Zeven verhalen, samen goed voor zo’n 150 bladzijden. Over de bitterzoete ervaringen van een joods gezin dat in 1980 van Letland (toen nog de USSR) naar Canada emigreerde. Meer was niet nodig om over de plas van de jonge David Bezmozgis de nieuwste

literaire sensatie te maken.

:: David Bezmozgis, ‘Natasja’, uitg. De bezige bij, 156 p., 17,50 euro.

Ik had het kunnen weten. Dat David Bezmozgis (31) niet bepaald een babbelkous is, bedoel ik. Altijd een veeg teken, als je alles bij elkaar zoekt wat er over een auteur verschenen is en je vindt enkel een paar bij elkaar gesprokkelde citaten, maar geen echt interview. Niet dat de man een kluizenaar à la J.D. Salinger is. Of een kick krijgt van zijn eigen mysterie. Nee, Bezmozgis is bijna ontmoedigend gewoon. Lijkt nog het meest op een jongere en joodse versie van Jo Van Damme en praat zoals hij schrijft, karig met woorden, in bedrieglijk simpele zinnetjes. Van die zinnetjes die je een paar keer na elkaar leest, in de hoop dat ze meer informatie zullen prijsgeven. Dat had ik niet meer gedaan sinds ik als jonge blaag de verhalen van Hemingway las, vooral dan die over Nick Adams. Geen verbale acrobatie bij Bezmozgis, geen emotionele hoogstandjes. Wat niet gezegd wordt, is even belangrijk als wat er wel staat.

De structuur van zijn literaire debuut is simpel : Natasja bestaat uit zeven op zichzelf staande verhalen die elk een fase in de volwassenwording belichten van Mark Berman, een joodse jongen die net als Bezmozgis op zijn zesde met zijn ouders van Letland naar Toronto emigreert. De Bermans zijn refuseniks, joden die in de voormalige Sovjet-Unie hun godsdienst niet mogen belijden, maar aanvankelijk evenmin het land kunnen verlaten. Als ze dat uiteindelijk toch doen is het door de tussenkomst van Israëlische agenten. Maar in tegenstelling tot opa en oma kiezen Roman Berman en zijn gezin voor Canada in plaats van Israël. De reden : 150 miljoen boze Arabieren. Opa : “Maar daar hoef ik nooit vuile jood te horen.” Vader : “In plaats daarvan hoor je vuile Rus.” Opa : “Dat kan zijn. Maar waar jullie heengaan, krijg je allebei te horen.”

Uitweidingen over in het vaderland doorstane gruwelen of over de holocaust zul je in dit boek tevergeefs zoeken. Maar af en toe is er zo’n onnozel zinnetje dat boekdelen spreekt. Als er een sovjetdelegatie gewichtheffers naar Toronto komt, klopt de onvermijdelijke ‘begeleider’ ietwat agressief op de deur. “Bij de KGB weten ze hoe ze moeten aankloppen”, herinnert vader Berman zich. Humor, maar dan van de gortdroge soort, is Bezmozgis niet vreemd.

Bezmozgis studeerde Engels aan de McGill University en filmregie aan de University of Southern California. Uit die periode dateren twee korte films die nogal wat bijval oogstten op festivals : The Diamond Nose, over de jongen met de grootste neus ter wereld en L. A. Mohel, over een trio van professionele besnijders in Californië, waarvan één zich mohel to the stars noemt. Als auteur liet hij voor het eerst van zich spreken toen in mei 2003 vrijwel gelijktijdig verhalen van hem gepubliceerd werden in Harper’s, Zoetrope en The New Yorker. Prompt werd hij tot a one man shock-and awe invasion of North-American literature gebombardeerd. Sindsdien wordt zijn werk met dat van zowat alle groten vergeleken, tot Anton Tsjechov en James Joyce toe. Op de achterflap van zijn debuutbundel staan lovende commentaren van illustere tijdgenoten als Jeffrey Eugenides en TC Boyle. De recensenten laten zich in twee kampen opdelen : zij die de verhalen ronduit briljant vinden en een tweede groep, weliswaar kleiner, die vindt dat het best wat meer had mogen zijn en dat Bezmozgis’ gestileerde proza recht uit de schrijfklas komt. Uit nogal wat van die recensies valt af te leiden dat de critici zelf ongepubliceerde auteurs zijn, stikjaloers dus.

Op de intrigerende cover van de Nederlandse versie van Natasja zuigt een meisje met bloedrode lippen op haar eveneens bloedrood gelakte tenen. Tenminste, ik ga ervan uit dat het háár tenen zijn. Het beeld verwijst naar het titelverhaal waarin de inmiddels zestienjarige Mark Berman zijn onschuld verliest aan een veertienjarig, pas uit Rusland gearriveerd en spijkerhard ‘nichtje’ voor wie seks even banaal is als haar neus snuiten. Nu ja, zijn onschuld verliezen : die zomer brengt Mark voornamelijk door met koerier spelen voor een lokale drugsdealer, stoned zijn en masturberen. De eerste vraag van het interview ligt voor de hand. Of toch maar beleefd blijven.

