We zijn rationele mensen geworden. De tijd dat we ons handelen lieten bepalen door taboes en bijgeloof lijkt lang voorbij. Lijkt. Want als het over voedsel en eetgewoonten gaat, speelt het magisch denken nog steeds een grote rol.

POL MOYAERT

Eten is meer dan voedsel konsumeren, het is ook iets heel intiems. Wat we eten, laten we diep in ons binnendringen, waar we het vernietigen, zodat het een deel van onszelf kan worden. Het ligt dus voor de hand dat we eetwaren met de grootste zorg uitkiezen en ze met aandacht bereiden : we gaan er immers vanuit dat ze binnen in ons een en ander veroorzaken en we willen dat dat zo positief mogelijk is. Merkwaardig genoeg is onze benadering daarvan in deze moderne, wetenschappelijke tijden nog steeds niet rationeel, zo blijkt uit het colloquium “Pensée magique et alimentation” dat vorig jaar in Frankrijk georganizeerd werd onder het voorzitterschap van socioloog Claude Fischler, een specialist in culinaire kwesties. De referaten van het colloquium werden zopas uitgegeven onder de titel “Manger magique. Aliments sorciers, croyances comestibles”.

Fischler wijst er in zijn inleiding op hoe myten ook vandaag ons eetgedrag bepalen. Zo geloven we bij alles wat we eten en drinken dat ook de imaginaire eigenschappen er van in ons binnendringen : via zuiderse tomaten of sinaasappelen uit Marokko absorberen we mediterrane zon, en als we wijn proeven dan drinken we terroir het land waar hij vandaan komt en de tijd dat hij heeft liggen rijpen. Meer nog : zoals er primitieve volkeren zijn die denken dat snelgroeiende planten ook kinderen snel doen groeien, zo menen ook wij nog dat de eigenschappen van het voedsel de onze worden. Wie in Italië bij een onderhandeling biezonder sluw te werk gaat, kan van zijn gesprekspartner te horen krijgen dat hij waarschijnlijk “een sandwich met vos heeft gegeten”. En ook wij zullen aan iemand die hyperaktief is of heel slecht gemutst, vragen “wat hij gegeten heeft”. Jean-Jacques Rousseau, die zelf vegetariër was, noemde de Engelsen die hun rosbief graag rood eten een boertig en brutaal volkje. En aan de andere kant zijn er nogal wat carnivoren die vegetariërs maar bloedeloze types vinden.

De term magisch denken werd voor het eerst gebruikt door de 19de-eeuwse Britse antropologen Edward Tylor en James Frazer. De primitieve volkeren de wilden, zei men toen nog die zij onderzochten, zijn van mening dat dingen die op elkaar gelijken één en hetzelfde zijn en bovendien denken zij dat dingen vanop afstand invloed op elkaar kunnen uitoefenen. Zaken die met elkaar in kontakt zijn geweest, blijven in kontakt ; het is daarom van groot belang om kleren, afgeknipte haren, of zelfs uitwerpselen te verstoppen voor de vijand, omdat die langs deze omweg hen schade zou kunnen berokkenen.

Vandaag, op het einde van de twintigste eeuw, is dit magisch denken de wereld niet uit. Op manifestaties worden poppen verbrand van gehate politici, maar het is vooral op het gebied van de voeding dat deze oude denkpatronen blijven doorwerken. Kijk naar de reklame : wie in een reep Lion bijt, zal brullen als een leeuw, en wie Evian drinkt, zal van het water krijgen, wat het water van de berg kreeg. “De reklame”, schrijft Fischler, “maakt van eten en drinken de eucharistie van een moderne gelukscultus. “

Het geloof in de magische inkorporatie leeft op grote schaal verder. Zo stond enkele jaren geleden in Le Nouvel Observateur toch niet direkt een obskuur new-ageblaadje te lezen dat vitamine E het geheim was voor een dynamisch optreden tussen de lakens. Deze vitamine zit o.a. in noten en pitten en dus redeneerde de geciteerde bioloog : “In de pit verschuilt zich een toekomstige boom, als een man daar van eet, zal ook hij groeien als een boom. “

