Een riant zomerverblijf dat in het interbellum werd opgetrokken op de ruïnes van een oude burcht, met een park errond dat na de oorlog vorm kreeg : samen vormen ze een decor dat normaal alleen nog op schilderijen van de Vlaamse Primitieven te zien is.

De koeien horen thuis in deze tuin”, zegt de huidige eigenaar met veel overtuiging. En dat hebben zijn ouders waarschijnlijk ook gedacht toen ze in 1934 in dit polderlandschap een oude, vervallen burcht kochten. De twee overblijvende torens uit de veertiende eeuw en een paar constructies van recentere datum leken hen geschikt voor een buitenverblijf. Maar om zeker te zijn dat het uitzicht en de omgeving ongeschonden zouden blijven, kochten ze ook nog een hoeve met zestig hectare land en een molen uit 1854 die al in 1890 vleugellam was gemaakt. Het einde van een tijdperk als het ware.

“Dit landgoed beantwoordde aan de verwachtingen van mijn beide ouders. Mijn vader was gefascineerd door de Vlaamse Primitieven. Hij wilde hier van de landschappen kunnen genieten die hij kon bewonderen op de schilderijen van de grote meesters. Maar het is eerst en vooral de plek waar mijn moeder haar voorliefde voor planten en tuinen kon uitleven.” Geworteld in de Angelsaksische cultuur had zij een passie voor de Engelse tuinen zoals die in het begin van de twintigste eeuw gestalte hadden gekregen, namelijk de bordertuinen à la Gertrude Jekyll. In die periode was er een Nederlandse tuinarchitecte die naam begon te maken : Mien Ruys (1904-1999), dochter van een bekende Nederlandse kweker uit Moerheim, had enkele stages in Engeland achter de rug en had een referentietuin aangelegd in een gedeelte van de ouderlijke moestuin. Daar paste ze een van de grondregels van haar tuinkunst toe : planten kiezen die gedijen in de omgeving. Met andere woorden, de tuin niet aanpassen aan een plant die men daar absoluut wil zien groeien.

Het waren wellicht haar kunstige borders die de opdrachtgeefster over de streep hebben getrokken. De eerste contacten werden gelegd vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Er werden schetsen gemaakt, maar de opzettelijke overstromingen op het einde van de vijandelijkheden hadden, zowel door hun omvang als door hun duur, een groot deel van de vegetatie verwoest. In ’46 togen Mien en haar klanten opnieuw aan het werk. De eerste originele tekeningen dateren van 1947 en zijn nog ongeschonden bewaard gebleven. “Je moet de functie van deze tuin begrijpen. Hij was het territorium van mijn moeder. Ze bracht er elk jaar de twee zomermaanden door, ver van de diplomatieke beslommeringen van een grote ambassade. Ze was dol op planten. Tot op hoge leeftijd hebben wij haar tuinen weten tekenen, plantencombinaties op millimeterpapier weten zetten. Honderden heeft zij er zo gemaakt, zoals anderen olieverfschilderijen maakten.”

Verdwenen torens

Over het onderhoud en het vernieuwen van de borders werd jaar na jaar van gedachten gewisseld tussen Mien Ruys en de eigenares. Wanneer de grote dame (1,95 meter) uit Moerheim zich niet kon verplaatsen, schreven de twee elkaar, soms via de uitvoerende tuinman. Hij stuurde dan foto’s naar Nederland met een handgeschreven brief erbij, waarin hij de wensen van zijn werkgeefster uitlegde.

Zoals elk plantenmassief dat evolueert, moet ook een border worden bijgestuurd. In een brief getypt in het Frans, op datum van 29 juli 1966, dus bijna twintig jaar na de eerste plannen, detailleert de tuinarchitecte het nieuwe aanplantingsschema van de lange zomerborder (circa zestig meter). “In de grote border blijft een deel behouden, enkele variëteiten worden verplant en enkele groepjes worden vervangen door nieuwe planten.” Een beetje verder : “De rozelaar wordt verwijderd, de eerste groep macleya wordt een beetje meer naar links verplant, de ligularia japonica ook, zodat we plaats hebben tussen liguria en telekia voor aconitum.” Op 22 augustus 1966 stuurt Mien, samen met een duidelijk schema, een lijst van 78 aan te kopen planten voor de zomerborder (met het precieze aantal exemplaren van elk).

Vreemd genoeg zijn het vandaag niet de mooie borders zelf die beroeren, maar de theatraliteit van hun structuren en hun verhoudingen tot het omringende landschap. “Mien Ruys heeft deze tuin opgevat als een wandeling, als een aaneenrijging van mooie beelden, sequentie per sequentie, zoals in een film. Het leuke is dat we de wandeling ook nu nog vaak in dezelfde richting maken”, zegt de huidige eigenaar. Deze wandeling is inderdaad een geniale vondst. Voor het tracé inspireerde Ruys zich op het originele plan van de oude vesting. Ze legde de fundamenten bloot van de vijf verdwenen torens en de omloop die hen verbond. Die ligt duidelijk zichtbaar afgebakend met rode stenen in het groene gazon. “Mijn ouders zijn nog verder gegaan. Ze hebben namelijk ook de oude, gedempte slotgrachten weer uitgegraven, wat de toegangsbrug en een deel van de watergordel in de tuin weer geloofwaardig maakte. Voor één waterloop hebben we geen echt duidelijke verklaring en dat is het rechte kanaaltje dat de tuin in tweeën snijdt. Wellicht was dat om een scheiding te trekken tussen opperhof en neerhof, het domein van de heren enerzijds en dat van hun onderdanen anderzijds.”