Natasja is ‘autobiografische fictie’. Wat is echt en wat verzonnen ?

David Bezmozgis : Ik ben niét Mark Berman, laat dat duidelijk zijn. Wel heb ik als achtergrond een paar autobiografische referenties gebruikt : de plek waar we woonden en het feit dat mijn vader massagetherapeut was, bijvoorbeeld. Toen we nog niet zo lang in Toronto waren, vond er daar inderdaad een competitie gewichtheffen plaats waarbij hij scheidsrechter was. Eerlijk gezegd herinner ik me daar bitter weinig van, maar het leek me interessant om een immigrantenfamilie die worstelt om haar plaats te vinden in een heel nieuwe wereld te confronteren met de verwachtingen van bezoekers uit hun oude omgeving. Veel details uit ons leven heb ik met opzet veranderd, om mijn ouders niet te kwetsen. En verder is fictionaliseren veel interessanter dan puur kroniekschrijven.

In alle taalgebieden is er een golf van migrantenliteratuur. Is dat typisch : als inwijkeling willen uitblinken in de taal van het nieuwe vaderland ?

Ik schrijf niet vanuit het standpunt : “Ik zal ze eens wat laten zien.” Nu ja, ik denk dat iedere schrijver de wereld wil verbazen. Anders hou je het niet vol. Ik heb altijd geschreven. In elk geval lang voor ik wist dat je er een carrière van kon maken. Hoe je een boek gepubliceerd krijgt, hoe het leven van een schrijver eruitziet, het was een droom, een mysterie. Sommige mensen zijn voorbestemd om te schrijven, zo simpel is het. Ze zijn gevoelig voor taal, hebben de gave van observatie. Mijn ouders hebben mij zeker niet aangemoedigd, zij drongen erop aan dat ik een vak zou leren dat zekerheid bood, zoals alle ouders dat voor hun kinderen wensen.

Alle zeven verhalen spelen zich af in de Russische wijk van Toronto. Was het uw bedoeling die op de kaart te zetten ?

Absoluut. Mijn grote voorbeelden zijn de vroege Philip Roth en Mordecai Richler. Zoals die in The Education of Duddy Kravitz de joodse wijk van Montreal beschreef. En nu heb je Monica Ali, die in Brick Lane over een troosteloze, totaal anonieme buurt in Noord-Londen schrijft. Er is niets te zien, je wilt er zelfs niet stoppen als je er doorheen rijdt, maar bij het lezen voel je hoeveel ze voor de schrijver betekent. Dat is het wat ik zelf ook wilde doen. Ik bedoel maar, ik vind het nog altijd onwaarschijnlijk dat mijn boek in zoveel talen vertaald is. Dat voor iemand in Amsterdam de plaatsnamen Bathurst en Finch iets betekenen, dat die onbeduidende plekken nu deel uitmaken van de literatuur, daar ben ik diep van onder de indruk. Natasja wordt nu ook in het Japans vertaald. De dag dat ik de eerste bus met Japanners in Bathurst zie, weet ik : nu kan ik sterven. En ook al vinden ze er niets aan, ze zijn toch maar komen kijken.

U hebt film gestudeerd. Wat wilde u liever worden : schrijver of filmmaker ?

Geloof het of niet, maar filmregisseur was mijn idee van een praktisch beroep. Iets wat ik kon rechtvaardigen tegenover mijn ouders. Het liefst van al hadden ze mij advocaat zien worden, maar dat wilde ik niet. De filmschool was een compromis : ik zou er een stiel leren waarmee ik altijd nog commercials kon gaan maken of voor televisie werken. Schrijven deed ik liever, maar ik gaf mijzelf geen toestemming om dat te doen. Het was te moeilijk om uit te leggen aan mijn ouders en hun mening was te belangrijk voor mij om zomaar mijn eigen wil door te zetten.

Het is de tweede keer in een kwartier tijd dat u zich bezorgd toont tegenover uw ouders. En in uw boek steunen de Bermans heel erg op hun jonge zoon.

Elk kind wordt op een bepaald ogenblik de ouder van zijn ouders, een ommekeer die bij beide partijen een gevoel van schaamte veroorzaakt. Een migrantenkind wordt al heel vroeg met die situatie geconfronteerd. Je ziet je ouders worstelen om het hoofd boven water te houden in een wereld die hen totaal vreemd is, waarvan ze de regels niet kennen en geen greep hebben op de taal. Zoals moeder Berman zegt : “In Letland wisten we tenminste wie we moesten omkopen.” Een kind is weerbaarder, het past zich snel aan. Maar als ik voor een onzeker bestaan gekozen had, zou dat voor mijn ouders een slag in het gezicht geweest zijn. Boven alles wilden ze dat hun kinderen het beter zouden krijgen dan zij, daarom hadden ze hun land immers verlaten.

