De drakendoders, het engelenlegioen en de guillotine

Hoe oud Brasserie L'Excelsior precies is, weten zelfs de 'patron' en de oudste vaste klant niet, die onze reporter helemaal vooraan bij het raam de lokale geschiedenis uit de doeken doet. © Foto's Griet Hendrickx

‘Heb je dat goed genoteerd ?’ In Brasserie L’Excelsior krijgt Jesse Brouns les lokale geschiedenis. En hij vraagt zich af, zij het niet hardop, of ze hier wel elk jaar de draak zullen kunnen verslaan, tijdens La fête du Doudou.

Aflevering vier : BRASSERIE L’EXCELSIOR, BERGEN Bestel : Een Montoise.

Een donkergrijze, bijna antraciet gekleurde maandagochtend op een Bergense bergtop. Brasserie L’Excelsior ligt half verstopt in een hoek van de Grote Markt. Het is geen terrasjesweer, zelfs geen caféweer. Het is weer dat zegt : waren we maar thuis gebleven. Belgisch weer. De nog grotendeels lege gelagzaal van L’Excelsior, de meest authentieke brasserie van de Grand’Place, neigt naar art nouveau : gecapitonneerde banken in groen leder, sierlijke glasramen, tafels in fonkelend klatergoud.

Boven de houten comptoir, helemaal achteraan, flikkert het logo van Maredsous, met precisering : au fût / van’t vat. Nostalgie in neonlampen. De lokale radio speelt eerst iets van de Gibson Brothers – disco doet deugd – en onmiddellijk daarna Françoise Hardy : “V.I.P. bienvenue à Paris Orly / V.I. P. like a glass of Glenmorangie.” Frankrijk is niet veraf.

De jonge ober (vestje zoals het hoort, zwart denim, gympen) heeft (met veel verbeelding) iets van Dolph Lundgren in Rocky IV. Zijn baas, de uitbater, heeft een naam met een zeker showbizzgehalte : Claudio Monaco. Hij is vriendelijk, maar karig met woorden. Hij heeft zijn verhaal snel verteld : “Ik had een discotheek in de streek, Le Pacha. In 1989 kreeg ik de mogelijkheid om L’Excelsior over te nemen. Ik ben niet aan het interieur gekomen. Alleen de tafels heb ik laten vervangen, want daar was niets meer mee aan te vangen. Maar verder is alles zoals het was.”

Plaatselijke historicus

Aan een van de ramen met uitzicht op het plein zit een bejaarde man met een forse witte baard. Hij draagt een lichtblauw hemd met zilveren knopen, een donkerblauwe blazer. Hij zit gebogen over een stapel papier, een kroontjespen in zijn hand. Zijn naam is Raymond Mahieu, en hij verplaatst zich nooit zonder zijn beduimelde zakencyclopedie van Larousse.

“Ik kom hier al minstens vijftig jaar”, zegt Mahieu. “Ik schrijf over de geschiedenis van Bergen en de Borinagestreek, waar ik oorspronkelijk vandaan kom. Ik heb een hoop boeken gepubliceerd, soms in eigen beheer. Aan dit tafeltje lees ik mijn notities na.”

“Mijn leeftijd ? Laat ons zeggen dat ik voor de oorlog ben geboren.” Hij neemt een slok van zijn ananassapje. Hij vertelt dat hij 42 jaar in dienst is geweest van het ministerie van Financiën. “Ik werkte bij de douane. Ik reed rondjes langs de Franse grens in een Volkswagencamionette, op zoek naar smokkelwaar. Achter een bureau had ik nooit kunnen overleven.” Hij schreef op basis van zijn ervaringen en historisch onderzoek onder meer L’Affaire des douaniers assassinés, gepubliceerd in 1984.

Pantalonnades in Mons

De geschiedenis van Bergen en de Borinage voor beginners, aan de hand van vijf waargebeurde feiten, gebeurtenissen en anekdotes samengevat door Raymond Mahieu.

1. “Er loopt een Romeinse steenweg door de streek. Die gaat helemaal tot Utrecht. Julius Caesar is hier nog voorbijgekomen.”

2. “Wist u dat Vincent van Gogh hier vlakbij een jaar heeft gewoond ? In Cuesmes. En later heeft hij nog een jaar doorgebracht in Wasmes. Dat was in 1879, in rue Wilson. Hij heeft hier portretten getekend van mijnwerkers. Geen slecht werk. Maar mijn lievelingsschilder is James Ensor. Zelf volg ik al jaren cursussen aan de plaatselijke kunstacademie. Tekenen, schilderen, beeldhouwen. Ik ben daar de oudste student.”

3. “Kent u het verhaal van het Engelenlegioen ? Ik ga u dat voorlezen. En dan kunt u het daarna gewoon overschrijven.” Raymond Mahieu schraapt zijn keel, en leest voor : “De avond van 23 augustus 1914 zou er aan de hemel van Bergen een legioen van engelen zijn verschenen, gewapend met pijl en boog. Ze werden aangevoerd door Sint-Joris op zijn paard. Het was hun opdracht de Engelse soldaten te helpen. Volgens de legende zag de hemel donker van die glorieuze, woedende engelen.” Hij zwijgt, briest dan : “Een verzinsel ! Een pantalonnade, bedacht door een journalist van The London Evening News.”

