Ik was onderweg naar de stad K., om de nieuwe consumptietempel te bezoeken die daar met de nodige bombarie was geopend. Ook de paasfoor bleek er echter neergestreken, waardoor de straten gehuld waren in vettige dampen, met op de achtergrond gegil van mensen die door de lucht suisden aan lange mechanische armen. Zelf krijgt men mij met geen stokken in die tuigen, ik ga op geen attractie die wilder is dan de eendjesviskraam.

Uit de fight-or-flight-or-freeze-reactie die zich in dergelijke gevallen opdringt, koos ik voor de laatste optie. Ik vatte post op een caféterras en hield mij roerloos als een stokstaartje, onder het mom daar een pannenkoek te willen verorberen met poedersuiker. Ik deed een van de dingen die ik het liefste doe, namelijk luisteren.

Het ging moeilijk, door het kabaal en de ketelmuziek. De vrouw drie tafels verderop sprak tegen haar grijzende tafelgenoten over iemand die “wreed was verskoten”. De rest kon ik niet goed verstaan, uit het geroezemoes vielen enkel de woorden “versteende spatader” op te vissen en ook nog “niet kwaadaardig”. Vanaf zekere leeftijd nemen ziektes en aandoeningen het met de vingers in de neus van andere gespreksonderwerpen over, met uitzondering misschien van de centen. De liefde, helaas, is tegen die tijd al te vaak uit het wereldbeeld verdrongen. Misschien is dát wel de wezenlijke scheidingslijn tussen de mensen, veel meer dan huidskleur of leeftijd : of zij nog met hart en ziel in de liefde geloven. De liefde als sterk merk – om het eens in marketeersjargon te zeggen.

Op het terras zaten mensen van diverse pluimage, waarvan de gelaatsuitdrukking verwonderd, verbitterd, geamuseerd of gelaten was. Mensen van wie de mond in de modus tekortgedaan was bevroren. Mensen die zich soigneerden, mensen die dat ergens onderweg hadden opgegeven. Gelukkig zaten er ook twee senioren met hun kleinkind, altijd fijn om naar te kijken. Soms lijkt het alsof je kinderen eerst zelf kinderen moeten krijgen om je het wonder van kinderen krijgen te laten inzien. Voorzichtig plooide oma de hoekjes van een doosje chocomelk op, zodat de kleine meid dat gemakkelijk kon vastpakken om zonder morsen aan het rietje te zuigen. Zo zaten ze daar, glunderend. Een eilandje van zorgzaamheid in een vermassacreerde wereld.

Toen van op de Stratosphere Swing Tower al voor de vierde keer – teut-teut-tut-tut-tut-teueut-teut – de bombastische tonen van Star Wars weerklonken, had ik stilaan genoeg van het geschetter en het bevolkingsoverschot. Van een zekere schaarste aan mensen word ik een steeds grotere liefhebber, het is niet te geloven hoe veelbelovender alles eruitziet zonder overtolligheid aan neusvleugels en piercings. Om van sneakers te zwijgen, daar ben ik ook al geen aanhanger van, zoals trouwens ook niet van broeken die als je ze koopt al aan flarden hangen. Dan kan ik hevig naar manchetknopen verlangen.

Er loeide een ambulance. Voor het zebrapad stopte een camionette van een firma uit de Kevijnstraat in Bavikhove. Om ons heen waren geen diepe gedachten, wel talloos veel paardenkrachten. Twee vrouwen met zakken van de C&A vroegen of ze mijn spijskaart mochten gebruiken. De kelnerin ruimde af, te kordaat, met gekletter van vorken en messen en stoelpoten die ostentatief over vloertegels schraapten ; het is hun manier om zich te wreken als de zon schijnt en zij moeten werken. Ik ontvluchtte het terras en stapte in de richting van het Appeltje, wat ik altijd een grappige naam heb gevonden, waarom het appeltje en niet het peertje of de abrikoos ? Vol geheimen zit de wereld, hoe meer wij er ontraadselen, hoe sneller er nieuwe verschijnen en zo altijd voort. Moeilijk leesbaar zijn de blauwdrukken van de almachtige, waarin bijvoorbeeld ook het koppel figureert dat mij nu voorbijsuisde, met stekelige fietshelmen en felgekleurde wielerkleding, waardoor zij een beetje op giftige insecten geleken. Op zijn ene bil : Europabank, op haar andere : Café Het Leeuwke. Ik droomde van onschuld, van onbezoedeldheid. Ik dacht aan een stam in de Andes, nog vóór de komst van Pepsi Cola.

O Maria zonder vlek ontvangen bescherm uw hospitaal. Voor ik de trein naar huis terug nam, maakte ik nog een ommetje naar het ziekenhuis waar ik ben geboren. Op de binnenkoer ervan, geplaveid met eeuwenoude kasseien, was het stil en ledig en de lucht was er blauw. Ik kom daar graag, om de een of andere onnaspeurlijke reden – misschien omdat ik denk dat daar ergens een deur op een kier is blijven staan waardoor ik, in geval van nood, ook onopgemerkt weer kan verdwijnen.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content