Wie dacht alleen druivelaars te vinden op plaatsen met een welluidende Franse naam, vergist zich. Er groeien er ook ten zuidoosten van Brussel, weliswaar in glazen huisjes. Maar de gloriejaren ’20, toen men met de opbrengst van één serre een auto kocht, zijn voorbij.

Shaheda Ishaque Foto’s : Peter De Bruyne

In 1937 werd Leopold III peter van een donzige, krakende luxedruif. Ze is een van de lekkerste zwarte Belgische druiven. ?We hebben er maar één boom van staan?, zegt Jan Goossens, voormalig serrist uit Hoeilaart. ?Statistisch gezien heb je maar om de drie jaar een goede oogst. De vruchtzetting is zeer moeilijk en bij het dikken barsten de bessen gemakkelijk. Als het tegenslaat, heb je maar drie bessen op een tros. Maar de smaak is zeer verfijnd.?

Ooit reisden onze druiventrossen op bedjes houtwol, van elkaar gescheiden door zachte strengen watten, helemaal tot in New York. Ook de ferryboten naar Engeland en Schotland hadden houten schatkisten aan boord vol korfjes, versierd met vijflobbige druivenbladeren. Een koninklijk geschenk. Vooral de Muscat was en is in Engeland zeer populair. Deze ambergele, gesuikerde, ovale druif werd vanuit België nog geserveerd op het huwelijksfeest van Prins Charles en Lady Diana.

Toen Jan Goossens in 1925 het levenslicht zag, blonken er ongeveer 8000 serres op de heuvels van Hoeilaart. Als telg van een landbouwersfamilie kon hij dankzij zijn ondernemende moeder, die in Brussel boter en eieren aan de man ging brengen, naar de tuinbouwschool in Vilvoorde. Zijn liefde voor de glasteelt werd snel duidelijk toen hij ook tijdens de vakantie in de ananasserre werkte. Na zijn studies vond hij werk als hovenier bij baron de Peuthy van Huldenberg. Die creëerde in 1865 het imago van Hoeilaart als glazen dorp door zelf enkele serres te bouwen. Op het kasteel verzorgde Goossens ook de druivenserre, en hij mocht van de baron elke extra opbrengst voor eigen rekening verkopen. Het beginkapitaal voor zijn eigen serres leende hij o.a. van een bereidwillige kantmagazijnhoudster uit Brussel.

?Na de Eerste Wereldoorlog kregen we 40 à 50 frank voor één kilo Colman?, zegt Goossens. Deze variëteit maakte het de Brabantse druivenkwekers mogelijk het hele jaar door verse druiven op de markt te brengen. Ze lag goed in de mond dankzij de dunne schil. ?Als je een serre of drie, vier had was het al goed. Alleen een fikse hagelbui of vorst kon de productie in gevaar brengen. Zo werd er in de zomer in ploegen gegeten om bij een eventueel onweer snel de raampjes van de serre te kunnen sluiten. Rond 1900 moest men een keer treinladingen vol gesneuveld glas wegbrengen na een hagelstorm. Er was gewoon onvoldoende glas om alles te herstellen.?

Maar dat was in betere tijden. ?’t Is allemaal om zeep?, zegt Goossens zuchtend. ?Er zijn hier nog maar een tiental beroepsdruiventelers. En elk jaar worden het er minder.?

?Ik vraag mij af hoeveel het er nog zijn?, zegt zijn echtgenote twijfelend. ?Aan kasdruiven heb je het hele jaar door werk. Dat maakt dat je eigenlijk nooit met vakantie kan. Dat schrikt de jongeren af.?