4. “Het laatste slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog is in Bergen gesneuveld. Ik ga u zijn naam geven, een momentje.” Hij vist een pagina uit zijn stapel papier en leest voor uit zijn notities : “De soldaat bewaakte de pont de la Haine. Hij is neergeschoten op 11 november 1918 om 10.58 uur, twee minuten voor het begin van de wapenstilstand. Het was een Canadese soldaat, genaamd Georges Lawrence Price. Zijn stoffelijk overschot rust op de begraafplaats van Saint-Symphorien.”

Mahieu windt zich op. “Ze moesten zo nodig blijven moorden tot de laatste minuut.” Hij zwijgt even. “We hebben afgezien in Bergen, en dan vooral tijdens de wereldoorlogen.”

5. Mahieu wijst naar buiten, door de gekleurde glasramen, zijn vinger in de richting van de overkant van het plein. “Daar hebben ze voor het laatst in Bergen iemand onthoofd : een edelman met de naam Hippolyte Visart de Bocarmé, dit sire de Bitremont, dit seigneur de Bury. Hebt u dat juist genoteerd ? In 1852, geloof ik, heeft de seigneur zijn schoonbroer vergiftigd. Met arsenicum, of neen, met nicotine. Zijn schoonbroer had slechts één been. Hij was vrijgezel en rijk. Zijn kasteel bestaat nog altijd, in Peruwelz.” En hij voegt eraan toe : “In ons land werd de guillotine voor het laatst gebruikt in 1917. In Veurne, voor een crapuul met de naam Verfaille.”

Het haar van de draak

Enfin. Genoeg dood, verderf en vernieling (of eerder : een pauze). Terug naar ons onderwerp : hoe oud is L’Excelsior ?

“Ik weet het niet”, zegt Claudio Monaco, de uitbater.

Raymond Mahieu weet het ook niet precies. “Het café bestond zeker al voor de Eerste Wereldoorlog. L’Excelsior heette vroeger La Licorne. Ik heb dat gezien op een oude postkaart.” Hij wijst naar de mantelhaakjes achter zich. “Ik had, voor ik bij de douane ging, een ijzerhandel. Ik kan u verzekeren dat die haakjes au-then-tiek zijn.”

16 uur, of daaromtrent. Mahieu is vertrokken. De brasserie zit intussen goed vol. Met habitués vooral, zoals Pierre Urbain, een architect (hij was daartoe, gezien zijn naam, voorbestemd, maar oorspronkelijk wou hij chirurg worden). “Ik kom bijna elke dag, omdat ik gepensioneerd ben, en dus meer tijd heb, al werk ik nog wel wat. Bergen is niet groot. Ik woon hier vijf minuten vandaan. Ik kom hier mijn krant lezen, neem een aperitief, eet iets kleins. Doorgaans ga ik om twee uur terug naar huis. Behalve als ik mijn vrienden tref, dan blijven we tot vier uur, soms later. Ik ben een vaste stamgast sinds 1973.”

De architect herinnert zich nog het voormalige terras van de brasserie, blijkbaar een pronkstuk, dat moest verdwijnen toen de Grote Markt werd heraangelegd. “Tijdens de werken hebben ze op zolder de oorspronkelijke façade teruggevonden en die is toen volledig gerestaureerd. In de zomer kan die helemaal openschuiven, en dat is ook aangenaam.”

Meer herinneringen : een lange reeks soms bijzonder rumoerige volksfeesten. Voor de deur van L’Excelsior speelt elk jaar in juni La fête du Doudou. Dan doden de inwoners van Bergen, de Montois, een draak. Ze worden daarbij geholpen door een gewapende Saint-Georges. Het volksfeest duurt een week. Wie erin slaagt een handvol haren uit de staart van de draak te rukken, mag rekenen op een jaar lang geluk.

“Het is altijd een ferm spektakel”, zegt Yves Van de Vloet, veiligheidsexpert bij het provinciebestuur. “Daar doen zware jongens aan mee, des vrais costauds. Maar het loopt nooit uit de hand. Daar wordt altijd nauwkeurig op toegezien. Ik ben zelf niet van Bergen, maar mijn echtgenote wel. Een aantal jaren geleden was ze toevallig op reis in Afrika. Ik heb haar toen moeten bellen in Benin, zodat ze het gejuich op de Grote Markt kon horen toen de draak werd gedood.”

In het verleden feestte L’Excelsior duchtig mee. Maar die tijd is voorbij. “We voelen de crisis”, zegt Claudio Monaco. “De mensen drinken minder. En als het slecht weer is, zoals vandaag, blijven ze liever thuis. Vroeger organiseerden we hier vaak concerten, en dat was fijn, maar we zijn ermee moeten stoppen omdat we niet meer uit de kosten geraakten. Ook tijdens La fête du Doudou organiseren we helemaal niets meer.”

Wat niet wil zeggen dat L’Excelsior zich helemaal van de drakenjacht heeft afgekeerd. “Tijdens de feesten zit het hier nog altijd barstensvol”, zegt Pierre Urbain. “L’Excelsior is ons point de ralliement, tegelijk trefpunt en uitkijkpost.” En schuilkelder, cocon, refuge. Want misschien wint die vuurspuwende draak ooit nog het gevecht met de dappere Montois.

En dan zit je maar beter veilig.

Brasserie L’Excelsior,

Grand’Place 29, 7000 Bergen

Volgende week : Café Vlissinghe, Brugge.

Door Jesse Brouns – Foto’s Griet Hendrickx

Het authentieke interieur van de gelagzaal neigt naar art nouveau

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content