Toen het algemene schema vaststond, creëerde Mien Ruys de uitzichten via de aanplantingen. Eén ruimte is helemaal omheind, in zichzelf gekeerd als het ware : de tuin van de maagd, een oefening in het combineren van vaste planten en rozelaars, een soort van theoretische enclave, die interessant is maar niet echt noodzakelijk in het algemene opzet. Voor de rest is taxus baccata de architect. Behalve enkele grote vormgesnoeide exemplaren in het oostelijke deel van de tuin, zijn die planten grote, dikke, gemanicuurde hagen geworden. De grootste bakent een intieme tuin af aan de westkant, tegen de woning. Deze salon in open lucht is enkel ‘bemeubeld’ met een oude waterput in natuursteen die ooit nog uit de Provence werd meegebracht. De groene omheining is op drie plaatsen onderbroken. Twee openingen zijn uitgangen, de derde is voor een grote, tweestammige ratelpopulier die er al stond lang voor Mien Ruys de tuin vorm gaf. Een andere opvallende, dubbele haag leidt naar de herfstborder : in de loop van de jaren is dit een smalle doorgang geworden die de lengteas van de woning in zuidelijke richting volgt. Aan de westkant van de tuin werden honderden populieren en knotwilgen geplant in parallelle rijen om zowel de woning als de tuinplanten te beschutten tegen de wind. De sporen die de zeewind vanaf de kust in het landschap heeft nagelaten, zijn duidelijk te zien aan de dubbele rij met zestig grote populieren, die een koninklijke allee vormen naar de oude molen. Van veraf lijkt de boogvormige rij in de zomer te drijven op een blauwe zee van lavendel waarover Mrs. Jekyll zelf heel lyrisch zou hebben gedaan.

Kantwerk

Wanneer je dichterbij gaat kijken, onderscheid je in de omgeving van de slotgrachten elegant kantwerk à la française. “Mijn ouders hechtten heel veel belang aan de kwaliteit van de uitvoering. Om maar één voorbeeld te geven : langs de grachten staat aan de westkant een meidoornhaag, als extra scherm tegen de wind en om de koeien tegen te houden. Ik herinner me nog dat de zijtakken heel kunstig werden vervlochten. Een techniek die je nu niet meer ziet. In die tijd deden we daarvoor een beroep op ambachtslui uit de omgeving van Luik, die daarvan het geheim bezaten.”

Meer dan een halve eeuw na de aanleg ligt dit universum nog altijd ingebed in het landschap van de Vlaamse Primitieven. Dat landschap is wel geëvolueerd, ouder geworden zou ik zeggen. Dat is niet het geval met de tuin. De echtgenote van de huidige eigenaar heeft de zorg voor de creatie van haar schoonmoeder overgenomen en vernieuwt elk jaar wat vernieuwd moet worden in de geest van het oorspronkelijke ontwerp. “Tot aan zijn dood heb ik samengewerkt met André van Wassenhove. Hij zorgde al voor het algemene onderhoud en het snoeien van de hagen. We zijn begonnen aan de restauratie van de borders, die mijn schoonmoeder op het einde van haar leven een beetje had verwaarloosd. Dat was geen gemakkelijk karwei want de plannen van Mien Ruys waren zoek geraakt. Ik heb ze pas onlangs teruggevonden in de familiearchieven. We zijn ze momenteel aan het bestuderen en gaan nu zien hoe we ze in de toekomst zullen interpreteren.”

De huidige eigenares houdt heel veel van boeketten en heeft naast de tuin ook een parterre met snijbloemen, waaronder heel wat rozen. Rozen staan ook overvloedig in de tuin zelf : in de zes hoger gelegen perken in de zuidoostelijke hoek groeien ‘Gruss an Aachen’, ‘Jardins de Bagatelle’, ‘Papa Meilland’, ‘Madame Meilland’ en ‘Irène Watts’. Tot de jongste aanwinsten behoren een lange rij ‘Tapis Volant’ van Louis Lens of ‘Celestial’, die de boog naar een kleine doorgang bedekken. “Een van mijn lievelingsrozen is ‘Mme Bérard’, een Franse roos uit 1872, verkregen uit een kruising met onder andere ‘Gloire de Dijon’. Het is een dubbele roos in zacht abrikoos en roze, volgens mij veel mooier dan de ouderplant. Een klimroos met een heerlijke geur, die bovendien de hele zomer nabloeit.” n

Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel

“Deze tuin was het territorium van mijn moeder. Ze bracht hier elk jaar de zomermaanden door, ver van de diplomatieke beslommeringen van een grote ambassade.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content