De serres zelf moeten eigenlijk om de twintig jaar een grondige onderhoudsbeurt te krijgen. Het ijzerwerk moet gereinigd en herschilderd worden. Glas per glas wordt in speciale badjes gestopt. ?In onze bloeiperiode hadden we 18 serres. Dat betekende dat er bijna elk jaar een serre aan de beurt kwam. En dan had je nog geen druiventros geoogst?, zegt Goossens. Het telen van de druiven vereist een constante inspanning en supervisie. ?Na elke oogst worden de bladeren afgedaan. Ook de ranken moeten worden ingekort op twee ogen en worden geleid. Zeer vruchtbare ogen leveren soms twee tot drie trossen. Dan moet je nog bemesten en regelmatig water geven, tot de plant weer gaat bloemen. Als je dan begint te verwarmen met Nieuwjaar heb je de eerste oogst Royal in juli. De Colman volgt op 8 maanden. Op een goede tros heb je 500 besjes. Je moet rekenen dat je er daarvan 300 moet wegknippen. Dit is noodzakelijk voor de vorming van mooie, smakelijke trossen. Te veel bessen op een tros kan immers leiden tot verrotting. Aan 18 serres heb je drie maanden knipwerk. Als je één serre alleen moet doen, ben je drie weken bezig. Moeder natuur gecombineerd met wat warmte zorgt voor het dikken en het kleuren van de druif, en dan maar hopen dat het niet meer gaat vriezen. Hoe de druif kleurt, wordt bepaald door het stoken. Zo kan een Colman van lichtbruin naar zwart evolueren. Als er te weinig verwarmd wordt, kan de bes barsten. We stoppen met verwarmen einde mei of juni. Een temperatuur van 22 tot 23C moet wel gehandhaafd worden.?

Al dit zorgzame handwerk heeft een smaakvolle druif van hoge kwaliteit als resultaat. Maar de Belgische druiventeelt werd gefnuikt. Het ging eigenlijk al bergafwaarts vanaf de crisisjaren ’30. De welvaart van de druivenstreek was grotendeels opgebouwd op de rijkdom van Groot-Brittannië. Zo namen in 1905 de Engelsen al 410 ton van de in totaal 415 ton uitgevoerde druiven voor hun rekening. Van 1919 tot 1930 kende de druiventeelt een echte gouden tijd. Door de protectionistische maatregelen van de Britten in 1932 werd daar paal en perk aan gesteld. De uitvoer vanuit Hoeilaart werd prompt tot de helft gereduceerd. ?Het pond bleef maar zakken?, herinnert Goossens zich. ?Het ging van 120 naar 76 frank op vier jaar tijd. We hebben toen veel geld verloren. En de Amerikanen wilden enkel druiven afnemen tegen een vaste prijs. Maar in een markt onderhevig aan vraag en aanbod was dat natuurlijk onmogelijk.

In ’49 woedde er een ferme griep. Omdat de druiven door de dokters werden aangeraden aan de zieken, stegen ze elk uur in prijs. Ziekenhuizen zijn trouwens nog steeds goede afnemers. Het tegenovergestelde hebben we ook gekend. Zo kostten de druiven in februari bijvoorbeeld 100 frank voor één kilo en twee maanden later 50 frank wegens overaanbod. Het bleef afwachten. In de jaren ’38-’39 kregen we nog maar 2 frank voor één kilo?, zegt Goossens.

?Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden we verplicht te leveren aan de Duitsers tegen een vaste prijs. Er waren natuurlijk serristen die veel meer leverden. Wij probeerden de rest op de zwarte markt te verkopen. Het vernieuwen van de serres was onmogelijk geworden bij gebrek aan stopverf om de glazen te bevestigen. En als ze eruit waaiden, vlogen ze natuurlijk in de aanpalende serre.

Na de oorlog speelden de loonkosten ons parten. Zo betaalden we een arbeider net na de oorlog 6 à 7 frank per uur, en twintig jaar later 200 frank. Achttien serres onderhouden werd dan gewoon onmogelijk. Daarenboven zakten de prijzen door de import van buitenlandse druiven. Door het openstellen van de grenzen onder invloed van de EEG in het begin van de jaren ’60 werden er massaal druiven ingevoerd. Er kwam protest, maar we trokken niet aan één zeel. Druiventelers zijn individualisten?, lacht Goossens.