Een Frans onderzoek bij een aantal universitair-gediplomeerde proefpersonen leert dat 52 procent van hen van mening is dat arbeiders die zwaar werk verrichten veel rood vlees moeten eten (wie spieren gebruikt, moet spieren eten) en 20 procent denkt dat men een agressieve hond kan kalmeren door hem op een regime van groenten te zetten. Veel hogere cijfers noteert men in onderzoeken waar men proefpersonen vraagt de foto van een geliefde te verscheuren. Dat wil ongeveer niemand doen, hoewel men nadien met klem tegenspreekt dat men zou denken met het schenden van de integriteit van het beeld ook de integriteit van de persoon aan te tasten.

Veelzeggend zijn de testen die Paul Rozin en Caroll Nemeroff deden met Amerikaanse universiteitsstudenten. Die kregen allemaal een pak suiker, twee flessen en twee etiketten. Ze verdelen zelf de suiker over de twee flessen en worden dan gevraagd op één etiket “suiker” te schrijven en op het andere “gif”. Deze etiketten mogen ze dan naar keuze op de flessen plakken. Even later zetten de onderzoekers twee glazen water klaar, door het ene roeren ze wat suiker uit de fles waar “suiker” op staat, door het andere wat suiker uit de fles waar “gif” op staat. Ondanks het feit dat de studenten beide flessen zelf gevuld hebben, is hun tegenzin om uit het “gif-glas” te drinken groot. Een tegenzin die ze zelf nadien absurd noemen.

Een soortgelijke proef werd gedaan met sinaasappelsap waarin een vlieg ligt. Ook als de studenten weten dat de vlieg van plastiek is, willen ze er liever niet van drinken. Maar een nog veel grotere afkeer is er voor het eten van dieren als wormen of ratten. Ook deze afkeer heeft een ideële basis : het is niet de eventuele schadelijkheid voor het lichaam die ons drijft, maar het principe “men is wat men eet”. Door walgelijke dieren te eten, vreest men zelf walgelijk te worden.

Massimo Piattelli-Palmarini heeft het in zijn bijdrage over cognitieve illuzies, in dezelfde zin als men over optische illuzies spreekt. Zij doen ons bijvoorbeeld slecht het gevaar inschatten : we vrezen minder de objektief meest waarschijnlijke risico’s (het waarschijnlijkheids-denken gaat in tegen onze intuïtie) dan de risico’s die we ons gemakkelijk kunnen voorstellen. En daarom maken we ons ten onrechte ongeruster over ons eten dan over de veiligheid op de weg.

De oude angst voor besmetting die dateert uit tijden dat het voedsel zoeken inderdaad risicovol was ligt ook aan de basis van allerlei geruchten en moderne stadsmyten, verhalen die men gehoord heeft van een vriend die het van een vriend gehoord heeft. Sommige daarvan verspreiden zich wereldwijd, zoals de kip bij de Chinees die rat blijkt te zijn en de afgesneden vinger in het brood. Andere verhalen zo signaleert Véronique Campion-Vincent doen voorlopig alleen in Amerika de ronde : de met aids besmette werknemer van een hamburgerketen die er een gewoonte van maakt in de mayonaise te ejaculeren en de Mexicaanse Corona-arbeiders die het voor export bestemde bier zijn opmerkelijk gele kleur geven door erin te plassen. Verhalen, zegt Campion-Vincent, die wijzen op “een alimentaire paniek die alle kenmerken vertoont van het magisch denken”.

“Manger magique. Aliments sorciers, croyances comestibles”, Claude Fischler e.a., Editions Autrement, 195 blz., 775 fr.

Een nieuwe myte vertelt over een met aids besmette werknemer van een hamburgerketen die in de mayonaise ejaculeert.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content