijk zij die de hoofdrol spelen. Zo is de Gaume een land van feeën. Dat heeft met de bodem en de vegetatie te maken, die licht en warmte weerkaatsen. In de Ardennen hebben ze Le rocher du diable, wij hebben La roche des fées, dat zegt genoeg. Voor mijn pin-ups haal ik inspiratie uit magazines, ik scheur voortdurend foto’s uit, zo vermijd ik om terug te vallen op al te academische poses. Maar niet elk album leent zich voor tekeningen van mooie vrouwen. In La hache et le fusil gaat het om ruwe personages, door het leven getekend. Toen ik er aan bezig was, zei mijn zoon, toen een adolescent : ‘Dat gaat niet verkopen papa, er staan geen blote vrouwen in.'”

Voor zijn nieuwste project zoekt Servais nieuwe horizonten op : Les chemins de Compostelle wordt een zevendelige reeks waarbij personages vanuit verschillende Europese streken naar het Spaanse bedevaartsoord trekken. Een ambitieuze onderneming, ook grafisch. “Bomen teken ik vanuit de losse pols, maar bestaande gebouwen, dat is iets anders. De architectuur van de Grote Markt in Brussel, met alle alchemistische symbolen in de gebouwen, daar heb ik dubbel zo lang over gedaan als over een andere plank.” Servais’ pelgrims vertrekken vanuit de Zwitserse Alpen, de Mont Saint-Michel en de Bretonse Finistère. Vermits hij zich uitvoerig ter plekke documenteert, ziet het ernaar uit dat Servais zijn geliefde wouden een tijdlang zal moeten missen. “Toen ik begon, zei een redacteur van uitgeverij Lombard : ‘Je kunt toch niet heel je carrière verhalen uit eigen streek vertellen.’ Dat heb ik toch maar mooi vijfendertig jaar volgehouden. Maar nu is het tijd om samen met mijn pelgrims grenzen te verleggen.”

DOOR LINDA ASSELBERGS & FOTO CHARLIE DE KEERSMAECKER

“Ik ben een idealist, een verkoper van dromen en wonderlijke verhalen, ik toon de natuur graag zoals ik ze het mooist vind”

“De wereld is klein hier in de Gaume, iedereen kent iedereen. Het heeft me geleerd om geen albums op waargebeurde feiten te baseren”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content