Sommige schrijvers wachten jaren op erkenning. Bij u ging het heel snel. Wat is de magische formule ?

Simpel : kwaliteit en connecties. In die volgorde. Ik wist dat mijn verhalen goed waren, alleen had ik nooit gedacht dat ze zo ver zouden reiken. En verder was het een samenloop van omstandigheden : via de filmschool kwam ik in contact met de schrijver Leonard Michaels, auteur van The Men’s Club, met wie ik het heel goed kon vinden. Via hem kwam een van mijn verhalen terecht op het bureau van een redacteur van de uitgeverij Farrar, Straus & Giroux. Voor hetzelfde geld had het veel langer geduurd. Maar ook als mijn werk niet gepubliceerd was, zou ik blijven schrijven.

Ik kan me voorstellen dat schrijven voor u geen haastwerk is.

Nee, ik ben traag, heel traag. Schrijven is economie. Met andere woorden : ik schrap meer dan ik schrijf. Elk woord moet op zijn plaats staan. Zoals Mark Twain het ooit uitdrukte : “Ik schrijf je een lange brief omdat ik geen tijd heb om je een korte te schrijven.” Ik ben al blij als ik één paragraaf per dag afkrijg. Ik kan uren tobben over het juiste woord.

Bestaan daar geen boekjes voor ?

Nee, bij mij helpt alleen ijsberen. Of met de hond gaan wandelen in de hoop dat de juiste zinsnede zich miraculeus aandient zodat ik weer verder kan. Niet echt bevorderlijk voor mijn sociaal leven, maar gelukkig ben ik op dat gebied niet erg ambitieus.

Staat u niet onder tijdsdruk om ‘de grote roman’ te produceren ?

Geen enkele druk van buitenaf weegt op tegen de druk van binnenuit. De enige vraag die voor mij telt is : ben ik tevreden over wat ik geschreven heb ? Anderzijds heb ik geen zin om zeven jaar aan een roman te zwoegen. Ik wil graag kinderen en het lijkt me verstandig om eerst dat boek af te hebben.

Betekent Bezmozgis eigenlijk iets ?

Komaan, als je dat vraagt, wéét je wat het betekent.

’t Is waar. Lijkt me een beetje raar om ‘zonder hersenen’ door het leven te gaan. Nooit aan een pseudoniem gedacht ?

Nee. Er zijn een hoop onnozele namen in het Russisch. Geen idee hoe mijn voorvaderen eraan geraakt zijn. Maar hij is wel uniek ; bij mijn weten zijn er geen andere Bezmozgissen in de wereld. En ach, hoeveel mensen verstaan Russisch ?

In een van uw verhalen mept Mark Berman op de joodse school uitgerekend op holocaustdag een klasgenootje tegen de vlakte. De rabbi pakt hem hard aan. “Nu begrijp je misschien wat het is om een jood te zijn”, zegt hij achteraf. Wat betekent het voor u ?

Dat iedere journalist mij vragen stelt over de holocaust en over Israël, alsof ik een autoriteit ben qua wereldjodendom. Nee, ernstig. Wat het voor mij betekent om een jood te zijn is dat ik mij die vraag voortdurend moet stellen. Het is meer dan een nationaliteit of een godsdienst ; het is een zoektocht door een lange en pijnlijke geschiedenis en naar je eigen plaats daarin.

En als de geschiedenis je iets leert dan is het dat je niet aan je joods zijn kunt ontsnappen. Zelfs de meest geassimileerde joden werden in de Tweede Wereldoorlog vervolgd en uitgeroeid. Of je het nu wilt of niet, als mensen erachter komen dat je een jood bent, is het altijd om de verkeerde redenen.

Nog een citaat uit uw boek : “Wie wint er als een jood niet naar de synagoog gaat ? Ik zal je zeggen wie : Hitler.”

Het is de beheerder van de synagoge die dat zegt, niet ik.

Tekst Linda Asselbergs l Foto Michel Vaerewijck

“‘Natasja’ wordt nu ook in het Japans vertaald. De dag dat ik de eerste bus met Japanners in Bathurst zie, weet ik : nu kan ik sterven.”

“Elk kind wordt op een bepaald ogenblik de ouder van zijn ouders, een ommekeer die bij beide partijen een gevoel van schaamte veroorzaakt.”

“Jood zijn is meer dan een nationaliteit of een godsdienst ; het is een zoektocht door een pijnlijke geschiedenis en naar je eigen plaats daarin.”

“Ik ben traag, heel traag. Schrijven is economie. Elk woord moet op zijn plaats staan, ik ben al blij als ik één paragraaf per dag afkrijg.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content