Piet Swimberghe

Zijn meubels uit gebogen hout overleefden alle trends, van Biedermeier tot Bauhaus. Michael Thonet, maker van de fameuze stoelen, was zijn tijd ver vooruit.

Piet Swimberghe

De vader van het Thonet-meubel, Michael Thonet, komt in 1796 zeven jaar na de Franse Revolutie op de wereld. Vier jaar na de val van Napoleon, sticht hij in Boppard, een dorpje aan de Rijn, zijn eigen bedrijf. Sindsdien maakten ettelijke generaties meubelontwerpers, architecten en decorateurs carrière, en veranderden onze interieurs tientallen malen van uiterlijk. Toen Thonet rond 1835 zijn eerste stoel met een gebogen frame bouwde, was in Duitsland de Biedermeier en vogue, een afgezwakte empirestijl. Kort daarna werd de woning met alle mogelijkeneostijlen gebombardeerd, van neogotiek tot neorococo. De meest ingewikkelde meubels werden gemaakt met exotisch hout, draaiwerk en frivool snijwerk. Maar het Thonetmeubel overleefde die hele poespas zonder echt van stijl te veranderen. Daar is geen enkele andere meubelsoort in geslaagd.

In 1885 stond Thonet klaar voor de doorbraak van de art nouveau. De meubels pasten volledig in de nieuwe trend, verschenen in de koffiehuizen van Wenen tot Buenos Aires, en werden als modern meubilair bestempeld, hoewel ze toen al langer op de markt waren. Voor de Thonet-fabriek was de stap over de neostijlen heen, moeilijker dan de overgang naar de 20ste eeuw. In onze eeuw immers houdt iedereen van eenvoudig, vederlicht en sterk meubilair, terwijl de meubels er vorige eeuw niet bombastisch genoeg konden uitzien.

Michael Thonet was zijn tijd ver vooruit. Dat heeft hij aan den lijve ondervonden : aanvankelijk kwam zijn bedrijf niet van de grond. Pas na de verhuis van het kleine Boppard naar Wenen, na een financiële injectie, en na het verwerven van een octrooi voor zijn procédé, ging het hem voor de wind. Dat was na 1850. Thonet was ook present op de eerste wereldtentoonstellingen die goedkope massa-artikelen de hemel in prezen. In de jaren ’50 en ’60 opende hij de ene fabriek na de andere en vestigde zich, omwille van de enorme houtvraag, in bosrijke gebieden. In 1856 werd het eerste succesnummer gelanceerd, de stoel nummer 14, met de ronde rug. In 1860 gevolgd door de rocking chair, waarvan het model geïnspireerd was op een Brits voorbeeld. Thonet werd veel nagebootst, maar heeft zelf ook flink wat modellen gejat. Helemaal origineel was hij niet. Ook de techniek om vochtig hout te verwarmen en door middel van ijzeren mallen te vervormen, bestond reeds eerder. Michael heeft het procédé wel op punt gesteld.

In de beginperiode had het bedrijf een beperkte catalogus, met in 1859 slechts 25 verschillende nummers. In 1904 liep dit aantal op tot 1200. De productie was gigantisch : per jaar werden bijna anderhalf miljoen stukken op de markt gebracht. Daarbij moet nog rekening worden gehouden met de concurrentie die het bedrijf te verduren kreeg, want nadat het patent van Thonet in 1869 verviel, mochten ook andere meubelmakers gebogen hout gebruiken. In Wenen kreeg de fabriek er met de firma van Josef Kohn een geduchte concurrent bij. Tegen 1900 had Thonet liefst 52 tegenstrevers, waaronder twee Belgische fabrikanten. Bovendien snoepte iedereen bij elkaar modellen af. Dat verklaart waarom er zoveel oud meubilair bestaat zonder het beroemde etiket of brandmerk van Thonet.

En toch bestempelt iedereen een meubel van gebogen hout als ?een Thonet?. De naam werd een begrip en daar is de moderne bedrijfscultuur van het huis niet vreemd aan. Er werd flink wat publiciteit gevoerd en in grote steden kwamen er Thonet-warenhuizen. Ons land had een verkooppunt in Brussel en Antwerpen. Het was ook erg modern om de meubels in losse onderdelen te maken en te leveren. De stukken werden terplaatse in elkaar gezet. De onderdelen van de meubels zijn bovendien onderling met elkaar verwisselbaar : de poten van de ene stoel konden ook voor een ander model worden aangewend. Door deze productiemethode werden de verzendingskosten gedrukt. De diverse winkels hadden dus een ruime stock in huis. Dat alles was hoogst modern voor de tijd. Traditionele meubelmakers werkten tot dan toe per stuk, ze hadden geen winkel en leverden afgewerkte producten. Thonet was dus een te duchten concurrent voor de gevestigde meubelmakerij.

Zopas verscheen de Nederlandse vertaling van een boeiend boek over Thonet samengesteld door de directeur van het Vitra Design Museum, Alexander von Vegesack. Het werk gaat diep in op de geschiedenis van het bedrijf, de techniek en de productie, en maakt duidelijk dat Thonet meer was dan een producent van massagoederen. Net als bij Kohn werden voor en na de Eerste Wereldoorlog getalenteerde ontwerpers aangetrokken. Zo hebben Weense avant-garde-architecten als Koloman Moser, Otto Wagner en Jozef Hoffmann modellen geleverd. Nadien kwamen Le Corbusier, Breuer en van de Rohe aan de beurt. Eind jaren ’20 begon de fabriek, inmiddels Thonet-Mundus genaamd, metalen buismeubels te maken, zoals de beroemde zweefstoel van Breuer en de chaise longue van Le Corbusier. Eind jaren ’60 werden zelfs houten zitjes van Werner Panton gebouwd. Thonet heeft enkele van de mijlpalen van de 20ste-eeuwse meubelkunst geleverd. Veel van die modellen zijn trouwens nog in productie. Ook voor verzamelaars van oud meubilair is het een handig boek : een hoofdstuk is gewijd aan de datering en je wordt ingewijd in het mysterie van de stempels en etiketten. Geen simpele opdracht want naast de fabrikant, brachten ook de grote winkels zelf extra merktekens aan.

Het boek ?Thonet? van Alexander von Vegesack is uitgegeven bij Van Buuren, Weert, Ndl. en kost 1395 fr.

De schommelsofa uit 1883 : elegant vloeiende belijning.

Stoel nr 14 uit 1860 : Thonets eerste succes groeide uit hét symbool van de stoel.

Driepotige avant-gardestoel uit 1906 : minimalisme avant la lettre.

De zweefstoel van Breuer : ontworpen in de jaren ’30 en nog steeds in productie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content