Het koninklijk geschenk verwerd tot een massaproduct. Tussen exotische passievruchten en kumquats geklemd ging het exclusieve ervan verloren. ?Wij eten zelf liefst de Royal of een goede Muscat?, zegt mevrouw Goossens. ?Die buitenlandse druiven zijn wel zoet, maar smaak hebben ze niet. Toen ik onlangs naar de supermarkt ging, heb ik er nog eens eentje geproefd. Proper waren ze niet. En de duvet is eraf, het natuurlijke donslaagje. De matte kleur ontstaat doordat de beshuid afschilfert. Wij doen zo ons best om dat donslaagje erop te krijgen. We raken de trossen zo min mogelijk aan en dragen kapjes op ons haar tijdens het knippen. Ook pesticiden zijn uit den boze. Eens de bes een erwtje groot is, laten die alleen lelijke vlekken na, en een donslaagje kan je al helemaal vergeten. En wat doet iedereen ? Eerst elke druiventros eens optillen om hem te bekijken, en hem thuis onder de kraan stoppen. Wat er eventueel nog overblijft van de duvet, verdwijnt dan helemaal.?

Door de oliecrisis in de jaren ’80 vertienvoudigden de stookkosten, wat opnieuw zware gevolgen had voor de Belgische druiventeelt. ?Wij stoken nu terug met kolen. De mazoutketels van vroeger zie je hier en daar nog wel staan. Het kost 160.000 frank om zo’n reservoir te laten verwijderen. Als je toch nog opteert voor stookolie, betaal je 14.000 frank voor de milieuvergunning. Dat valt wel mee?, zegt Goossens. ?Maar de nieuwe milieuwetgeving brengt toch nog kosten met zich mee. Zo moet ik 2000 kilo stalmest per serre strooien. Da’s helemaal organisch en verdwijnt nagenoeg volledig. Er wordt zo weinig mogelijk kunstmest gebruikt. Het regent immers niet in de serre, en vooral de zouten gaan zich dan ophopen. Dat heeft nefaste gevolgen voor de smaak van de druif, die maximale kwaliteit haalt op armere gronden.?

De vestiging van het EEG-hoofdkwartier in Brussel had ook nog secundaire gevolgen voor Hoeilaart en omstreken. ?Een goede 15 jaar geleden was het hier ideaal wonen voor de eurocraten?, zegt zoon Goossens. Ook hij zette zijn vaders beroep, zoals zovelen, niet verder en werd fotograaf. ?Op vijftien minuten stonden ze in Brussel. Toen waren er nog wel geen files. Het gevolg was dat de prijzen van de bouwgronden enorm stegen. Je deed dus een goeie zaak als je de grond verkocht waarop de serres stonden.? Zo verdween langzaam het nog resterende glas, en groeiden de villawijken die fungeerden als slaapsteden. ?Daarenboven brachten deze inwijkelingen ook de stadsmentaliteit mee. Als hier in augustus, tijdens het oogstseizoen, dag en nacht wordt gewerkt, klaagt men boos bij de politie over geluidsoverlast. En als er gemest moet worden, klaagt men weer over geurhinder. Maar de meesten passen hun idyllisch beeld van het platteland wel aan?, lacht Ghislain Goossens. ?Niet iedereen?, repliceert vader Goossens. ?Mijn buurman plantte ter verfraaiing van zijn tuin populieren. Deze snelgroeiende industriebomen wierpen al snel hun schaduw op vier van mijn serres. De vrederechter kon niets doen : de bomen stonden op twee meter van mijn eigendom. Dat was de doodsteek van mijn carrière als serrist. Uit liefde voor het vak heb ik er nog enkele staan. Onze Ghislain wil immers geen andere druiven eten. De Belgische druiven blijven de beste.?

Het koninklijk geschenk verwerd tot een massaproduct.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content