Wat nu? Er staan twee agenten pal in het midden van de autosnelweg. Een van hen doet teken dat we moeten stoppen, zwaaiend met officieel ogende papieren. Net als zijn collega ziet hij er belachelijk jong uit om al met een revolver op zijn heup te paraderen. “Waar gaan jullie naar toe?” vraagt hij. “Cienfuegos”, antwoordt Tom. “Wij gaan naar Santa Clara,” zegt de agent, “kunnen we een eind mee?” Tom en ik kijken naar elkaar met een ze-hebben-ons-verdorie-goed-liggen-blik. Ik gebaar het tweetal van in te stappen. “Heeft de politie dan geen eigen auto’s?” vraagt Tom. “Si señor,” antwoordt de flik met de grootste babysnoet, “maar enkel voor officieel gebruik. We zijn op weg naar huis voor het weekend.”

We hebben inmiddels dit geleerd over liften in Cuba: de meerderheid van de bevolking doet het omdat ze te arm is om een auto te kopen en omdat het openbaar vervoer gebrekkig of onbestaand is. Vandaag hebben we al vijf lifters opgepikt: een mooie studente in een kort jurkje, een treinbestuurder en zijn vriendin, en twee vrouwelijke scheikundig ingenieurs. Wie met ons wil meerijden, moet een prijs betalen. We vragen hen de oren van het hoofd. “Hoe oud moet je zijn om bij de politie te gaan?” begint Tom de ondervraging van onze gewapende escortes. “Zestien jaar señor.” “Hoe lang duurt de opleiding?” “Zes maanden señor.” “Hoe oud zijn jullie?” “Achttien, señor.” “Hoeveel verdienen jullie?” “600 peso’s (1220 fr.) per maand.” “Plus gratis kost en inwoon?” “Si señor.” Een agent wordt dus veel beter betaald dan een dokter of een professor. Volgens Paquito, onze vriend in Havana, is dat om corruptie te voorkomen.

“Dit is onvoorstelbaar in New York of zelfs Brussel”, zei ik tien dagen geleden toen ik voor het eerst lifters zag staan. Een vriend laveerde ons in de oude Lada van zijn schoonmoeder door Miramar, de wijk in Havana waar de Belgische ambassade een van de vele riante oude villa’s bezet. De scholen waren net uit. Op verschillende plaatsen stonden schoolmeisjes in witte bloesjes en korte okergele rokjes te liften of hacer botella zoals ze in Cuba zeggen, letterlijk een fles te maken, of ook nog: coger la botella, de fles te pakken. Het leek de gewoonste en veiligste zaak ter wereld. Hier en daar stonden zelfs mensen in gele uniformen ( amarillo’s genaamd) het liftverkeer voor de kinderen te organiseren. We zagen de amarillo’s later ook buiten de stad aan het werk. Liften in Cuba is creatief geregeld. Alle auto’s en bestelwagens met rode nummerplaten en vrachtwagens en bussen met blauwe nummerplaten horen de staat toe. De bestuurders ervan zijn verplicht om lifters mee te nemen. Doen ze dat niet, dan riskeren ze een boete. Voertuigen met witte, groene (Binnenlandse Zaken en het leger) en gele en zwarte platen mogen lifters negeren.

“Neem geen lifters mee,” las ik in een toeristisch stuk in The New York Times, “er zijn er gewoon te veel.” Arrogant vond ik dat. Ik denk aan heel de stoet van vriendelijke, beleefde, vaak vermoeide, soms met baby’s en pak en zak beladen lifters die al op de achterbank van ons rood Fiatje zaten: de suikerrietarbeiders, de verpleegsters, dokters, landarbeiders, cafetariabedienden, ingenieurs en scholieren, de schooldirectrice, de inspecteur van de gezondheidsdienst, bibliothecaresse, soldaat, kokkin, huisvrouw en hoofdboekhouder. Zelfs de dokters en ingenieurs verdienen slechts 400 peso’s (900 fr.) per maand. De hoofdboekhouder van het dure Hotel Ancon moet zich met 300 peso’s beredderen. “Voor het slecht begon te gaan in Cuba kwam je daarmee rond,” vertelde hij, “nu niet meer. Alleen al de medicijnen voor de hoge bloeddruk van mijn vader kosten me 15 dollar per maand.” Hij bevestigde wat we al meermaals van Cubanen hoorden: de preventieve en de gespecialiseerde geneeskunde in Cuba is tegenwoordig beter dan de routinegezondheidszorg.

Af en toe pikten we echte sukkels op. Ik denk aan het onwelriekend stel in de kapotte, smerige kleren dat we met hun zoontje met de ernstig etterende ogen naar het hospitaaltje van Vinales brachten. Ze waren wat Tom en ik “zeepwaardige lifters” noemden, wat wil zeggen dat ik hen ter afscheid een van de plastic zakjes gaf die ik thuis had gevuld met stukjes zeep en flesjes shampoo. Voor de armste Cubanen die geen toegang tot dollars hebben, is zeep een grote luxe.

“Is het waar dat iedereen in België twee auto’s heeft?” vroeg een vrolijke tienerlifter ons. Hij was een Michel uit Brussel tegengekomen die een auto had voor zijn werk en een voor in zijn vrije tijd. “Stel je voor,” zeiden we, “het verkeer in België is zo al druk genoeg.”

Niet dat je op de Cubaanse wegen niet uit je doppen moet kijken. Fietsers, voetgangers, koeien, geiten, sinaasappel-, look- en kaasverkopers: op de schaarse autosnelwegen zie je ze overal. Boeren met paarden en karren rijden tegen het verkeer in en steken over waar het hen zint. Lifters staan meestal geduldig in grote groepen te wachten onder de viaducten. Als u hen passeert, neem er asjeblieft een paar mee.

Jacqueline Goossens vanuit Cuba

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content